OMOYA

Ooit had ik in Eindhoven een 100 jaar oud huisje in een rijtje van acht, allemaal met kleine voor- en heel diepe achtertuinen. Dat maakte die plek tot een uitzonderlijk groene oase midden in de stad. Het kleine huis was prettig primitief, maar ik droomde van een verbouwing waarbij het binnen en buiten soepel in elkaar overgingen, geïnspireerd door het boek  ‘A Japanese touch for your home’. Het is er niet van gekomen. Ik verhuisde naar een groter huis met kleinere tuin en leerde Hiroe kennen. Zij gaf het stadstuintje een ‘Japanese touch’ evenals – later – de grote tuin in Heesbeen. Een bijna leeg huis met tatami-matten en soji-deuren overgaand in een mos-tuin met rotsen, water en gestileerde bomen bleef een mooie, maar irreële droom. Tot we in 2017 hier een huis op het platteland van Japan vonden. Een huis omgeven door groen en gebouwd rond 1750. De eerste kennismaking ermee was via een makelaarswebsite en bestond uit niet meer dan een satelietfoto van een dichtbegroeide plek. Uit het gebladerte stak een dak. Dat was alles. De omschrijving was al even summier en eigenlijk niet meer dan een vooraankondiging: ‘binnenkort komt dit bijzondere object op de markt’. Nara-provincie, waar het huis stond, had onze vestigingsvoorkeur. Het was dus op z’n minst een bezichtiging waard. Op een stralende dag en verwelkomd door het opgewekte gezang van een oegoeisoe stonden we voor het ‘naakte’ huis. Van het oerwoud, waarin het volgens de satellietfoto verborgen lag was geen blad of boom meer te bekennen. Die radicale kaalslag was noodzakelijk verklaarde de makelaar, we hadden ons anders met kapmessen een weg naar de voordeur moeten banen. Decennialang was het huis onbewoond geweest en had de vegetatie eromheen de bebouwing compleet overwoekerd. Later hoorden we van onze buren dat de ontbossing zelfs tot hún verrassing een ‘ido’ (waterput), ‘hanare’ (bijwoning) en ‘kura’ (opslagplaats) aan het licht bracht. Die hadden ze nooit gezien. Gevraagd of ze ooit een bewoner hadden waargenomen kwamen ze niet verder dan de vage herinnering aan een oude dame, die teruggetrokken leefde in de hanare. En ook nog dat er zich ooit een familie wasberen in het verborgen huis had genesteld.
omoya 2017
De ‘omoya’ (hoofdhuis) had een kwart millennium overleefd. Dat is al bijzonder in een land dat voortdurend geteisterd wordt door aardbevingen, tyfoons en huisbranden. Hoge luchtvochtigheid in de hete zomermaanden is verder een ideaal klimaat voor schimmels, wormen, witte mieren en andere op hout beluste insecten. Particulier bezit valt hier buiten het blikveld van zoiets als monumentenzorg. De meeste eigenaren herkennen de cultuurhistorische waarde van hun erfgoed niet en verknallen het met ‘moderniseringen’, timmeren het waterdicht met plastic en roestende golfplaten of laten het gewoon wegrotten. Dat lot was ons huis gelukkig bespaard gebleven. Niet dat het er ongeschonden bijstond – verre van dat – maar de basisconstructie was nog goed en de traditionele structuur in tact. Het middendeel van het dak heeft een rieten bedekking, dat nu verborgen zit onder ‘galvanium’ platen in de vorm en kleur van de pannen, die de rest van het dak bedekken. Misschien is de betrekkelijk goeie conditie van het huis te danken aan de twee ‘Kirins’ (vervaarlijke beschermdraken) die elk van de twee nok-uiteinden sieren. De dakvorm is sowieso vrij uniek en was voorbehouden aan mensen met een bepaalde positie. In ons geval waarschijnlijk een grootgrondbezitter, waarvan het bezit in de loop van de tijd is verkruimeld. In elk geval intrigeerde het huis ons, besloten we het te kopen en te renoveren. Voor het goeie begrip: we kochten een omoya (hoofdhuis), hanare (bijwoning – van latere datum), kura (bewaarplaats), ido (waterput) en 2200 m2 grond. lk beperk me nu even tot het hoofdhuis.
hanare 2017 kura 2017 ido 2017
Van de ‘omoya’ valt meteen zijn enorme – overstekende – dak op. Het stelt de robuuste houten draagconstructie eronder letterlijk in de schaduw. Tanizaki gaf zijn beroemde essay over het Japanse huis en interieur niet voor niets de titel  ‘Lof der schaduw’ mee. De schrijver dweept met schaduw en schemer als het toppunt van traditionele Japanse schoonheid. Maar die ‘kolossale paraplu’ moet op de eerste plaats bewoners en interieur beschermen tegen overvloedig water in het regenseizoen en felle zon in de lange bloedhete zomers. Voeger waren de zijkanten van dit soort huizen helemaal open, enkel voor de buitenwereld afgeschermd door iets teruggelegen ‘soji’, schuifdeuren van latten beplakt met rijstpapier. Ze beschermen tegen inkijk en kou en filteren het zonlicht. Bij extreme omstandigheden en ’s-nachts werden er extra houten luiken over de hele lengte aan de buitenkant geschoven. Sinds de aluminium schuifpui zijn intrede deed zijn de buitenzijden ook nog eens van glazen schuifdeuren voorzien. Japanse (traditionele) huizen zijn met hun vele schuifschermen in een bepaald opzicht dan ook zeer open en flexibel. Onze omoya kent op de begane grond twee gedeelten: vanuit de entree gezien links een viertal kamers met een loopgang eromheen, rechts de keuken. Van het linker deel ligt de vloer zo’n veertig centimeter boven de grond. De kamers – met houten plafond – zijn allemaal voorzien van tatamimatten en onderling van elkaar gescheiden door schuifdeuren. Je kunt er dus makkelijk één grote ruimte van maken. Dat gebeurde vroeger bij gelegenheden als trouwerijen en begrafenissen. Daar verzamelde zich dan familie en dorpsgenoten, wat vaak – zoals in ons dorp – op hetzelfde neerkomt.
kamers met tatami tokonoma en altaarkast

