WILDE KEUKEN

Op het menu van menig Nederlands kerstdiner staat ‘wild’. Hoort een beetje bij het seizoen, een knapperig haardvuurtje, een goed glas wijn en een pak sneeuw. Geen dagelijkse kost in ieder geval. Met dat idee verhuisde ik naar Japan en veronderstelde dat ‘wild’ in het land van vooral ‘verse vis’ al even bijzonder zou zijn. 

Japanners eten graag vlees: je vindt nergens zulke heerlijke (en dure) bief als dat van de roemruchte ‘wagyu’-runderen, die met bier en massage worden ‘verlekkerd’ (zo gaat het verhaal althans). Boeddhisme verbiedt het slachten van viervoeters, een regel die iedereen met de nodige korrels zout neemt. Al was het maar uit pragmatische overwegingen: bergstreken leveren nu eenmaal meer vlees dan vis. 

Nara herten Park

Wij wonen op het wildrijke en bergachtige platteland van Nara en onze diepvries puilt uit van wilde zwijnen- en hertenvlees. Dat laatste is curieus, omdat die beesten zo’n vijf kilometer verderop – in Nara stad –  als de heilige koeien in India gerespecteerd en behandeld worden. Ze lopen vrij rond in Nara park en omgeving en hebben voorrang op alle verkeer. Ze zijn een geweldige toeristische attractie. Het bedelen om koekjes zit al zo diep in hun DNA dat je een kopstoot kunt verwachten bij weigering ze te voeren. Mijn sympathie hebben ze niet, maar dat is niet de reden waarom ze op ons bord belanden.

We krijgen wild van bevriende jagers uit de omgeving. Altijd te veel. Dus gaat er geregeld een ingevroren boutje of ham naar anderen, al dan niet als ‘ruilobject’ voor de vele groenten, andere etenswaar of drank die we van hen krijgen. Wederkerigheid is de norm, niet te veel (dat verplicht) en niet te weinig (dan ben je een krent).

We delen het wild geregeld met een jong stel hier in de buurt, dat het stadsleven is ontvlucht en – gesubsidieerd – met biologische landbouw een nieuw en gezonder bestaan probeert op te bouwen. Nu ze aan den lijve ondervinden hoe hard het leven op het platteland kan zijn droomt de boer-in-spe van een curry-restaurantje en oefent deze specialiteit met wild uit onze diepvries. Zijn culinaire ambitie biedt meer inkomensperspectief dan wat hij ooit met biologische teelt kan verdienen. Hij had een lumineus plan: het bouwen van een ‘mobiel slachthuisje’ voor het wild dat jagers vangen. Maar het strandde helaas op geldgebrek en ambtelijke obstakels. Jammer, want zo’n professionele slacht zou meteen voorzien in de noodzakelijke keuring om het vlees te kunnen verkopen. Zonder dat is het vlees enkel voor eigen consumptie toegestaan en dat van de jager z’n kennissenkring, zoals wij.

proeven van curry met wild

Wild te over, consumenten te kort. Zo ontstaat een ‘stuwmeer’ van het heerlijkste wild in de plattelandse diepvrieskisten van allerlei particulieren. Nooit heeft er zoveel wild op mijn bord gelegen als in de anderhalf jaar dat ik in Japan woon. Eigenlijk meer dan me lief is. We hadden in Nederland onze vleesconsumptie juist gematigd.

Toen we hoorden dat gezonde dieren zelfs diepvries of stoofpot niet halen, maar door jagers worden begraven kwam Hiroe in actie. Op vakantie in Toscane proefden we ooit gedroogde en gerookte ham van wilde zwijnen. Peperduur, maar superlekker. Alle reden om deze Europese conserveringstechniek hier te introduceren. Hiroe werkte daarvoor samen met een bevriende jager uit de buurt, die enthousiast raakte en er zelfs een grote koelkast voor liet aanrukken. Daar hangen sinds het voorjaar een aantal gerookte hammen te wachten op consumptie. Prima van smaak, maar zonder vleeskeuring, iets waaraan de jager niet zo zwaar tilt, maar wij wel. In dunne plakjes gesneden en vacuüm verpakt deelt hij nu ‘proefpakketjes’ uit aan collega jagers.

Diezelfde jager belde ons een tijdje geleden met het verzoek hem te helpen bij het villen van een wild zwijn. De prooi was al gedood en van zijn bloed en ingewanden ontdaan. We hielpen hem graag al was het maar uit een gevoel van wraakzucht voor het feit dat soortgenoten onze moestuin vlak daarvoor helemaal overhoop hadden gehaald. Het villen van het nog jonge beest was snel gedaan en Kurumai-san, bood ons daarna het complete varken aan. Afwijzen of protesteren was er niet bij. Zo liep de ‘vleespot van Sugawacho’ al weer over.

