LIBERTY HOTEL

Kyoto is wereldberoemd om zijn cultureel erfgoed: paleizen, tempels, tuinen en schrijnen. Om die reden gespaard voor de napalmbombardementen, waarmee Amerikanen in 1945 tal van Japanse steden in de as leggen. Jaarlijks trekt de stad miljoenen toeristen.

Op een uur reisafstand ligt Nara-stad in het buitengebied waarvan wij wonen. Een relaxte provinciestad, zoiets als Den Bosch. Het is ouder dan Kyoto, was eerder een keizerlijke residentie en is rijker aan historisch erfgoed. Zelfs de meeste Japanners weten dat niet. Toeristen uit Kyoto maken vaak een dagtrip om in Nara twee dingen te bezoeken: de beroemde Todaiji tempel (Unesco Wereld Erfgoed) en het Nara Park met loslopende herten. Buiten die hight-lights treft je ze nauwelijks aan.

Todaiji tempel Nara

Gevolg: relatief weinig overnachtingen en ’s-avonds een uitgestorven stad. Daar ligt het stadsbestuur nu wakker van. Om van het suffe imago af te komen ontwikkelt het momenteel een historisch pretpark op de plek van het vroegere Keizerlijke paleis. Enkele voetbalvelden groot. Dat moet dé trekpleister worden, concurrerend met Kyoto’s Tempels en Tokyo’s Disneyland. Verder komt er in de nabije toekomst een super hogesnelheidstrein-verbinding tussen Tokyo en Osaka, die niet Kyoto, maar Nara aandoet. Handenwrijvend ziet het stadsbestuur de massa’s toeristen binnenstromen en hoort de middenstand z’n kassa’s rinkelen.

Met dit vooruitzicht gaat ook de overnachtingscapaciteit in de lift. Pal tegenover het stadhuis verijst een gigantisch hotel, AirB&B ligt bij de gemeente in bed.

Maar het meest opzienbarende plan is het realiseren van hotelaccommodatie in een leegstaande gevangenis. Daarmee heeft Nara wereldwijd geen primeur, maar landelijk wel. Laat je ‘Nara gevangenis’ vallen dan is de reactie prompt: ‘Oh, dat wordt een luxe hotel’. ‘Liberty Hotel’, heel Japan kijkt ernaar uit. Het spreekt kennelijk tot de verbeelding om – tegen een fiks bedrag – straks te kunnen overnachten achter dezelfde tralies waar een eeuw lang mensen werden opgesloten. 

Toegangspoort gevangenis
‘open dag’ gevangenis 2018

Interessanter dan zijn herbestemming is – voor mij althans – de geschiedenis van de gevangenis. Het uit rode baksteen opgetrokken en ommuurde complex uit 1908 is zonder meer een eye catcher. Zijn architectuur oogt vriendelijk, maar is in zijn omgeving een volstrekt vreemde eend. Net als Tokyo Station (1914), dat – gelijkend op het Amsterdamse Centraal Station – compleet verdwaald lijkt in de Japanse metropool.

Tijdens de Meiji-periode (1868 – 1912) ondergaat Japan de meest radicale veranderingen uit zijn geschiedenis. Deels gedwongen door buitenlandse mogendheden, deels uit eigen beweging. Mede uit angst voor kolonisatie transformeert Japan in enkele decennia tot een ‘Westerse’ mogendheid. Een ongeëvenaarde prestatie maar met de nodige schaduwkanten. Eén ervan is de toegeeflijkheid die de Japanners aan de dag moeten leggen bij het sluiten van (handels)overeenkomsten met de zich superieur voelende Amerikanen, Britten, Nederlanders, Fransen en Russen. In de eerste overeenkomsten worden bijvoorbeeld quota voor modern militair materieel als kanonnen en marineschepen eenzijdig door de buitenlanders vastgesteld. Ze dwingen ongelijke handelsvoordelen af en eisen allerlei privileges, met name toepassing van eigen recht op hun onderdanen in Japan. Argument: ‘Japanse straffen zijn onmenselijk wreed’.

Om zich te meten met het buitenland en daarmee voor ‘vol te worden aangezien’, sloven Japanners zich uit om het in elk opzicht te evenaren, zo niet te overtreffen. De regering in Tokyo stuurt tal van pientere mannen de aardbol over om o. a. rechts- en strafsystemen uit de Westerse wereld te bestuderen. En die kennis krijgt onmiddellijk praktische toepassing in Japan.

gevangenis in vogelvlucht 
centraal toezicht op vijf vleugels

Zo verijzen er vlak na 1900 vijf gevangenissen verspreid over Japan gebouwd naar buitenlands model, waaronder die in Nara. Het is een half ‘panopticum’ met de vorm van een hand. Vanuit de ‘palm’ hebben bewakers zicht op de vijf ‘vingers’. Erom heen liggen dienstgebouwen, lucht- en werkplaatsen. Zijn het rechtssysteem en de behuizing, inclusief bed en sanitair, geschoeid op Westerse leest, blijft nog een ander heikel punt voor westerlingen: het eten. Ten tijde van de bouw lag de gevangenis net buiten de stad in een groene, agrarische omgeving. Geschikt voor de productie van aardappelen en andere groenten, onmisbaar in een westers menu. De omgeving van de gevangenis is al lang verstedelijkt en niets herinnert meer aan moestuinen voor gedetineerden. Hooguit de zaad- en plantenhandel, waar ik onlangs het plantgoed voor mijn moestuin kocht.