In een van de twee kamers aan de Zuidkant bevinden zich tokonoma. Dat zijn alkoven uitsluitend gereserveerd voor een kunstwerk en bloemschikking, aangepast aan het seizoen. Dan is er nog een afsluitbare kast waarin de butsudan, het huisaltaar voor de voorouders stond. Het altaar, dat door het hoofd van de familie verzorgd dient te worden verhuist zo gauw het huis niet meer in handen van de familie is, zoals in ons geval. We troffen dus een lege kast aan.

interieur met tatami en schuifdeuren
Verder is er niets: geen meubels of decoratie. Op koken en sanitaire zaken na speelt het hele leven zich af op de kale tatamimatten: slapen, eten, vermaak en gastenontvangst. Na het slapen of eten gaan de futons in de kast en het eetgerei naar de keuken. Zulke volstrekt lege ruimten met enkel de verticale en horizontale lijnen van houtconstructie en zwart omzoomde tatami hebben mij altijd enorm aangesproken. Dikwijls moet ik daarbij denken aan Piet Mondriaan en De Stijl. Hebben zij ooit foto’s van Japanse interieurs gezien, die hen tot geometrie en abstractie inspireerden, zoals Van Gogh Japanse pruimenbloesem imiteerde? Wie weet. In elk geval lijkt het Rietveld-lampje, dat nog in de verhuisdoos zit, hier helemaal op zijn plaats.
dak boven de keuken met rookuitgang
Voor ik me verlies in artistieke fantasieën nog even een blik in het ‘rechter’ deel van de omoya, de keuken. Wat heet. Meteen bij binnenkomst wordt je overweldigd door enorme zware en zwarte balken. Daartussen kijk je tegen de beroete onderkant van het dak tot in de nok, waar een opening zit bij wijze van schoorsteen. Tot ver in de 20e eeuw werd gekookt op kamado, uit klei opgetrokken en met hout gestookte ‘fornuizen’. Rook en dampen stegen vrij in de ruimte omhoog en ‘teerden’ het hout, dat op deze manier tevens werd geconserveerd. Die stookplaatsen waren uit onze keuken verdwenen op een klein mobiel exemplaar van jongere datum na. Wel nog aanwezig was een ruw uitgehakte gootsteen met een gasgijsertje erboven alsof twee tijdperken hier met elkaar botsten.
keuken met kamado en gootsteen
Als er geen betonnen vloer van recente datum had gelegen, maar nog de oorspronkelijke van aangestampte aarde, dan had ik me zo 1 à 2 eeuwen terug gewaand. Dat gevoel was er toch nog een beetje door de okergele buitenmuren, bestaande uit met klei gevulde bamboe frames. Is of wordt dit het huis waarvan ik destijds droomde? We zijn nu anderhalf jaar bezig om in elk geval een stukje cultuurhistorisch erfgoed van de ondergang te redden. Het wordt een mooi huis, traditioneel maar comfortabel. Zij het met ‘a Western touch’. Wordt vervolgd.