Wilde zwijnen zijn hier net als op de Veluwe een plaag. Rond ons dorp staan kooien, waar ze in gelokt worden. Jagen is nabij bewoning namelijk verboden. Het gebeurt maar zelden dat die beesten in zo’n val lopen. Onlangs was het raak en zag ik op mijn vroege ochtendwandeling zo’n exemplaar levend ‘achter de tralies’. Arino-san, een buurman, heeft hem gekild en gevild. 

Hij is de fanatieke zwijnen ver-jager van ons dorp. ’s-Avonds en ’s-nachts rijdt hij langs bosranden en rijstvelden om met rotjes en alarmpistolen het ongedierte te verjagen. Niets aan hem verraadt dat hij leraar klassieke Japanse litteratuur op een middelbare school was. Met zijn pensionering lijkt hij alles wat naar kennis, cultuur en burgerdom riekt achter zich gelaten te hebben. Hier geboren en getogen woont hij sinds zijn huwelijk in de keurige nieuwbouwwijk van een slaapstad verderop. 

wild kooi

Arino-san

Maar na het overlijden van zijn moeder keert hij terug om de zorg voor het ouderlijk huis op zich te nemen. Hij bivakkeert er vaak en we beschouwen hem als buurman. Arino-san is helemaal in zijn element sinds hij op zijn geboortegrond kan leven als een soort ‘vrije jongen’ temidden van de natuur en een wanordelijke bende.  

Hij houdt ervan met andere mensen op te trekken, te drinken en te eten. Hij is een van onze ‘wild leveranciers’ en Hiroe organiseert soms een partijtje met hem en zijn drinkmaatje, een andere buurman.

Het is onbestaanbaar dat Arino-san zijn buit niet deelt. Dus zitten we bij hem, met andere buren en veel drank op straat rond een geïmproviseerd vuur met kokende soepketel waarin het everzwijn ligt te garen. Een paar tuinstoelen en wat bierkratjes vormen het meubilair, (meegebrachte) drank staat overal op de grond. Even verderop smeult Arino-san’s verbrande huisvuil. Het is rond vier uur ’s-middags en nog licht. Behalve Arino-san’s zoon, Don-kun, treffen we de oud-voorzitter van de dorpsvereniging, die zich niet helemaal op zijn gemak voelt in Hiroe’ d’r aanwezigheid. Oud zeer over niet-lidmaatschap. Gewoontegetrouw schenkt iedereen iedereen bij hetgeen de drankconsumptie in hoeveelheid en snelheid behoorlijk opvoert. Stemvolume en lachsalvo’s nemen navenant in decibellen toe. Andere buren voegen zich bij ons. Het begint te schemeren. Don-kun schept de gloeiendhete soep met kluif en al in kartonnen bekertjes. Heerlijke bouillon. Alles gaat snel en met veel vrolijk kabaal. Arino-san hangt voortdurend aan de telefoon om meer dorpelingen rond de soepketel te vergaren. Dat lukt maar matig. Alleen een senior komt nog per ‘keitora’, het kleine vrachtwagentje waarover iedereen hier – behalve wij – beschikt. De weg is nu compleet geblokkeerd.

Inmiddels pikdonker zorgen het vuur onder de ketel, een bouw- en zaklamp voor wat verlichting. Dan doemt uit de duisternis de plaatselijke politieagent op, gewapend met een enorme pan. Arino-san heeft hem opgeroepen. Een welkome afwisseling in zijn anders zo saaie politiebestaan. Er gebeurt nooit iets in Sugawacho. Met een pan vol soep keert de glunderende diender terug naar zijn post. Tegen zeven uur lopen we kans aan de voorzijde te verbranden en op de rug te bevriezen, want de temperatuur gaat pijlsnel naar beneden.. Een voor een druipt het gezelschap af. Er valt niets op te ruimen. Dit is immers het domein van Arino-san en zijn wilde keuken.