             

Terwijl Hiroe en ik er rondstruinen ontdekken we op steenworp afstand van de gevangenis levensgrote zwart/wit koeien van triplex langs de straat. Ze wijzen naar een heuse melkveehouderij achter de bebouwing. Uemura Farm. Een onverwachte agrarische oase: een koeienstal, een restaurantje en winkel. Ze verkopen verse melk, zelf gemaakt ijs en melksnoepjes. Een medewerkster vertelt dat de stal nog de oorspronkelijke is: 130 jaar oud, naar Deens model. De veestapel bestaat uit dertig koeien, een paar geiten en schapen. Geld om te moderniseren en aan actuele eisen van voedselveiligheid te voldoen is er niet. Met moeite houden ze het hoofd boven water. De melk wordt duur verkocht en het meest geleverd aan hotels en restaurants. De melkerij functioneert als ‘zorgboerderij’ en de hoop is gevestigd op bezoek van toeristen. Naast zuivelhandel verhuren ze om die reden fietsen. De link met de gevangenis is natuurlijk snel gelegd maar de boerderij bestond al ruim voor de gevangenis gebouwd werd.  Het is niet zeker, maar wel waarschijnlijk dat melk, boter en kaas aan de gevangenis werden geleverd voor Westerse boeven die geen vis, groene thee of rijst verdroegen. 

open dag 2018
open dag 2018

Tijdens een onlangs gehouden ‘open dag’ bezoeken wij de gevangenis. Duizenden mensen komen erop af. Leuk ‘dagje in de bak’: er is een markt, braderie en muziek. We omzeilen de lange rijen voor de poort en de vastgestelde tijdsblokken door langs de gebrekkige controle te glippen. De vijf cellenblokken van elk twee verdiepingen met hun centrale bewakingspost zijn een curieuze bezienswaardigheid. In een van de ‘vingers’ is de markt met producten die door gevangenen (van elders) zijn gemaakt. We tikken een metalen houtskool gril en houten trapje op de kop. Perfect gemaakt en voor een habbekrats. Het leren van een vak en het verplicht werken zijn – nog steeds – onderdeel van disciplinering en heropvoeding van gedetineerden. De eerste gevangenissen zijn zelfs voor een deel door gevangen zelf gebouwd. Het gedrang langs de cellen doet ons snel de mensenmassa en de gevangenis ontvluchten. We hebben genoeg opgestoken om onze fantasie te laten prikkelen door het penitentiaire complex.

Er ligt een unieke kans om van de gevangenis een interessante trekpleister te maken. Zelf moet ik hierbij denken aan ‘Vila Augustus’ in Dordrecht, waar een voormalige watertoren en pompgebouw (Rijksmonument uit 1881) als hotel, restaurant en winkel dienst doen. Op het ommuurde terrein worden groenten verbouwd en brood gebakken voor het eigen restaurant. Liberty Hotel zou dit concept zo over kunnen nemen. Herbestemming naar Westers voorbeeld. Wie weet is er al een delegatie pientere Japanners langs geweest om zich te laten inspireren.

In de gevangenis waar het ooit buitenlandse boeven naar de zin werd gemaakt kan Liberty Hotel straks toeristen behagen naar Westerse maatstaven. Verse melk om de hoek. Dat zou ook de melkveehouder kunnen bevrijden van zijn financiële zorgen.

interieur-impressies Liberty Hotel

THEECEREMONIE

 

Onlangs bezochten we een bijzondere villa. Meer bijzonder vanwege de geschiedenis van het landgoed waarop het gebouwd is dan vanwege het huis zelf. Niet ver van Kyoto op een heuvel nabij de stad Uji bouwde ooit de machtigste edelman uit de Heian-periode (794-1185) een schitterend onderkomen. Strategisch gelegen met panoramisch zicht op de omgeving en omsloten door een prachtige, ommuurde tuin. Kortom een lustoord dat de verbeelding prikkelde van iedereen die buiten z’n poorten bleef. Rond de 12e eeuw is het gedaan met die adelijke dynastie en dat luidt het verval in van zijn bezit. Vegetatie overwoekert de gebouwen en de natuur neemt volledig bezit van het landgoed. Eeuwen gaan erover heen en geen sterveling die nog weet heeft van de ooit zo luisterrijke plek. Tot begin 20e eeuw een rijke thee-baron – onkundig van zijn voorgeschiedenis – het landgoed koopt. Hij is 67 en wil er een villa realiseren met ruimten die theeceremonies voor groepen mogelijk maakt, iets dat tot dan uitgesloten is. Pas bij aanvraag van de bouwvergunning stuit hij op het roemruchte verleden van de locatie.