BESTAANSZEKERHEID

Het is niet mijn bedoeling over in Japan wonende landgenoten te schrijven. Ik ken er amper. Maar onlangs bezochten Hiroe en ik een ‘nieuwjaarsbijeenkomst’ van de Nederlandse Vereniging West Japan (NVWJ). Deze vereniging mailt me af en toe uitnodigingen zoals die voor de ‘Nieuwjaarsborrel’ op 27 Januari j.l., ’s-middags in café LeKKeR te Osaka. Café LeKKeR vinden we aan het begin van een shopping arcade in het stadsdeel Ibaraki, gemarkeerd door de Nederlandse driekleur. De zaak wordt gerund door een Japanse dame van middelbare leeftijd. Dankzij haar vroegere werkkring bezocht ze regelmatig Nederland en kreeg zodoende de smaak te pakken van een Hollandse nering. Ik vraag me wel af wie die naam verzonnen heeft. Geen Japanner die een L van een R kan onderscheiden, laat staan uitspreken, dat ‘bekt toch niet ReKKeL’.
Als we arriveren is de caféruimte al helemaal vol. Voor het eerst sinds onze verhuizing zie ik Nederlandse gezichten: frisse blos op de wangen, blauwe ogen, blonde haren. Klopt dus. Maar ook AANWEZIG: we zijn een kop groter dan Japanners, organiserend, dirigerend. De secretaresse heet ons persoonlijk welkom: er is koffie en thee, oliebollen, broodjes Goudse kaas, snert en pannenkoeken. Bijdragen bij de penningmeester te voldoen. Midden in de ruimte een kleurig speelveldje op de grond voor jonge kinderen. Allemaal ‘hafu’: vruchten van Japans – Nederlandse relaties. Eromheen hun veelal jonge ouders. We schudden hier en daar wat handen, wisselen beweegredenen om in Japan te wonen uit. Mijn eerste behoefte is vooral koffie en een broodje kaas. Als de meeste jonge ouders met hun kroost vertrekken voor een speurtocht ontstaat er meer ruimte en gelegenheid om met wat bedaarder achterblijvers te praten. Hiroe raakt in gesprek met twee Japanners waarvan het leeftijdsverschil zo’n 30 jaar bedraagt. De oudste, Ueda-san, is een gepensioneerde topambtenaar Internationale Economische Betrekkingen van de Provincie Osaka. Hij heeft in de jaren ’80 in Rotterdam gewerkt en gewoond en koestert mooie herinneringen aan zijn Nederlandse tijd. Wat hem voor Hiroe vooral interessant maakt is zijn contact met Ryotaro Shiba (1923-1996), een beroemde schrijver/journalist, die zij erg bewondert. Ze heeft diverse van zijn boeken gelezen, o.a. over de diepere maar officieel verzwegen oorzaken van Japans’ agressie in de Tweede Wereldoorlog. Ueda-sans verhalen over zijn ontmoetingen met Shiba zijn zo levendig dat Hiroe soms het gevoel heeft met de schrijver zelf aan tafel te zitten. Behalve de ‘bedaarden’ zijn het ook koppels zonder kroost die het café nog bevolken. Met zo’n stel raak ik in gesprek. Nederlandse man, Japanse vrouw: Rob en Yuka, hij 60, zij tegen de 40. Ze wonen in dezelfde provincie als wij. Ons gesprek gaat vooral over dat ‘wonen’. Wíj laten een oud huis opknappen, zíj bouwen eigenhandig een ‘floating house’, wíj in een dorp, zíj in de bergen. Een ‘floating house’ in de bergen? Voor als de zondvloed komt? Ja, in zekere zin wel. Hun vrijwilligerswerk na de aardbeving en tsunami van 2011 heeft hen op het idee gebracht een zelfbouwhuis te ontwikkelen. Het moet bestand zijn tegen overstromingen doordat het opgetild wordt bij wassend water, dus zonder fundering en van materiaal dat drijft. Proefondervindelijk en eigenhandig hebben Rob en Yuka zo voor zichzelf een prototype ‘drijfhuis’ gebouwd van XPS, een stevige soort isolatiemateriaal. Dat spul is goedkoop, makkelijk verzaagbaar, goed te verlijmen en vergaat niet, tenzij blootgesteld aan zonlicht. Ze leven geheel zelfvoorzienend. Ter illustratie toont Rob me foto’s van hun kleine utopia. Ze proberen het ‘floating house’ te slijten aan regio’s die geregeld overstromingen riskeren, zoals Bangladesh. Misschien iets voor Nederland, dat bij de alsmaar stijgende zeewaterspiegel ook het hoofd boven water moet zien te houden. Rob heeft goeie contacten met de Nederlandse Ambassade in Tokyo dus het lijntje is zo gelegd. Ik proef van de Hollandse lekkernijen. Met uitzondering van de kaas, die echt uit Nederland komt, hebben de gerechten wel de vorm, maar niet de smaak van snert en pannenkoeken. Het is als met veel sushi in Nederland, waarvan Hiroe en andere Japanners dikwijls zeiden: het lijkt wel op sushi, maar ze smaken er niet naar. Lekkere koffie en oliebollen zorgen voor een appetijtelijk tegenwicht. Tegen vijven begint de leegloop. Na het uitwisselen van contactgegevens met onze gesprekspartners nemen ook wij afscheid. Net een stap buiten de deur komt een rijzige man ons na en drukt ons gauw nog twee ‘Goudse stroopwafels’ in de hand. “Via internet te bestellen” voegt hij eraan toe. Eerder op de middag had ik al kennis met hem gemaakt en adviseerde hij me mijn Japanse cursusboeken weg te gooien. “Kom maar in mijn stroopwafeltentje werken dan heb je het Japans zo onder de knie”. Maar voor die praktijk hoef ik niet naar Kobe, die heb ik hier al in en om het huis. Als ik later thuis zijn wafels proef moet ik teleurgesteld constateren, dat ze wel erg ver van het oorspronkelijk recept zijn afgedwaald. Net als met al die andere versnaperingen: wel het uiterlijk, maar niet de smaak. Het is handel en daar zijn Nederlanders over het algemeen beter in dan in verfijnde smaken. Bewijs van in leven zijn. Eind januari ontving ik een formulier van de SVB, die mijn AOW-uitkering verzorgt. Daarmee moet ik aantonen dat ik nog leef. Van vrienden die naar Spanje zijn geëmigreerd weten we al dat dit een jaarlijkse controle is, die nauwgezet opgevolgd moet worden. Het invullen en ondertekenen van het papier stelt niets voor. De juistheid daarvan te laten bevestigen door een bevoegde autoriteit heeft ook weinig om het lijf: het formulier is in het Engels gesteld.
Vijf ambtenaren op zoek naar bevestiging van mijn levensbewijs
Dus naar het stadhuis-filiaaltje bij ons om de hoek. De ambtenaren daar kennen ons. Wij hen ook: duimendraaiend in afwachting van klanten. Inclusief chef, schaart de gehele bezetting – vijf ambtenaren – zich rond het formulier, allemaal in de ban van de vraag “hoe lossen we dit op”. Niemand kent Engels en de vertaling plus uitleg door Hiroe begrijpen ze wel, maar zet ze niet aan tot enige vorm van handeling. Terwijl een van hen ons geregeld toevoegt  “een ogenblikje, gaat u rustig zitten”, wordt door de rest druk overlegd wat ze met deze nooit eerder voorgekomen kwestie aanmoeten. De chef belt met het stadhuis. Ondertussen heeft de oudste van het stel het benul om even de site van de Nederlandse ambassade te raadplegen. Hij vindt zowaar een pagina met uitleg in het Japans over het formulier en de taak van de Japanse overheid daarbij. De uitdraai daarvan wordt vervolgens door het voltallig team bestudeerd. We zijn dan al een uurtje verder, maar krijgen nog steeds een vriendelijk “ogenblikje” te horen. Het hele gedoe werkt gelukkig meer op mijn lachspieren dan op mijn zenuwen. Na een tweede telefoontje van de chef – iedereen vliegt voor hem met telefoonboek, potlood en schrijfblokje – lijkt de oplossing in zicht. Met een uittreksel uit het bevolkingsregister moet ik naar de Japanse evenknie van de SVB in Nara-stad. Daar weten ze van de hoed en de rand. Onze komst is aangekondigd, dus spoorslags naar het Japanse AOW-kantoor. En inderdaad, de ambtenaar die ons daar te woord staat begrijpt waar het om gaat. Ze neemt het formulier in en belooft het ingevuld, bestempeld en gesigneerd naar de SVB te retourneren. Hoewel ik er nog steeds niet voor 100% gerust over ben leg ik mijn lot in haar handen en troost me met Descartes woorden “ik twijfel, dus ik besta”. Had ik in cafe LeKKeR maar om advies gevraagd…….