EEN BERG HEILIGHEID II

De shukubo is een half-pension accommodatie. Het avondeten wordt geserveerd in een ruime en goed verlichte zaal. Net als alle anderen krijgen we een plaats toegewezen op de tatami vloer, naast elkaar in een van de twee tegenover elkaar liggende rijen. Geen tafels en stoelen. Wel kussentjes op de grond waarop je geknield met je achterste op de hielen dan wel in lotuszit plaatsneemt. Op verzoek krijg ik – gelukkig – een laag stoeltje. Onder de disgenoten geen monniken of andere tempelbewoners, wel verschillende buitenlanders. In het zwart gestoken jongemannen bedienen via het ruime middenpad. Elke gast krijgt een soort dienblad op poten voor zich (voor mij gestapeld), gevuld met een tiental vegetarische gerechtjes, warme en koude, mooi opgediend in afzonderlijke kommetjes. Geen bel of gebed, ieder begint voor zich, volgt zijn eigen ritueel en tempo. Er wordt amper en alleen op gedempte toon gesproken. We eten – uiteraard – met stokjes, waarmee je geruisloos minuscule hapjes uit de kommetjes rechtstreeks naar de mond brengt. Het is meer proeven dan eten en het gebruik van stokjes is een oefening in aandacht voor wat je oppikt. Heerlijk en gezond in meerdere opzichten.

Twaalf uur later, dus 6 uur in de ochtend, is er een dienst in de tempel. Gasten zijn daarbij welkom. Hier ben ik de enige buitenlander onder de deelnemende gasten. Wij boekten de Shukubo niet voor ‘brood, bad en bed’ alleen, maar ook om zijn religieuze reden van bestaan. 

Het vroege opstaan spoort met ons dagelijkse ritme, dus geen probleem. Buiten is het nog vrijwel donker wanneer we onze opwachting maken bij de ingang van de tempel. Daar ontvangen we wierookpoeder om in onze handen te wrijven. Binnen is het koud en voor elke gast is er een dekentje. Alleen kaarsen en lantaarns rond het altaar zorgen voor wat licht in de verder donkere ruimte. Blinkend koper van het ceremoniële vaatwerk reflecteert de schaarse verlichting. Wierook alom. Een bejaarde priester, gehuld in een meerlagig gewaad met goudbrokaat en een dikke witte shawl om zijn hals komt uit het duister tevoorschijn en neemt in lotuszit plaats op een verhoging pal voor het altaar. Wij kijken op zijn rug terwijl hij met vaatwerk in de weer is. Zowel links als rechts van hem knielt een vrouw in monnikskledij, maar zonder kaalgeschoren hoofd – dus geen nonnen. Er klinkt een gong. Startsein voor het reciteren van een aantal soetra’s, af en toe begeleid door het blikkerige geluid van cimbalen. De onverstaanbare teksten worden met luide stem langzaam, zangerig en plechtig voorgedragen. De hoge en lage stem van de vrouwen harmoniëren op wonderlijke wijze met de bas van de priester, soms onverwacht mooi meerstemmig, op het ontroerende af. De hele setting ademt een sfeer van ernst en echtheid. Eerder aards en alledaags dan hemels en verheven. De 60 minuten durende dienst is ongemerkt snel voorbij. Na afloop spreekt de priester de aanwezigen nog even toe. Maar wat hij zegt ontgaat me. Voel me genoeg gesticht door wat er aan zijn preekje vooraf ging.

Na het ontbijt treffen we E-i-ji-san en Yoshiko-san, een bevriend echtpaar uit Osaka. Ze zijn al vroeg met trein en bus op pad gegaan. Enkele maanden geleden daagde Eiji me uit met hem de oudste en langste pelgrimsroute naar de Koyasan te lopen. Een tocht van zes uur, waarvan het laatste in beslag genomen wordt door de gestage klim naar de top van de berg. Anders dan mijn uitdager ben ik geen getrainde wandelaar. Om mijn kansen op een succesvolle tocht te vergroten stelde ik Eiji voor in omgekeerde richting te pelgrimeren, dus van het eindpunt, de Koyasan, bergafwaarts naar de Jisho-in tempel in Kudoyama, het startpunt. Hij ging akkoord en zodoende treffen we elkaar op deze vroege zondagochtend bij de Shukubo.

Gevieren lopen we naar de Daimon (hoofdpoort) waar de route eindigt en voor ons begint. Ik schiet nog gauw een gemakswinkel binnen om water en sandwiches voor de lunch te scoren, want langs het 24 kilometer lange pad is niets te koop. We nemen afscheid van de dames, die de sacrale top van de Koyasan verder verkennen terwijl wij ‘het lager op zoeken’. Bij het eindpunt van onze tocht, later op de middag, zullen we elkaar weer treffen.