ontvangstzaal met uitzicht op de tuin

zicht op de omgeving

Aan geld en ambitie geen gebrek neemt hij plaats achter de tekentafel en ontwerpt zelf een uitgebreid villacomplex. Ontvangstzalen, logeerkamers, tuinhuizen, overdekte promenades, een heuse theaterzaal en – natuurlijk – ruimten voor thee-ceremonies. Al die – leegstaande – bouwwerken verdringen zich nu op het enorme landgoed. Geen sprietje groen dat nog aan de vroegere lusthof herinnert. We struinen door de tuin en slenteren op kousenvoeten over het plankier van de ene saaie ruimte naar de andere. Grandeur en magie ontbreken: we concluderen dat mooie architectuur scheppen vakmanschap vereist. Ook de Baron is niet meer en zijn landgoed dreigt hetzelfde lot te ondergaan als dat van zijn illustere voorganger. Een verre nazaat probeert het voor totaal verval te behoeden. Tegen betaling laat hij mondjesmaat bezoekers toe waardoor het nog iets exclusiefs lijkt. Uitleg en theeceremonie zijn bij de prijs inbegrepen. 

Wij hebben van kennissen tickets gekregen. Ontvangst door gastvrouwen in kimono. Samen met een twintigtal andere bezoekers vleien we ons op de tatami-matten van de mooiste zaal uit het complex. Aan drie kanten over de volle breedte uitzicht op de tuin. De achterachterkleinzoon vertelt droogjes de geschiedenis en bijzonderheden van de villa en zijn bouwheer. Aansluitend in een andere zaal de theeceremonie. Veel over deze kunstvorm gelezen, maar nooit meegemaakt. Nieuwsgierig dus. Zwijgzaam neemt het gezelschap plaats op de blauwe loper langs de wanden op eerbiedige afstand van de ceremoniële handelingsplaats. Voorgeschreven houding: geknield en achterste op je hielen. Hiroe verontschuldigt zich bij de ceremoniemeester voor mijn onvermogen daartoe waarop ik meteen van die verplichting wordt ontslagen. Iedereen wacht in stilte af, de sfeer is als bij aanvang van een kerkdienst. We horen enkel het ruisen van zijden kimono’s en het fluisteren van de ceremonie-assistenten. 

aanbieden van de zoetigheid

Dan krijgen we een papiertje uitgereikt en twee op macarons lijkende snoepjes, een gele en een roze. De assistenten bewegen daarbij in rechte lijnen, dus links of rechts gaan gebeurt telkens onder een hoek van 90 graden. Zo zigzaggen ze iedere keer plechtig maar geroutineerd op en neer. Komisch. Na een tijdje nuttig je de ‘macarons’. Dan zigzagt een jongedame (leeftijd moeilijk te schatten) de ruimte binnen en neemt plaats achter de attributen voor de feitelijke ceremonie: een bronzen houtskool komfoor waarop een pot om water te koken, een keramische waterpot, lakwerk theedoosje, houten lepel om water te scheppen, lepeltje voor de theepoeder en een bamboe garde om de groene thee te kloppen. De plaats van handeling wordt ‘afgeschermd’ door een laag houten hekje. 

actie met het rode doekje
opschenken van heet water

 

 

 

 

 

De thee-meesteres maakt een diepe buiging. De aanwezigen beantwoorden dit met eenzelfde gebaar. Dan haalt ze een felrood doekje tevoorschijn uit haar kimono-ceintuur (obi). Ze verricht er hocus-pocus handelingen mee als was ze een goochelaar: ‘rechtop’, open – dicht, heen en weer. Met een ander doekje maakt ze cirkelbewegingen boven het deksel van de heet water pot. Elke handeling is omslachtig maar precies, van het ter hand nemen van de attributen tot het openen van het theedoosje en het heet water scheppen in de kom. Daarbij bewegen haar handen even haaks als de voeten over de tatami. De gasten kijken zwijgend maar aandachtig toe. Dan glijdt de ceremoniemeester op zijn knieën schuin achter de meesteres. Hij duwt discreet een theekom naar voren alsof die vergeten was. Aan het oppakken van die kom zie je hoe elke beweging minutieus is ingestudeerd en volkomen gestileerd wordt uitgevoerd. Het openen van het theedoosje, het oppakken van het theelepeltje, het overbrengen van de theepoeder in de kom, het opschenken van heet water met de houten lepel en tenslotte het kloppen van de thee met de bamboe garde. Zijn alle bewegingen tot dan toe vrij traag en min of meer geluidloos, bij die laatste handeling gaat ze plots in de hoogste versnelling: kom in haar linker- en garde in haar rechterhand slaat ze met verve en licht voorovergebogen de dikke thee op de bodem tot schuim. Weg elegantie, weg serene sfeer. Ze overhandigt de kom aan de ceremoniemeester die deze vervolgens voor de eerste gast rechts neerzet.

aanbieden van de thee

Deze mevrouw kent de mores van de theecultuur: ze buigt en blijft rustig naar de kom kijken. Na enkele minuten contemplatie neemt ze hem met beide handen op tot ooghoogte. Langzaam draait ze de kom vlak voor haar ogen tot ze de mooiste kant voor zich heeft. Ze neemt de tijd om die schoonheid ten volle te genieten. In het zelfde tempo daalt de kom weer zodat het kostbare groene vocht op de bodem al haar aandacht vraagt. Pas dan brengt ze de kom met twee handen naar haar lippen om zich langzaam en in kleine nipjes met de thee te verenigen. 