MODERN COMFORT

Ruim dertig jaar geleden reisde ik voor het eerst – solo – door Japan. Bijna alles is dan fascinerend, vreemd, wonderlijk: van de bullet-trein, die inderdaad als een kogel door het landschap schiet tot de Tokyose bierstube waar frêle Japanse meisjes in Tiroler dirndl Sauerkraut mit Wurst serveren.

Een onvergetelijk moment destijds was het toiletgebruik in een kleine Ryokan (hotelletje) in Kyoto, gerund door drie hoogbejaarde dames. Ik had een tatamikamer op de eerste (voor Japanners tweede) verdieping en maakte gebruik van een gemeenschappelijke was- en toiletruimte: links een rij wasbakken en rechts een rij toiletdeuren, aan onder- en bovenkant open, net als op kostschool. Gelukkig was ik de enige gast toen ik het gemak achter zo’n deur opzocht. Gelukkig, want de ergernis over de minimale afmetingen van dit alles behalve comfortabele hokje ontlokte mij meermaals een hartgrondig en luid ‘gotverdomme’. Zelfs begrijpelijk voor Japanse oren. Ingeklemd tussen spoelbak en deur was het een ware tour om er met mijn Westerse gestalte m’n behoefte te doen. Je móet, dus je gaat. Het zweet brak me aan alle kanten uit en terwijl de ergernis tot maximale hoogte steeg trok ik driftig papier van de roller, waaruit pardoes een vrolijk melodietje klonk. Deze muzikale overrompeling was zó compleet dat mijn irritatie op slag verdween en ik sindsdien nooit meer mopper over Japanse toiletten. Hoeft ook niet meer. Want wat toen nog een chipje in een closetrol was is inmiddels een compleet gedigitaliseerde stoelgang.

klassiek Japans hurktoilet – nog steeds in zwang ‘Westers’ toilet jaren ’60 met geïntegreerde was- en spoelbak

We laten in ons huis twee toiletten maken. Ruim, comfortabel en overeenkomstig de eisen van sanitaire hygiëne naar hedendaagse Japanse maatstaven.

Gekozen uit een catalogus. Bijna alles voor de bouw, zoals ramen, deuren, trappen, verlichting, keukens, sanitair en badkamers kies je uit vuistdikke catalogi met duizelingwekkende hoeveelheden informatie en afbeeldingen op postzegelformaat. Het zijn meer naslagwerken voor aannemers dan informatie voor consumenten. De gemiddelde Japanner verlaat zich dan ook volledig op architect of aannemer. Wij betonen ons iets minder gedwee en proberen zelf alternatieven en oplossingen te bedenken of te vinden, zoals hergebruik van oude deuren, lampen en andere materialen. Maar voor de wc’s zijn we toch ook aangewezen op die boekwerken. Kwa vorm en formaat maakt het allemaal niet zoveel uit. De crux zit ‘m in de mate van comfort, die volledig gebaseerd is op chip- en sensorentechnologie. Een modern toilet is geen doos of pot meer, maar een apparaat met ledjes, bliebjes en een touch screen. Het ontlasten is nog aan jezelf, al het overige kun je aan de techniek overlaten.

high tech toilet 2019

Wij hebben hem niet, maar het meest geavanceerde toilet ziet er ongeveer als volgt uit: als je binnenkomt gaat de sfeerverlichting rond het toilet aan en wordt je door een melodietje verwelkomd. Het deksel vliegt omhoog en terwijl een verfrissende spoeling en een lichtje in de pot je verzekeren van schoon sanitair neem je plaats op een verwarmde bril. ’Odeur- en klankprinsessen’ neutraliseren ongewenste geurtjes en geluiden. Na gedane zaken toucheer je een ‘douche-icon’ op het controlescherm dat resulteert in een doelgerichte warmwaterstraal tegen je poepgat; kracht en temperatuur regelbaar. Heb je de douche gestopt dan treedt de föhn in werking. Klaar is kees. Zo gauw je je billen licht treedt automatisch een nagenoeg geluidloze spoeling in werking, zodat je het toilet verlaat zoals je het aantrof.

Nogmaals, wij zitten niet op zo’n ding, maar op een vereenvoudigde versie ervan, eentje, die nog een beroep doet op je eigen handelingsbekwaamheid.