De tocht is oorspronkelijk gelopen en gemarkeerd door Kukai, zo gaat het verhaal. Om de 109 meter markeert een stenen zuil de populaire pelgrimsroute die net als de Koyasan zèlf op de werelderfgoed lijst van de Unesco staat. De zuilen zijn genummerd van 1 tot en met 180:  berg op tel je af, berg afwaarts tel je op. Het eerste traject gaat vrij stijl naar beneden, voor mij dan nog een bevestiging van m’n gelijk de route beter in omgekeerd richting te lopen. Al dalend probeer ik de getallen op de zuilen te ontcijferen. Soms lukt dat maar vaak ook niet. De stenen zijn dan te verweerd of ik herken het karakter niet. Het bergpaadje is smal, afwisselend modderig en rotsachtig, veel losse stenen en takken. Elke stap vergt aandacht waardoor ik soms een zuil mis en de tel kwijt raak. Het hoge naaldwoud op de hellingen biedt zelden een doorkijkje naar een dal of blauwe lucht. Sowieso ontneemt de concentratie op het pad me de kans iets van de omgeving in me op te nemen. Het is windstil en geluidloos op het kraken van takjes en glibberen van stenen onder onze schoenen na. Eiji gaat voorop en geeft het tempo aan. Zo lang we achter elkaar lopen zeggen we weinig. Alleen waar het pad breder en vlakker is trekken we samen op. 

Het is nog te vroeg voor ‘tegenliggers’, wandelaars die de route in gangbare richting lopen: van beneden naar boven. Maar na enkele uren passeren we de eerste pelgrims op weg naar de Koyasan. Ze moeten vóor daglicht zijn vertrokken want het is nog geen 11 uur. ‘Ohayo!’ (goeiemorgen!) klinkt het over en weer. Om elkaar doorgang te verlenen op het éénmans paadje drukt één partij zich tegen een zijwand of omklemt een boom. In het Japanse verkeer ben ik inmiddels  gewend aan smalle wegen en benauwde voetganger-routes: het passeren gaat altijd soepel en goed, je houdt scherp in de gaten wie initiatief neemt. Niet het recht van de sterkste, maar een subtiel aangevoeld voorrang geven/nemen maakt de passage mogelijk. Tot op afgelegen bergpaadjes dus. Degene aan wie je voorrang verleent reageert met een aan verontschuldiging grenzende dankbetuiging. Tenminste als het Japanners zijn. 

Rond het middaguur neemt het aantal pelgrims toe met een piek op de ‘rustplaats’, waar we onze lunch gebruiken. Een hoog gelegen, open en zonovergoten plek. Van daar kijken we op een kleine nederzetting in de oksel van twee bergkammen.

De helft van onze tocht zit erop.  Eiji besluit even van de route af te wijken om een heel oude Shintoïstiche Schrijn te bezoeken, ook al Unesco werelderfgoed. Voor mij betekent het vooral een extra afdaling en klim. De afdaling is zelfs zó zwaar dat ik spijt begin te krijgen mijn suggestie de hele route in tegengestelde richting te lopen. Het chagrijn neemt toe wanneer we nauwelijks meer dan de voorkant van het historische monument te zien krijgen. Eiji voelt de teleurstelling en stelt voor koffie te drinken in de woonkamer van een tot horeca omgebouwde boerderij vlakbij. Maar dat ‘bakje troost’ gaat ook weer aan mijn neus voorbij want de ‘koffiekamer’ is vol en aansluiten bij de rij wachtenden trekt ons niet. Dus onverrichter zaken maar weer de berg op tot we na enkele kilometers weer op onze pelgrimsroute zitten. De naaldbomen hebben inmiddels plaats gemaakt voor een gevarieerder vegetatie. Met het eindpunt in zicht gaat het bos over in hellingen vol kaki-boomgaarden. Kale bomen op een enkele vergeten kaki na. Fel oranje sieren ze als kerstballen het grijsbruine landschap. De fruitbomen zijn een teken dat we de bewoonde wereld naderen en inderdaad ontvouwt zich op een gegeven moment een wijds panorama: we kijken vanaf zo’n 300 meter hoogte op een rivierbedding met een stadje aan zijn oevers. Terwijl we even stil houden om van het uitzicht te genieten horen we het geluid van een drumband beneden. Er is een feest. Met een appje laat Eiji de dames weten dat we binnen 10 minuten onze eindbestemming – de Jisho-in tempel – bereiken. En dan volgt de afdaling. Nu nog trillen die laatste kilometers in mijn kuiten. Ben voorgoed genezen van het idee dat klimmen zwaarder is dan dalen. 