Hiroe en ik kijken elkaar aan en fluisteren “dit wordt een lange zit”. Gelukkig blijkt haar vermoeden te kloppen dat de overige gasten bediend worden vanuit ‘de coulissen’. Elk van de drie assistenten knielt voor een gast, zet een kom voor hem of haar neer en buigt. Ik ben snel aan de beurt. In mijn kom, die op alle andere lijkt, zie ik geen aanleiding om naar verborgen schoonheid te speuren. Hij is vrij gewoon, een beetje lomp zelfs. Gaat het om subtiliteiten in het grijs-beige glazuur? Ik duik er in elk geval niet zo diep in als de eerste gast.

Terwijl iedereen met zijn eigen thee(kom) bezig is let niemand meer op de meesteres. Rust en stilte zijn verdwenen door de drukke en hoekige bewegingen van elkaar kruisende bedienden. De sfeer is ontspannen en de voorgeschreven zithouding wordt losser. Het ophalen van de kommen luidt het einde van de ceremonie in. De meesteres maakt een diepe buiging ten afscheid. Zo gauw ze uit het zicht is verdwenen schieten een aantal gasten naar voren. Op hun knieën met hun gezicht tot vlakbij de voorwerpen bewonderen ze de ceremonie-attributen. Alsof ze een zeldzaam insect bestuderen. ‘Aandacht’ wordt nergens ter wereld zo serieus genomen als in Japan. Dat waardeer ik.

Na afloop ‘evalueren’ Hiroe en ik de theeceremonie. Geen van beiden hebben we het gevoel een bijzondere performance bijgewoond te hebben. Daarvoor werden de handelingen te ‘mechanisch’ uitgevoerd, alles volgens het boekje maar zonder ziel. Zoals een musicus die perfect de partuur volgt nog geen muziek maakt. Aan Kunst stellen we hoge eisen.

SCHOK VAN VERANDERING

Vrijdag 2 November. Hiroe en ik maken een trip naar Yunoyama-onsen in Mie-prefectuur, zo’n anderhalf uur rijden van ons huis. Aanleiding is een afspraak met Yasuko, een vriendin die in Nederland woont maar voor een dag of 10 in Japan is. Van beide kanten ligt Yunoyama op gunstige reisafstand. We spreken om pragmatische reden af in Aqua-Ignis (water-vuur), een nieuw ‘Wellness-centrum’, strak vormgegeven en opgetrokken uit beton, glas en aluminium. Wijdse, horizontale architectuur vlak voor en half onder de enorme peilers van een gloednieuwe snelweg. Geen sprietje groen, een en al beton, oogverblindend wit, ongenaakbaar strak en onherbergzaam kaal. Maar het trekt hordes mensen, gewone – modale – mensen, geen chique of snobs. Eigenlijk mensen van wie ik denk dat ze zo’n ‘kille’ omgeving en moderne entourage verafschuwen. Wat maakt dit zo aantrekkelijk? Zijn het de ‘Backery’ met brood ‘net uit de oven’, de patisserie met museaal uitgestalde gebakjes, de verschillende restaurants of de ‘Farm’, waar je voor een meerprijsje je eigen aardbeien kunt plukken? Misschien de sensatie dat je elk van deze afzonderlijke ‘paviljoens’ bereikt via houten vlonders over duizelingwekkende waterpartijen? Of toch gewoon de core-business van Aqua-Ignis: het hete bronwater (onsen) waar alle japanners gek op zijn? 

Aqua-Ignis met snelweg erboven (foto’s: Yasuko)

 

 

 

 

We gebruiken er de lunch en gaan vervolgens genieten van de onsen: dames en heren gescheiden. Een onsen kun je vergelijken met een sauna zonder stoomkamer. Er zijn verschillende baden, zowel binnen als buiten, gevoed door zwavelrijk heet bronwater. Voordat je in bad gaat geef je jezelf een flinke wasbeurt in een collectieve ruimte. Niet met een ‘washandje’ maar met een handdoekje. Sommigen houden dat voor hun edele delen wanneer ze zich ‘boven water’ verplaatsen en leggen dat op hun hoofd als ze erin zitten. Ik heb niet zo’n ding en beweeg me als Adam van het een naar het ander. Het mag dan collectief baden zijn, iedereen is op zichzelf. Niemand spreekt met elkaar. Het ziet eruit als een ernstig individueel genoegen. Omdat ik langer dan de voorgeschreven vijf minuten in het eerste bad heb gezeten voel ik me duizelig en vertrek naar het buitenbad. Het water daar biedt enkel uitzicht op de nieuwe snelweg, die zich als een betonnen kathedraal hoog boven de onsen verheft. De duizeligheid wordt er niet minder van en ik besluit geen nieuwe ronde te doen maar me aan te kleden en in de relax ruimte op Hiroe en Yasuko te wachten.