Ik zou Tanizaki, een van mijn favoriete Japanse schrijvers na kunnen zeggen “Natuurlijk heb ik geen bezwaar tegen modern comfort…….maar”. In zijn beroemde essay ‘Lof van de schaduw’ (1933)*) wijdt hij een verrukkelijke passage aan ‘het kleinste kamertje’ in Japan. Met lede ogen ziet hij het moderne Westerse toilet oprukken: helle verlichting, hagelwitte betegeling, dito sanitair en handvatten van blinkend metaal. Kortom alles wat indruist tegen hetgeen de ouderwetse Japanse plee tot toppunt van architectonische verfijning maakt: volledig van hout, kraaknet, schemerduister en dichtbij de natuur. Niettemin laat Tanizaki zelf ook een Westerse w.c. in zijn huis installeren, want hygiëne, gemak en de lagere kosten van modern (Westers) sanitair winnen het uiteindelijk van de nostalgie.

Tanizaki’s toilet-ideaal (rond 1900) washlet in ons huis

Ik weet zeker dat de toiletten in ons huis hem zouden bevallen: donker hout, gedempt licht en op een plek, waar je de vogels hoort zingen. Modern comfort …….maar in een traditionele setting.

 

*) Junichirō Tanizaki, Lof op de schaduw (1933) in ‘De brug der dromen en andere verhalen’. Samengesteld, vertaald en toegelicht door Jos Vos. De Bezige Bij, Amsterdam 2017. Er bestaan ontelbare vertalingen van Tanizaki’s essay; de Nederlands titel luidt meestal ‘Lof der schaduw’.