Yoshiko-san en Hiroe wachten ons op met de camera in aanslag. We hebben het gehaald in precies 6 uur onder aftrek van de rustpauzes. De schemer zet in en de temperatuur daalt. We bezoeken een onsen in de buurt. Niets relaxter en weldadiger dan een heet bad na zo’n inspanning. Maar je hoeft er geen pelgrimstocht voor te lopen. Hele families, groepen en individuen bevolken de baden en genieten na in het restaurant. Voor Japanners is niets heiliger dan een heet bad en een lekkere maaltijd. 

ÉEN BERG HEILIGHEID I

Zoals veel mensen ken ik de Fuji-san als hoogste en heiligste berg van Japan. Sinds vorig weekend is de Fuji – wat mij betreft – in heiligheid door een andere ingehaald: de Koya-san. Meer een berglandschap dan een piek en met zijn 900 meter niet zo hoog, maar met zijn 120 tempels wel zo heilig. 

Net terug van een studiereis in China sticht de Boeddhistische monnik Kobo Daishi oftewel Kukai er in de 9e eeuw een klooster. Het wordt en is nog steeds het centrum van het Shingon Boeddhisme: monniken en priesters van deze tak ontvangen hier hun training. Vanaf de tiende eeuw beginnen mensen Kukai als heilige te vereren. Hij zou nooit zijn overleden maar in een ‘eeuwige meditatie’ verzonken. Het Shingon Boeddhisme is populair en een onafgebroken stroom pelgrims uit heel Japan trekt sindsdien de berg op. Zodoende ontstaan er steeds meer tempels, waar al die pelgrims ontvangen worden. 52 ervan , de zogenaamde Shukubo, bieden overnachtingsmogelijkheden. Voorheen kwamen pelgrims allemaal te voet, nu grotendeels per touringcar, trein/kabelbaan of eigen vervoer. Toch is er een aanzienlijke groep mensen die – vaak gehuld in witte kleding – nog steeds de aloude pelgrimsroutes naar Koyasan lopen.

Zaterdagochtend . We arriveren bij de Shukubo, waar we gereserveerd hebben. Voor inchecken nog te vroeg beginnen we te voet aan een tempeltour. Als eerste bezoeken we de ‘Kongobuji’, hoofdtempel van het Shingon Boeddhisme. Een enorm complex en – zoals alle traditionele gebouwen – vrijwel geheel opgetrokken uit hout. Vooral de poorten en klokkentorens zijn kunstige constructies: ingewikkelde houtverbindingen, waar geen spijker of schroef aan te pas komt. De loopvloer ligt zo’n halve meter boven de grond. Sobere lange gangen met glimmend plankier leiden langs tal van lege ruimten, van elkaar gescheiden door schuifwanden. Aan de gangkant zijn ze open. Seizoensvoorstellingen van bomen en dieren op de panelen trekken alle aandacht.  

De tempel heeft ook een rotstuin, zo’n zee van aangeharkt grind waar hier en daar een rotspunt uit steekt. Tussen alle bezoekers ontwaar ik een enkele priester/monnik met kaal geschoren hoofd , gehuld in okergele gewaden en spierwitte ‘tabi’ (sloffen). De route leidt – merkwaardig genoeg – niet langs een ruimte voor religieuze diensten, de eigenlijke tempel, maar naar een enorme zaal waar je je meegebrachte lunch kunt gebruiken. Een zekere anti-climax. We verlaten het gebouw. Zijn geschiedenis is indrukwekkender dan zijn spirituele uitstraling.

De Koyasan en wijde omgeving is begroeid met enorme ceders (symbool van eeuwig leven) en andere pijnbomen. Vaak honderden jaren oud. Kaarsrechte kale stammen, 30 – 40 meter hoog met aan de top wat zijtakken, die het zonlicht mondjesmaat doorlaten. We passeren pagodes, poorten en tempels, maar gaan niet naar binnen. Frisse buitenlucht trekt meer dan wierookwolken binnen.  Aan de enige verkeersweg op de Koyasan liggen wat winkeltjes, eettentjes en souvenirshops. Voor het overige ommuurde klooster- of tempelcomplexen met ontzagwekkende poorten. Geen architecturaal machtsvertoon. De alles overheersende verticale ceders lijken de kloosterbouw in horizontale bescheidenheid te laten buigen. 

Zo bereiken we Oku-no-in, het beroemde kerkhof van de Koyasan met meer dan 200.000 (graf)monumenten. Hier rusten de resten van de heilige Kukai en van iedereen die een plekje in zijn buurt wilde hebben, al was het maar in naam. Want hoe groter de bouwwerken boven de grond, hoe minder stoffelijke resten eronder. Shoguns, Daimyo’s en andere heersers, helden en schurken uit het afgelopen millennium zijn hier – soms vergezeld van hun hele familie  – begraven of vereeuwigd in een monument. Van rijke families die zich een paar omheinde vierkante meters kunnen permitteren tot gewone stervelingen, aan wier leven een eenvoudig stenen zuiltje herinnert. 