Deze – open – ruimte grenst aan de gang die van en naar de badruimten leidt. De vloer ervan ligt 40 cm hoger en is voorzien van tatami-matten. Daarop verspreid overal kussens, zitzakken en ‘fat boys’, zit/ligcomfort waarin ik me op dat moment helemaal kan vinden. Strategisch langs het gangpad gelegen, zink ik weg in zo’n vormeloze zak. Een uur later wordt ik wakker. Overal liggen mensen net als ik voor Pampus. De dames genieten kennelijk nog van het bronwater en elkaars verhalen want ik zie ze nergens. Mooie gelegenheid om passanten te observeren richting bad en terug. Inderdaad doorsnee Japanners: individuen en groepen, mannen en vrouwen, van alle leeftijden, hoewel senioren overheersen. Het is per slot van rekening een gewone werkdag.

Als Hiroe en Yasuko me een half uur later vinden nemen we vlug een drankje voordat Yasuko de enige bus neemt die haar die dag nog richting Nagoya kan brengen. 

Wij hebben via internet een overnachting geboekt in Suigetsu (groene maan), een Ryokan enkele kilometers verderop. Deze traditionele herberg ligt midden in het dorp aan de voet van de Gozaisho berg. Hier begint een prachtig natuurgebied, populair onder wandelaars en liefhebbers van onsen. Tal van – grote – hotels, liggen overal langs de berghelling in het groen verscholen.

Ryokan ‘Suigetsu’
‘Suigetsu’ met het echtpaar dat deze Ryokan runt

Als wij arriveren schiet de herbergier vanachter de voordeur de straat op om ons naar de parkeerplaats te leiden. In de entree verwelkomt zijn vrouw ons zittend op haar knieën met een diepe buiging. We zijn de enige gasten van die dag en misschien wel van die week. Terwijl ze ons begeleidt naar een kamer op de eerste verdieping heb ik bij elke stap het gevoel een vervlogen tijd tegemoet te gaan. Alles ziet er netjes uit, maar is ontzettend oud en sleets. Later horen we dat er in de afgelopen 40 jaar niets aan het interieur is veranderd en dat is te zien. We krijgen een kamer met zicht op de brug. Het donkergroene stukwerk is bruin geworden en de glitters zijn gedoofd door nicotineaanslag. De schuifdeuren tussen onze en belendende kamers zijn vervangen door goedkoop vast plaatwerk. De tokonoma, het plekje in elk traditioneel interieur dat uitsluitend gereserveerd wordt voor kunst- en bloemschikwerk, is nu volgestouwd met een gaskachel, TV-meubel en telefoontoestel. Net als de provisorisch aangelegde airco tegen het plafond benadrukt al dat ‘moderne’ comfort dat de entourage de tijd niet heeft kunnen bijbenen. Wat een contrast met Aqua-Ignis!

Interieur van Suigetsu
Tokonoma in Suigetsu

Rond zeven uur roept de waardin ons voor het avondeten, dat we beneden aan de bar gebruiken. Het grootste deel van het interieur wordt bij gebrek aan verlichting aan ons oog onttrokken.  Een wand met grote vergeelde Marilyn Monroe foto’s valt op. Sommige laten los en krullen om, alsof ze ongewild meedoen met het iconische beeld van Marilyn d’r opwaaiende jurk. Ik vrees dat dit de waard ontgaat en dat de hele wand een teken is van verwaarloosde aandacht. Rommeligheid kan zo zijn charme hebben, maar in dit geval helaas niet.

Terwijl wij aan de ene kant van de bar de gerechten nuttigen die het echtpaar aan de andere kant bereidt praten we over hun business. Of liever gezegd over de teloorgang ervan. Het echtpaar is begin 60. Zijn grootvader kocht het pand, dat ooit het buitenhuis van een textielbaron was en begon de Ryokan. Zijn vader nam het over. Toen deze plotseling overleed moest hij zijn studie in Tokyo afbreken en de zaak voortzetten. In die tijd floreerde de Japanse economie en vonden er vaak bedrijfsuitjes plaats, waarbij hele groepen onsen bezochten en er overnachten. De jaren 70 en 80 was de ‘waterhandel’ (ander woord voor Japanse horeca) big business. De hotels (met onsen) schoten als paddenstoelen uit de grond. Ooit waren er in hun dorp 40, nu nog maar de helft.

Hun drie kinderen – allemaal dertigers – hebben geen zin om de zaak over te nemen. Ze  wonen elders en zijn vrijgezel waardoor het paar ook de vreugde van kleinkinderen moet missen. Naarmate zijn verhaal vordert lijkt de triestheid, die zijn gezicht toch al tekent toe te nemen. We proberen met wat suggesties de stemming op te vijzelen. Uiteindelijk lijkt vooral onze klandizie daarvoor te kunnen zorgen. Na het ontbijt krijgen we een gepeperde rekening, die we zonder commentaar voldoen. We redden er hun zaak niet mee, maar bezorgen hen op z’n minst een goeie dag.