STILLE NACHT

December feestmaand, lange avonden en veel lichtjes. Zo ken ik dat van Nederland. Sinterklaas ging wel aan ons voorbij, maar Kerst en jaarwisseling vierden we geregeld met vrienden. Altijd plezierig maar nooit zo uitbundig. Nu woon ik in een land zonder die Hoogtepunten van Hollandse Gezelligheid. Vooralsnog mis ik ze niet. Kurisumasu/Christmas is hier zo’n 30 – 40 jaar geleden geïntroduceerd door niemand minder dan Mister Kentucky. Ja, die van de ‘Fried Chicken’. Een Tokyose zetbaas van deze fast food keten (KFC) probeerde toen met een enorme reclame campagne de Japanse consument aan zijn gebraden kippetjes te krijgen. In TV spotjes vlak voor de kerst bood KFC zijn goudbruine en krokant gebakken stukjes kip als alternatief aan voor de kolossale kerstkalkoen. Schot in de roos. Het sloeg niet alleen enorm aan, het werd dé standaard voor een geslaagde kerstmaaltijd. Sindsdien geeft een bak gefrituurde KFC kip cachet aan Christmas in tal van Japanse huishoudens. Ze staan er voor in de rij*).
En voor wie de film Departures (2008) van Jōjirō Takita heeft gezien, herinnert zich misschien de scene waarin de begrafenisondernemer op kerstavond zijn personeel op een enorme doos KFC drumsticks trakteert. Toen een bizar detail, nu valt het kwartje. Christmas is dus een uit Amerika overgewaaide ‘marketing-tool’. Middenstand en horecawezen hebben er zich inmiddels op gestort. Zij gaan voor de ‘gouden eieren’ en gebruiken Christmas als advertisement om het commerciële gat tussen zomer- en winteruitverkoop te vullen. Stijve plastic kerstbomen, in dartele letters geschreven ‘Merrie Christmas’ en knipperlichtjes verwelkomen de klandizie. In warenhuizen en supermarkten druipen – Westerse – kerstliedjes als honing uit de speakers. Kassières dragen rood-witte santa claus mutsen. Stadse jongeren volgen internationale kersttrends zoals life style magazines ze voorschrijven. Kleding, diners, cadeaus. Hier op het platteland niets van dat alles. Zalig. Kerstdagen zijn hier gewone werkdagen. Terwijl in het westelijk halfrond de ‘jingle bells’ klinken stort de aannemer een betonvloer in onze keuken. Een pittige klus voor de bouwvakkers. Twee van hen – stukadoor en tegelzetter – werken tot half elf ’s-avonds om de toplaag spiegelglad te krijgen. Het is dan ijskoud. De betonvloer is hun laatste grote klus voor het nieuwjaarsverlof.
25 december – beton storten
Nieuwjaar is een hoogtepunt all overJapan. Daar wordt naar uitgekeken. Het is een feest met verschillende tradities en vrije dagen. Sowieso is op1 januari alles gesloten, ook de horeca. Alleen ons postkantoortje sluit op 2 januari als compensatie voor het bezorgen van alle  nieuwjaarswensen op 1e. Na het storten van beton zijn aannemer en timmerlieden alles gaan opruimen en schoonmaken. Dit valt onder die tradities: vóór nieuwjaar moet alles er pico bello uitzien en allerlei zaken afgehandeld, beloftes en afspraken nagekomen. Ook wij hebben in ons huisje de ramen maar eens gelapt en zijn met een stofdoek langs de richels gegaan. We zien de vaklui pas weer op 9 januari. Niet eerder zijn ze zo lang afwezig geweest. Zes dagen per week hoorden we het afgelopen half jaar vrijwel onafgebroken hun stemmen, lachen en getimmer. Het is nu dan ook ongewoon stil. Zelf brengen we het ‘kerstreces’ hoofdzakelijk klussend door: nu ons huis even niet het domein van de bouwvakkers is kunnen wij er onbelemmerd onze gang gaan. Een flinke partij oude en nieuwe deuren willen we voor de tweede week van januari geschilderd hebben, zodat de deurmaker ze kan hangen. Onze toekomstige slaapkamer dient als werkplaats. De net geïnstalleerde vloerverwarming draait er. Met de thermostaat op10 gr.C. houden we onze voeten warm en ons hoofd koel. Nog drie dagen te gaan voor de jaarwisseling: op 29 december bezoeken we op uitnodiging van Kuroda-san (‘opbouwwerker’ uit mijn vorige blog) het dorp Nyu om er een ‘mochi’-evenement **) mee te maken. Bedoeld om het vergrijzende en leeglopende platteland te revitaliseren. Traditioneel maakt elk huisvrouw haar eigen mochi. In Nyu gebeurt dat nu collectief. Wij zijn er op tijd en maken zo het hele proces mee, van het stoken van de houtvuren, koken en tot paté slaan van de rijst, het draaien van de ‘mochi-bolletjes, roosteren en consumeren. Het loopt niet storm ondanks een stralende winterzon, knetterende vuurtjes en stomende ketels. Vrijwel alle ± 25 bezoekers zijn familie, vrienden of kennissen – zoals wij – van Kuroda-san. De enige autochtonen zijn twee stokoude dames die er hun lokale producten verkopen. Verder wat ‘import’: de uitbater van een Italiaans restaurant (alleen op afspraak) en een filmmaker, die zich samen met de ‘opbouwwerker’ de hele ochtend uitsloven om van het ‘mochi-festival’ een succes te maken. Als publieke belangstelling hiervoor de graadmeter is mogen ze nog wel een tandje bijzetten. De leefbaarheid van het Japanse platteland gaat Hiroe en mij ook aan het hart. Elk initiatief dat daaraan bijdraagt kan op onze sympathie rekenen. Maar dit evenement heeft zelf iets van een mochi:  Plakkerig van binnen, gesloten van buiten. Incrowd organisatoren met teveel enthousiasme en te weinig strategie. Gelukkig zijn er onder de bezoekers ook enkele (jonge) mensen, die er bewust voor kiezen een bestaan op het platteland op te bouwen. Pioniers van de revitalisering. Hiroe vangt ze meteen in haar netwerk.
rijst tot paté slaan eten van mochi
Zondag 30 en maandag 31 december zijn voor ons werkdagen: doorgaan met schoonmaken en schilderen. Sakai-san, onze aannemer heeft aangekondigd die zondag samen met zijn vrouw te komen. Zij is nieuwsgierig naar het grote project van haar man en naar ons, de opdrachtgever ervan. In het afgelopen half jaar bezorgde ze ons geregeld via haar echtgenoot groenten, gerechtjes en zelfgemaakte jam, dikwijls begeleid door een kort handgeschreven briefje. Tot nu toe beantwoordde Hiroe haar attentheid met ‘tegengerechtjes’ of een A4tje met foto’s waarop wij van haar kookkunst genieten. Tijd dus om elkaar eens echt te ontmoeten.
In het gezelschap van hun dochter melden ze zich in de loop van de middag. Sakai-san – toch al de bescheidenheid zelve – houdt zich nu helemaal op de achtergrond. Terwijl de dames zich door ons huis laten rondleiden, inspecteert hij uitvoerig de onlangs gestorte betonvloer. Met aandacht bekijken ze het bouwproject en onderhouden zich met Hiroe, die met haar oranda-jin al zo vaak in huize Sakai over de tong is gegaan. Ze geeft ons zelfgemaakte soba (boekweitnoedels). Het klikt tussen Hiroe en Joko-san, niet alleen vanwege een gedeelde culinaire belangstelling, maar ook omdat ze allebei graag plaagstootjes richting Sakai-san uitdelen. Hij kan er wat verlegen maar altijd hartelijk om lachen. Ze slaan de aangeboden thee af en vertrekken na een uur. Ze zien dat we druk zijn en willen ons niet ophouden. De Sakai’s kunnen in elk geval dit bezoek schrappen van hun vóór 2019 nog-te-doen-lijstje. Zo’n gedachte schoot me ook te binnen toen Yamamoto-san ons in de loop van oude-jaars-dag belde voor een bezoekje eind van de middag. Hij komt hiermee zijn belofte na nog dit jaar een afspraak te maken. Yamamoto-san is een dorpsgenoot en lid van de gemeenteraad in Nara. Wij hebben vragen over onder andere het gemeentelijk beleid ten aanzien van de krimp op het platteland en de gemeentelijke watervoorziening en -zuivering. Ter illustratie van dat laatste biedt Hiroe hem twee glazen kraanwater aan: één rechtstreeks uit de kraan en één gefilterd door een peperduur apparaat. Het smaakverschil overtuigt. Het eerste smaakt  – vies – naar verdunde chloor, het tweede – lekker – naar zuiver water. Hij luistert niet alleen welwillend, maar deelt onze zorgen. Niet eerder sprak hij met burgers, die zo goed geïnformeerd zijn en zich zo kritisch uitlaten over de overheid. Hij noteert titels van boeken die Hiroe over de materie gelezen heeft en YouTube films over gezonde rijstteelt. Komend jaar zal hij erop terugkomen. ‘Afspraak met Okubo’ verhuist van het to-do lijstje 2018 naar dat van 2019. Dat jaar is nog lang. En zo naderen we het einde van 2018. ’s-Avonds zitten we getweeën lang aan tafel met wijn en lekkernijen. Tegen 12 uur kookt Hiroe de soba, die we ’s-middags van mevrouw Sakai kregen. Al weer een oudejaarstraditie. We houden de klok in de gaten om het uur 0 niet te missen. Met een ‘Akemashite omedetou’ – gelukkig nieuwjaar – stappen we 2019 in. Op het gezoem van de verwarming na is het verder muisstil. Het is misschien de stilste jaarwisseling, die ik ooit meemaakte. Het hele dorp is – elke dag van het jaar – vanaf een uur of negen ‘s-avonds al in diepe rust, er blaft zelfs geen hond. Af en toe slechts het geluid van een krolse kat.   *)  https://www.bbc.com/capital/story/20161216-why-japan-celebrates-christmas-with-kfc?ocid=ww.social.link.email **)’Mochi’ is een sterk elastische rijst-paté in de vorm van een geplet bolletje of rechthoekje. Het wordt traditioneel op nieuwjaarsdag ’s-ochtends gegeten, geroosterd dan wel in de miso-soep.