Plots sta ik voor een glimmende steenmassa met de naam Panasonic erop. Blijkt geen sponsor te zijn maar een hommage aan iedereen die deel uit maakte van het aloude familieconcern. Ook Yakult eert er zijn familie met een blow-up van het karakteristieke mini flesje in glimmend graniet. Kamikazepiloten en andere gesneuvelden uit de tweede wereldoorlog worden er in steen herdacht. Er zijn monumenten voor slachtoffers van natuur- en scheepsrampen, vliegtuigcrashes en treinongelukken, en zelfs een voor de Fugu, de vis die enkel door speciaal getrainde chefs bereid mag worden. Is dit een gedenkteken voor de vis zelf, zo vraag ik me af, of een eerbetoon  aan slachtoffers die hij met zijn giftige gal en de kok met zijn onkunde hebben gemaakt?

Oku-no-in is een dodenstad waar het heerlijk toeven is, een prachtig park vol ceders die zich boven de graven verheffen als de zuilen van een gotische kathedraal. Wandelend over de ‘hoofdweg’ somt Hiroe namen op van historische figuren, die we links en rechts passeren, alsof ze de geschiedenis tot leven wil wekken. Veel oude verweerde stenen, bedekt met centimeters mos. Hier en daar schots en scheef staande of compleet ingestorte en met groen overwoekerde gedenkstenen. Nergens is het verval zo mooi als hier. 

De twee kilometer lange begraafplaats eindigt bij Kukai’s Mausoleum, het religieuze hart van de Koyasan. Hier rust de ‘levende’ Kukai, verzonken in eeuwige meditatie ter verlossing van alle levende wezens. Hier zetten monniken daarom tweemaal daags een maaltijd voor hem neer. Hier drommen mensen samen, branden wierook, reciteren hardop soetra’s, vouwen hun handen, sluiten hun ogen en buigen diep. Hier ontstaat een natuurlijke schifting tussen devote pelgrims en nieuwsgierige toeristen. Hier is fotograferen verboden.

Vlakbij het mausoleum een gebouw van twee verdiepingen, van onder tot boven gevuld met duizenden eeuwig – elektrisch – brandende lantaarns. Zij zijn afkomstig van gelovigen, die permanent in Kukai’s nabijheid willen vertoeven. Ik begeef me even tussen de rijen gloeilampen maar krijg het oneerbiedige gevoel in een tot lichtpaleis omgetoverde catacombe te zijn verdwaald. 

Vlak hierna nog zo’n bijzonderheid: een heuvel volgestouwd met Jizo-beeldjes.Ze staan er al een tijdje. Varens en ander groen dreigen ze aan het oog te onttrekken. Je komt Jizo’s, die schattige, vaak totaal verweerde beeldjes overal in Japan tegen. Jizo is een heilige, die – ondanks zijn Boeddha status – besloten heeft op aarde te blijven en zieken en zwakken te helpen, vooral (overleden) kinderen. Met het uiterlijk van een kind krijgen ze iets extra aandoenlijks wanneer mensen ze een gehaakt mutsjes opzetten of een ‘slabbetjes’ omknopen, vaak fel rood van kleur. Vrolijke noten temidden van de eentonig grijze steenmassa. 

We keren via dezelfde weg terug. Het begint te schemeren. Op donkere delen gaan automatisch lantaarns aan. Meer waakvlam dan verlichting. Het wordt allengs sfeervoller. Maar we hebben lang genoeg in dit memoriepark vertoeft. Tempeldiscipline vereist klokslag zes uur onze aanwezigheid bij het avondmaal in de Shukubo.

Bij het passeren van de ‘toerist information’ valt mijn oog op een poster voor het raam: ‘Oku-no-in Cemetery Night Tour ‘. ‘Tussen het vroege diner en het slapen gaan.’ 2500 Yen, Engelstalige gids.‘Grappige en enge verhalen op het kerkhof’. 

Overdag voor vrome pelgrims, ’s- nachts voor sensatiebeluste toeristen verdient Oku-no-in niettemin een plaats in de top tien van mooiste begraafplaatsen ter wereld.