Voor we de auto instappen wandelen we nog even omhoog langs de bruisende rivier vol enorme keien en overhangend groen. Links en rechts langs de oever zien we in werkelijkheid wat het echtpaar ons de avond ervoor vertelde. En dan slaat de triestheid pas echt toe. Tussen de schitterende herfstkleuren doemen op tal van plaatsen gigantische betonruïnes op. Het zijn de schroothopen van de bubbel-economie uit de laatste decennia van de vorige eeuw. Sommige zijn ontruimd voor ze aan hun lot werden overgelaten, maar de meesten zijn gemeubileerd achtergelaten, waardoor het interieur door kapotte ramen, deuren en ingezakte vloeren naar buiten komt, wegrot in het groen langs of in de mooie bergbeek. In en in triest. Onbegrijpelijk dat juist deze verwaarlozing en vervuiling toegestaan wordt in zo’n prachtig natuurgebied. Het is er niettemin druk met wandelaars. En wanneer Hiroe drie meisjes  – wijzend op zo’n betonnen karkas – vraagt wat ze daarvan vinden, kijken ze haar aan met een gezicht van ‘waar heb je het over’? Dat Japanners hun blik sterk focussen is me al vaker opgevallen, maar dat ze zo selectief kunnen kijken heb ik niet eerder meegemaakt.

       

 

 

Alles is altijd aan verandering onderhevig. Dat is mooi, behalve als de transformatie zich zo schokkend voltrekt als in Yunoyama-onsen. 

O-MATSURI

Een duivel met Pinoccio-neus. Hij/zij figureert in de O-matsuri, een jaarlijkse optocht van de Shinto-schrijn in ons dorp naar een plek 200 meter verderop en weer terug. Wat verbeeldt deze olijke satan in de half-religieuze processie? Niemand kan ’t mij vertellen. De betekenis van de gehele manifestatie blijft zelfs vrij duister. Steevast luidt het antwoord: “Het is traditie”. En op de vraag waarom alleen mannen deelnemen krijg ik te horen: “Mannen zijn zonen van de Shinto-schrijn”.

Shintopriester en zijn entourage: notabelen, de duivel, dienaren en attributen. 2018.

Zowel dit als vorig jaar oktober neem ik deel aan de O-matsuri, half op uitnodiging en half omdat ik mijn diensten aanbied. Een jaar geleden zijn we toevallig in Sugawacho. Deelname is dan een mooie kans om alvast kennis te maken met dorpelingen en hun traditie. Van hun kant wordt dat ook op prijs gesteld: het betekent extra mankracht bij het torsen van de draagkoets. En natuurlijk nieuwsgierigheid: wie is de ‘gai-jin’ (buitenlander) die in het dorp komt wonen? Onze buurvrouw en haar dochters – zo horen we later – staan langs de route enkel om mij te monsteren.

Toespraak van de voorzitter (in zwart kostuum), instructies van de vicevoorzitter (rechts van hem in blauw hesje). 2017.

Meedoen met zo’n optocht is aardig, leuk is vooral het etentje na afloop in het dorpshuis. De O-matsuri is een exclusieve mannenaangelegenheid. Hiroe is de enige vrouw aan de feestdis. Nu al voor de tweede keer. Doorbreekt ze zo een traditie omdat ze ‘haar mannetje’ weet te staan ten overstaan van de dorpsverenging? Ze heeft het bestuur ervan getart met een kritische opstelling ten aanzien van het glasvezelkabelcontract (zie blog ‘Hotspot’) en het lidmaatschap van de dorpsvereniging. In elk geval brengt haar/onze opstelling iets teweeg: ongemak bij de voorzitter en vicevoorzitter, verdeeldheid onder de leden en ‘talk of the town’. We willen graag met alles meedoen en ervoor betalen. Dus ook een jaarlijkse contributie voor verenigingslidmaatschap. Maar helaas, zonder betaling van – in onze ogen grof – entreegeld geen lidmaatschap. Op advies van het ‘wijkhoofd’ doneren we een krat bier met duidelijk onze namen erop vlak voor aanvang van de O-matsuri. De overrompelde voorzitter kan niet anders dan ons danken en uitnodigen deel te nemen aan het festijn. En zo zet ik mijn schouder ook dit jaar weer onder de draagkoets en zitten we we beiden weer aan het eet- en drinkgelag ter afsluiting. Van enige wrevel of ongemak is niets meer te merken. Integendeel, de vicevoorzitter schenkt met alle plezier nog eens bij.

Even op de schouders gehesen wordt de draagkoets daarna op een wagentje geplaatst en vervoerd. 2017

Behalve sociale verwikkelingen die aan zo’n dorpstraditie kleven interesseren mij vooral  achtergrond en betekenis van de O-matsuri zelf. Met behulp van Hiroe probeer ik daarom toch enigszins boven water te krijgen wat dit feest nu inhoudt en waar het vandaan komt.

Oorspronkelijk is het een religieuze activiteit, waarbij de dorpelingen de zegen over een goeie rijstoogst afsmeken. Dat gebeurt altijd op een vaste dag in oktober, dus voordat de sikkels gaan maaien. Echter, de klimaatverandering zorgt ervoor dat de rijst tegenwoordig veel vroeger oogstrijp is. De akkers liggen er al kaal en geschoren bij als de O-matsuri plaatsvindt. Mooi, zou je zeggen, dan bedank je de goden toch voor het binnengehaalde gewas. Nee, men blijft de traditie trouw en smeekt nog steeds om een overvloedige oogst. Het klimaat mag dan veranderen, de traditie niet. Niemand die erom maalt.