WADA-san

We wonen nu bijna een half jaar in Japan. Over leven op het platteland en in een dorpsgemeenschap hadden we ons tevoren niet al te druk gemaakt. Hiroe legt makkelijk contacten en ik weet me – als taalarme buitenlander – genoeg aan te passen. Op het juiste moment het juiste Japanse woord of zinnetje en het ijs is gebroken. Tot nu toe hebben we dan ook weinig moeite met het leren kennen van mensen uit de omgeving. Ze zijn open, eerder nieuwsgierig dan wantrouwig en een eerste kennismaking kan meteen al de intensiteit van een langdurig contact hebben. Via de een leren we weer een ander en zo vertakt zich het netwerk.

Op deze manier hebben we onder andere Kurumaï-san (75) leren kennen. Hij woont in een naburig dorp, verbouwt zijn eigen groenten en is jager.  Ooit heeft Hiroe samen met hem een wild zwijn gevild, geslacht en de hammen ervan gerookt. Afgelopen september zitten we bij Kurumaï-san in de tuin aan tafel voor een etentje samen met drie vrienden van hem. Allemaal van ongeveer dezelfde leeftijd en op één na afkomstig uit het naastgelegen dorp. Mooie koppen, gehard door werk, getekend door levenservaring, rood van de alcohol. Zware, doorrookte stemmen. Eén van hen heet Wada-san. Lang gewerkt voor de Shinkansen, de hogesnelheidstreinen die door heel Japan razen. Opgeklommen tot de subtop van het bedrijf maar nooit de baas geworden. Sociaal meer getalenteerd dan diplomatiek werd hij er altijd op uitgestuurd om verontschuldigingen en financiële compensatie aan te bieden aan slachtoffers of nabestaanden van bedrijfsongevallen. Hij vertelt zijn verhalen alsof ze gisteren zijn gebeurd. Televisie verbleekt erbij. 

Wada-san is dan ook een geboren acteur: op enige afstand van de tafel dist hij zwaaiend met armen en benen het ene na het andere verhaal op, allemaal ‘uit het leven gegrepen’. Zijn dophoedje danst daarbij op zijn kalende hoofd en zijn bril glijdt voortdurend naar het puntje van zijn neus. Geregeld priemt hij bezwerend een vinger in onze richting om ons van ernst of absurditeit te overtuigen. De inhoud ontgaat mij vrijwel compleet, maar ik vermaak me best met zijn show. Aan eten komen we amper toe, aan drinken des te meer. Gelukkig onderbreekt hij zijn ‘eenakters’ geregeld om ook anderen het woord te laten of onze eetstokjes in de ‘nabe’ te steken en naar schildpad of groente te vissen. 

Als onze motivatie om in het buitengebied van Nara te gaan wonen ter sprake komt spitst hij zijn oren. Met de nodige zelfspot bekent Wada-san dat hij naar zijn geboortedorp terugkeerde nadat zijn carrière bij de Shinkansen stokte. Hij had het niet echt ‘gemaakt’ in Osaka, symboolstad voor  succesvolle carrières. In plaats van ‘schuilplaats voor loosers’ zien wij in het platteland een schatkamer vol mogelijkheden. Het maakt hem nieuwsgierig. Bij het vertrek vraagt Wada-san ons telefoonnummer, want hij wil graag eens op bezoek komen.

De volgende dag staat hij al op de stoep. Het telefoonnummer was door gemorst bier onleesbaar geworden. Hij komt terug op onze verhuizing naar het platteland. Dat heeft indruk op hem gemaakt, vertelt hij. Dat we willen bijdragen aan de leefbaarheid ervan en ons actief willen inzetten om het buitengebied aantrekkelijk te houden of maken voor jonge mensen is hem uit het hart gegrepen. Hij dringt erop aan hem thuis te bezoeken, zich bij voorbaat verontschuldigend voor zijn oude en krakkemikkige onderkomen. We beloven het. Als hij vertrekt begeleiden we hem tot bij zijn auto, waar hij ons nog gauw een pakket noedels toestopt.

Een week geleden – zaterdag – staat Wada-san weer voor de deur, nu met kaki-vruchten uit Yoshino. Vrolijk en wel. De tijd tussen het vorige en dit bezoek lijkt niet meer dan een adempauze in de verhalenstroom, die onmiddellijk op gang komt zo gauw hij een voet over de drempel zet. We verontschuldigen ons dat we nog geen tegenbezoek hebben gebracht en spreken onmiddellijk af voor de volgende dag, zondag dus.

Yagyu, zijn woonplaats, ligt op 20 minuten rijden van ons huis en valt net als Sugawacho onder Nara-stad. Het dorp genoot ooit landelijke bekendheid vanwege een TV-serie die er werd opgenomen over een machtige landlord en zijn familie. Van de hordes toeristen, die vlak daarna het dorp overspoelden is niets meer over. Te veel en te grote parkeerterreinen liggen er nu verlaten en verwaarloosd bij. Een groot schoolgebouw heeft jaren geleden definitief zijn deuren gesloten.  Plattegronden met bezienswaardigheden zijn verbleekt. Te veel achterstallig onderhoud, te weinig leven. Het mooie dorp heeft zijn glans verloren. 