OKASAN

Vanaf onze trouwdag zo’n kwart eeuw geleden genieten wij de aandacht van een (extra) Japanse ‘moeder’ : Okasan. Zij is inmiddels 95, woont zelfstandig, beschikt over een volle agenda en zit geregeld nog achter het stuur van haar auto. Een toegestoken hand accepteert ze zelden. Met een paarse spoeling in d’r haren en rood aangezette lippen ziet ze er altijd pico bello uit zonder haar leeftijd te willen verdoezelen. Haar stem kan nog een bataljon soldaten in het gelid krijgen, maar evengoed zachtjes vertrouwelijkheden uitwisselen. Ze is een zakenvrouw, organiseren en regelen zitten haar in het bloed. Kortom een persoonlijkheid, waar je niet zomaar omheen kunt.

Onlangs kwam Okasan bij ons op bezoek in het gezelschap van vier vriendinnen, die ze gecharterd had voor aanspraak, autovervoer en het aanslepen van een warme maaltijd voor zeven personen, voldoende voor een hele week. Niks instant. Ze heeft er twee dagen voor staan koken in het piepkleine keukentje van haar appartement. 

Okasan serveert haar eigen maaltijd bij ons.

We verwachtten van haar niet anders en weten al lang dat daartegen protesteren zinloos is. Koken, gerechten en (speciale) ingrediënten daarvoor spelen haar hele leven een belangrijke rol. Aanvankelijk als uitbaatster van een restaurantje dat ze sinds de geboorte van haar oudste zoon runde. Haar man zorgde voor voldoende inkomsten, maar d’r drang naar onafhankelijkheid was groter dan wat destijds van een moeder/echtgenote werd verwacht. Zij combineerde de rol van zakenvrouw met die van moeder, huishoudster en echtgenote.

Als horecaondernemer was ze tevens ‘mama-san’, de barkeepster/moederfiguur bij wie menige – mannelijke – gast zijn hart luchtte. Lang voor ik in Japan kwam las ik over dit verschijnsel in een boek van Ian Buruma en fronste mijn wenkbrauwen. Toen ik later in werkelijkheid volwassen heren aan een Tokyose bar als een jengelend kind de gastvrouw om whisky zag vragen kon ik mijn ogen niet geloven. Heren die bij daglicht de baas spelen over mensen en miljoenen gedragen zich na zonsondergang als kinderlijk afhankelijke wezens, hunkerend naar de aandacht van een mama-san. 

Ooit was Japan een matriarchale samenleving, waar vrouwen dus leidend waren. Nu domineren de mannen, in het openbare leven althans. Achter de voordeur zijn vrouwen nog steeds de baas. Vrouwen beheren vaak de bankrekening waarop het salaris van haar man wordt gestort en voorziet hem vervolgens van zakgeld. Veel Japanse mannen zien in hun echtgenote de vervanger van hun eigen moeder of koesteren zich in de aandacht van een mama-san.

In de vijfendertig jaar ‘waterhandel’, zoals het uitgaansleven in Japan wel heet, heeft Okasan een enorme mensenkennis opgedaan. Dat niet alleen. Ze heeft met ‘Genji’, haar kleine restaurant, de basis gelegd voor de grote, beursgenoteerde horeca-onderneming van haar oudste zoon. En daar is ze maar wat trots op. Bij bijzondere gelegenheden zet de bedrijfsleiding haar nog steeds in het zonnetje. Met (ex)werknemers uit de beginperiode blijft ze contacten onderhouden en bekommert zich om hun wel en wee, tot zelfs na hun dood door de verzorging van hun graven.

Okasan met Hiroe’s zonnebril (±1997) , door haar zoon gebruikt als icoon van horeca keten

Okasan was zeer ingenomen met onze verhuizing naar Japan, al had ze liever gezien dat we nòg dichter bij haar waren gaan wonen. Zij regelde destijds dat haar familie ‘stand-in’ was voor die van mij tijdens onze trouwceremonie. Een ludieke oplossing, die tot een hechte band met de hele familie Kobayashi leidde. Bij gevolg neemt Okasan als Mater Familias ook ons onder haar vleugels. Zelf geen meisje voortgebracht gaat ze met Hiroe om als was het haar bloedeigen dochter en behandelt mij als haar schoonzoon. De urenlange telefoongesprekken van Hiroe met Okasan lijken precies op die Hiroe eerder met haar eigen moeder voerde: een luisterend oor voor alles waar een moederhart van overloopt.