Aan het eind van de processie voert de Shinto-priester omringd door functionarissen in alle ernst een ritueel uit en bidt tot de goden. Het merendeel van de processiedeelnemers kijkt er niet naar om maar rust uit, genietend van zon, een appel of sigaretje. Eenmaal op de terugweg naar de Schrijn heerst er een stemming van ‘zo,  dit hebben we ook weer gehad’. 

Shintopriester voert zijn ceremonie uit

‘Getuigt de ernst van de Shinto-priester dan niet van spirituele diepgang?’ zo vraag ik me af. Hij maakt diepe buigingen, voert heel precies rituelen uit en richt zich met devotie tot de goden. Het antwoord is even verbazingwekkend als – na onderzoek – begrijpelijk: het is niet wat het lijkt, het is een fraaie, maar lege vertoning. Een  toneelstukje. Met aandacht opgevoerd.

Die leegte – zo leer ik –  kent een historie, een geschiedenis die inmiddels traditie is geworden. Zoiets als Sinterklaas of de Kerstman in het Westen. 

Tot de tweede helft van de 19e eeuw is Japan een feodale staat, geregeerd door een militaire machthebber, de Shogun. De Keizer is niet meer dan een nationaal – Shintoistisch – symbool, zijnde een afstammeling van zonnegodin Amaterasu.

Amerika dwingt Japan – toen al – met kanonnengeweld tot openstelling van zijn land voor handelsbetrekkingen. Het toch al verzwakte Shogunaat valt echter door oppositie van binnenuit. Uit angst voor kolonisatie door Westerse mogendheden kiest het nieuwe Meiji-regiem voor een sprong voorwaarts: naar model van landen als Duitsland en vooral Engeland schakelt Japan in enkele decennia om naar een moderne ‘Westerse’ maatschappij. In elk opzicht kopieert Japan het Westen: inclusief onderwijs en politiek systeem. Naar voorbeeld van de Anglicaanse  kerk onder leiding van Her Majesty the Queen wordt Shintoïsme onder de bescherming van de goddelijke keizer tot nationale godsdienst van Japan verheven. Het alom verspreide Boeddhisme dat tot dan vreedzaam naast en samen met Shintoïsme bestaat wordt gediskwalificeerd. Tempels worden afgebroken en kloosters gesloten. Een ‘echte Japanner’ is een nationalist en Shintoïst. Inschikkelijk en pragmatisch als ze zijn wordt de Tempel voor de Schrijn, de Boeddha voor de Amaterasu en de parafernalia van de Boeddhistische voorganger gewisseld met die van de Shintoïstische priester.

Shinto-Schrijn vanwaar de processie begint
De Shinto-Schrijn van ons dorp

 Zo ook in het Todai-ji tempelcomplex in Nara – in die tijd een soort Boeddhistisch ‘Vaticaan’ – waar Sugawacho onder valt. Met name kinderen van de hoge adel uit Kyoto worden hier opgeleid tot Boeddhistisch monnik of priester. Bij de verheffing van Shintoïsme tot staatsgodsdienst wisselen ook zij van gewaad, tekst en rituelen en gaan de talloze Schrijnen bedienen die dan om priesters verlegen zitten. Opportunisme wint het van principes. Vorm gaat voor de inhoud.

Zo valt iets van de onverschilligheid en inhoudelijke desinteresse te verklaren die ik aantref bij de O-matsuri in ons dorp. De ooit ‘opgelegde’ Shintoïstische vorm heeft de inhoud naar de achtergrond verdrongen. De voortgezette traditie behoudt zijn betekenis slechts voor de sociale betrekkingen in de dorpsgemeenschap.

Zelf gepokt en gemazeld in een religieuze traditie (van het katholicisme) heb ik de transformatie naar secularisme ondergaan. Gelukkig zonder dwang van buitenaf. Wellicht had ik van de O-matsuri niet zoveel diepzinnigheid moeten verwachten en het moeten bekijken als een puur folkloristische optocht , zoals de ‘Bloedprocessies’ in het Brabantse Boxtel of het Belgische Brugge. Japan is minstens zo seculier als het Westen, het lijkt alleen niet zo.

HIGAN

Leven in een natuurlijke omgeving was een van de wensen bij het zoeken naar een geschikte woonplek in Japan. Daar zijn we aardig in geslaagd vinden we zelf. Het buitengebied van Nara-stad, waar wij wonen, is net zo landelijk als de Achterhoek, Zuid-Limburg of de Belgische Ardennen. Golfterreinen en ‘recycling bedrijven’ daargelaten domineren bergen, bossen en nederzettingen zoals ‘ons’ Sugawacho. Terrasvormige rijstveldjes omgeven door groepjes overwegend in traditionele stijl gebouwde huizen.

Hier voel ik me heel sterk in de natuur. Het heftige klimaat, beboste bergen, onstuimige rivieren, woekerend groen en rijke fauna van minuscule insecten tot gevaarlijke beesten dragen bij tot dat besef. En dan heb ik het nog niet eens over de Stille Oceaan die rond de 6800 eilanden van Japan klotst of de talloze heet water- en zwavelbronnen.