Wada-san woont tegenover het park waar de landlord zijn kasteel had en waarvan niet meer dan fundamenten resten. Zijn hond en bewakingscamera hebben ons gespot dus komt hij ons tegemoet gelopen. Voeten in V-stand, als het loopje van Charlie Chaplin, alleen minder snel. 

Kasteelpark in Yagyu

Na een rondje park met vuurrode esdoorns in herfsttooi wandelen we naar beneden om in een shabby restaurantje de lunch te gebruiken. Mevrouw Wada kookt er als vrijwilligster. Een opgewekte man in een blouse van schotse ruit en met hoofddoekje bedient. Wada-san stelt hem uitdrukkelijk aan ons voor. Hiroe ontvangt zijn visitekaartje dat te klein is voor alle functies die hij bekleedt. Eén ervan is adviseur van de gemeente voor toeristische evenementen, maar hij lijkt meer een opbouwwerker die bewoners helpt het platteland leefbaar te houden. In elk geval weet hij veel over de streek en we spreken af elkaar nog eens te treffen.

We kunnen dan niet bevroeden hoe snel en onder welke omstandigheden dat zal zijn. Wada-san leidt ons die middag rond door de buurt waar hij woont. Daarbij ontmoeten Michiko een vriendin van Wada-san, die – kwa expressie – zijn zus kon zijn. Grappige vrouw, klein van stuk en groot van hart, geen blad voor de mond.

Thuis laat hij ons nog een 20 jaar oude video zien over Nederland, gemaakt door een bekende Japanse journalist. Kinderdijk, Leiden, Afsluitdijk, tulpen en Rembrandt van Rhijn in het Rijksmuseum dat nog niet gerestaureerd was.Tegen vieren vertrekken we met de belofte elkaar vaker te bezoeken. Wanneer we op woensdagavond weer eens bij Kurumaï-san aan tafel zitten vertellen we over de voorbije zondagmiddag. Hoe plezierig het was en hoezeer ook Wada-san begaan is met de vitaliteit van zijn dorp.

(Van links naar rechts:)  Michiko, onbekende gast, Wada-san, mevrouw Wada

Vrijdagavond. We zijn net klaar met het avondeten als Kurumaï-san belt: Wada-san is dood. Donderdagochtend. Hartstilstand. Niet te geloven. Kurumaï-san vraagt of we met hem en een van de vrienden die we eerder ontmoetten naar Wada-sans huis komen. We spreken af op de parkeerplaats achter zijn huis om samen binnen te gaan. Ik heb nooit eerder een rouwbezoek afgelegd in Japan, weet niet wat te zeggen of te doen. Ken zijn vrouw amper. Gevieren betreden we het huis en worden in de entree begroet door mevrouw Wada en – tot mijn verrassing – door de ‘opbouwwerker’ en Michiko. De onverwachte aanwezigheid van die laatste twee brengt me lichtelijk in verwarring. Er zijn geen familieleden. Ook geen ernstige of bedroefde gezichten, enkel uitingen van verbazing en ongeloof over het plotse overlijden. Via de keuken brengen ze ons naar een hel verlichte tatamikamer ernaast. Wierookgeur walmt me tegemoet. Wada-san ligt midden in de kamer opgebaard op een futon op de grond. Zijn lichaam is tot zijn hoofd bedekt met een felkleurige plaid en zijn hoofd ligt tussen twee met witte stof overtrokken steunen. Zijn gezicht is afgedekt met een kanten doekje, dat door Michiko eerbiedig wordt weggenomen.

Vredig gezicht zo zonder bril en zonder mimiek. We zitten rondom hem op onze knieën en praten hardop alsof Wada-san zelf nu even zijn mond houdt. Het is vooral Michiko die vertelt over de omstandigheden van zijn overlijden. Na een kwartiertje verhuizen we naar de keuken en scharen ons rond de tafel vol etenswaar en blikjes bier. Er heerst alles behalve een ingetogen stemming. Mevrouw Wada vertelt hoe zij haar man dood aangetroffen heeft, dat er nog een poging tot reanimatie is gedaan door een arts en dat ze bezoek kreeg van vijf politieagenten/rechercheurs, die uitgebreid onderzoek deden in haar huis en haar urenlang ondervroegen.

We doen ons tegoed aan het bier en de snacks. De stemming wordt alsmaar vrolijker. Terwijl mevrouw Wada met nieuwe bezoekers bij haar opgebaarde man verblijft, nemen Michiko en ‘de opbouwwerker’ de honneurs van de gastvrouw waar. In geuren en kleuren vertelt Michiko over de drinkgelagen samen met Wada-san en zijn vrouw, wijzend op een indrukwekkende collectie lege Whiskydozen op schappen langs de keukenwand. Er wordt over van alles gepraat en vrolijk gelachen, je zou haast de aanleiding voor dit gezellige samenzijn vergeten. Op een gegeven moment gaat het over ‘geesten’ en vertelt Michiko dat haar man ooit ’s-nachts een geestesverschijning had waarna hun huis heen en weer bewoog. Ze onderstreept haar woorden met handgebaren.

Tegen tienen stappen we op. We knielen nog even bij Wada-san ten afscheid en vertrekken.

Later hoor ik dat deze manier van afscheid nemen van een overledene niet uitzonderlijk is. Er is zelfs een woord voor: ’tsuya’ (de hele nacht door). Vóór de familie nemen vrienden afscheid en dat doen ze in de ruimte naast die waar de overledene ligt. Luidruchtig, vrolijk en vooral de draak stekend met de dood of zijn geesten. Dat alles onder het genot van lekker eten en veel drank.

Wada-san is niet meer. Het nóg stiller geworden in zijn dorp.