80% van de bevolking woont samengepakt op z’n 20 procent van het grondoppervlak in lelijke uitgestrekte stedelijke agglomeraties. Hoewel het platteland zeker niet overal even mooi is steekt die ‘randstad’ wel erg schril af bij de overige 80 %. Telkens vraag ik me af hoe Japanners zoveel gebouwde lelijkheid kunnen verdragen terwijl ze een eeuwenoude traditie van schoonheid in hun genen moeten hebben. En vooral terwijl ze de natuur niet alleen zo rijk voorhanden hebben maar ook – letterlijk in Shintoistische goden – zo aanbidden.

Geen volk ter wereld, behalve Chinezen, heeft de natuur met zo veel aandacht en bewondering bezongen in poezie of met een penseel verbeeld als Japanners. Misschien ook dat nergens zo dikwijls wordt stil gestaan bij natuurfenomenen als lentebloesem, herfsttooi, volle maan en de vier seizoenen als hier. Er zijn seizoenssnoepjes en Japanse brieven beginnen vrijwel nooit zonder een persoonlijke natuurbespiegeling.

 Naast de vier jaargetijden zijn 21 maart en 21 september nog eens bijzondere dagen voor Japanners omdat dag en nacht dan even lang zijn. Ze noemen die dagen ‘Higan’. Dit is een Boeddhistische term voor ‘verlichting’, verwijzend naar het feit dat de zon op die twee dagen precies in het Westen*) ondergaat. Daar wonen de ‘verlichten’ (overledenen die de boeddha-status hebben verworven). Op die twee dagen zijn Oost en West, domeinen van de levenden respectievelijk doden, dicht bij elkaar. Dat is Higan. Maar de meeste mensen genieten gewoon van een vrije dag en gaan gezellig een dagje uit. ‘Verlichting’ van de dagelijkse hectiek zeg maar. 

 

Naar ’Higan’ is ook een bloem vernoemd, die in september rond de equinox (aan de dag gelijke nacht) bloeit. In heel Japan van Noord tot Zuid zie je ze overal langs wegen, bosranden, rijstvelden en in tuinen: roodbloeiend, af en toe wit zoals toevallig in onze tuin. Prachtige felrode vlekken in het verder zo groene landschap. Alsof de natuur zelf bloost.

 

 

Van die – nabije – natuur geniet ik met volle teugen, maar soms ook met lichte huivering. Dagelijks in onze tuin en omgeving: verwondering over de veelsoortigheid en spanning om het gevaar van een wespensteek (dodelijk!) of slangenbeet (accuut naar het ziekenhuis!). Onlangs passeerde ik een groepje apen waarvan de meesten op de vlucht sloegen. Een bleef rustig langs de weg op een muurtje drie meter boven mij zitten. Heb wel enkele keren omgekeken of ik niet gevolgd werd op het donkere pad dat ik insloeg. Of het wilde zwijn, dat in de schemering geen mens meer verwachtte en er als een speer van door ging toen ie mij op afstand van 30 meter gewaar werd. En dan die kolonie witte reigers die elke avond neerstrijkt in het struweel langs het stuwmeer. Witte stippen op groen als een gigantische bloeiende hibiscus, verdubbeld in de donkere waterspiegel. ’s-Ochtends verplaatsen ze zich naar de overkant van het meer om zich in de eerste zonnestralen te koesteren. Na deze warming-up verspreiden ze zich over het dorp en zie je ze overal individueel azen op kikkers en dergelijke. Elke dag opnieuw. Gisteren, bij het keren van gemaaid gras verstoorde ik de rust van kikkers, salamanders en hagedissen en van een kleine blauwe slang die onmiddellijk zijn heil elders zocht. Morgen trekt de vierde tyfoon van dit jaar over ons land.

 

stuwmeer in de ochtendmist

Zo kan ik nog wel even doorgaan met mijn verwondering over allerlei grote en kleine natuurverschijnselen. Als je naar oude Japanse landschapschilderingen kijkt zie je vaak bergen, bomen, rotsen, watervallen en rivieren, al dan niet opdoemend uit een mistige nevel. Pas als je heel goed kijkt ontdek je soms een nietig mensfiguurtje.  Iemand die een berghelling neemt, op een rotsblok zit te mediteren, of in een bootje naar vis hengelt. Die bescheiden plaats in de natuur zijn wij mensen al lang kwijt. Wij draaien bij wijze van spreken onze aardbol als een knikker tussen duim en wijsvinger van wetenschap en techniek. Betovering is verovering geworden en voor overweldigende natuurervaringen moet je bijna alpinist zijn of boeken bij reisorganisaties als Djoser. 

In plaats van een overweldigend gevoel ben ik tevreden met de ervaringen die ik hiervoor beschrijf, de heerlijke frisse lucht en het groene uitzicht vanuit ons huis. Daar kan ik me ook al klein bij voelen.

*) Het Westen reikt in deze opvatting niet verder dan China, de bakermat van het Japanse Boeddhisme.