Ze vergeet dat ik nauwelijks Japans versta, laat staan haar dialect. Toch pakt ze me soms bij de arm, trekt me naar zich toe en spreekt me – dichtbij mijn oor – vertrouwelijk toe. Pas als het er echt op aankomt draagt ze Hiroe op te tolken. Ooit zat ik alleen met Okasan anderhalf uur op een terras terwijl Hiroe met Okasan d’r vriendinnen op koopjesjacht waren. Welwillend leende ik mijn oor voor een onafgebroken stroom verhalen zonder er maar iets van te begrijpen. Misschien klonk mijn begeleidend ‘hai’, ‘hai’ wel als een aanmoediging. Gevraagd bij terugkomst van Hiroe en haar vriendinnen of we ons vermaakt hadden riep Okasan in onvervalst Toyohashi dialect ‘jazeker, we hebben fantastisch met elkaar kunnen praten!’. Bij haar recente bezoek aan ons hebben we dat moment nog eens met veel plezier opgehaald.

Okasan beseft dat ze niet het eeuwige leven heeft, vooral nu haar generatiegenoten een voor een wegvallen. Ze is niet van plan om het leven zo maar te verlaten. In tegendeel. Ze zal de touwtjes in eigen hand houden tot de laatste snik. Om te vermijden dat ze door een onverhoedse overval van ‘Magere Hein’ geen fatsoenlijk afscheid kan nemen organiseert zij al vast haar ‘begrafenis’. Dat wil zeggen een groots feest, waarop ze haar toekomstige nabestaanden dankt voor alle goeds die ze van hen ondervindt. Zo organiseerde ze dit jaar alvast een ‘afscheidsfeest’ voor vrienden en enkele (ex)werknemers van haar eigen horecaonderneming en die van haar zoon. Een vrolijk eet- en drinkfestijn bij gelegenheid waarvan ze zich met het hele gezelschap op foto liet vereeuwigen. 

‘Begrafenis-party’ van Okasan ( met strik)

Voor volgend jaar staat zo’n ‘begrafenis’ voor haar familie op de rol. Wij horen daar uiteraard bij. Datum, hotel en eetgelegenheid zijn al gereserveerd. Ik begrijp dat het ergens aan de kust plaatsvindt op een plek waar met behulp van aalscholvers vis wordt gevangen. Niet meteen mijn favoriete uitje, maar het is Okasan d’r feestje.  

Als ik haar zo druk bezig zie dan denk ik dat ze makkelijk de 100 passeert en dus voorbarig is met haar ‘begrafenis-party’s’. Zij léeft nog steeds bij de gratie van haar zorg en aandacht voor anderen.

Okasan, een mooi mens, zorgend, regelend, heersend als een strenge moeder, icoon van wat ten diepste nog steeds een matriarchale samenleving is.

 

STAPHORSTER STIPPEN en HINDELOOPER FLORA

We wachten Kinuko-san op bij de controle poortjes van Nara JR-station. Ruim een jaar geleden maakten we met haar kennis tijdens een culturele bijeenkomst in Osaka. Sindsdien alleen digitaal contact met telkens het vooruitzicht elkaar weer eens in levende lijve te zien. Nu is het dan zover. We zijn haar en haar gezicht niet vergeten, desondanks stuurt ze uit voorzorg een foto van de outfit die ze draagt. Verwachte aankomst 11.20 uur. We staan tijdig en strategisch opgesteld bij de controle-poortjes, die een hele treinlading mensen te verwerken krijgen. Geen Kinuko-san. Hebben we haar toch gemist? Verkeerde trein? Hiroe checkt haar mobieltje op berichten. Batterij leeg.  

Na een speurtocht door de stationshal en omgeving terug naar de vrijwel lege ruimte bij de poortjes. Daar treffen we bij het loket van de ‘fare adjustment’ nog één passagier: Kinuko-san. In de uitbundige vrolijkheid van het weerzien ontgaat me de reden van haar vertraagde aankomst. Zelf lacht ze het hardst om de situatie. 

Kinuko-san is een energieke, opgewekte vrouw. Klein van stuk en stevig van postuur. Een jeugdige verschijning, alleen wat kraaienpootjes dankzij d’r goedlachse aard. We schatten haar leeftijd op 55 en vallen van onze stoel als we horen dat ze 70 is. 

Ze bewoont een appartement in Kobe, maar verblijft geregeld in het ouderlijk huis nabij Kagoshima, een havenstad aan de Zuidkust van het eiland Kyushu. Zeven jaar geleden overleed haar man – een ingenieur – aan kanker. Dat ze niet snel bij de pakken neerzit merkten we bij onze eerste kennismaking al. Ze is op allerlei terreinen actief en beschikt over een enorm netwerk van vrienden en relaties. 

Vanaf de begroeting in het station is ze niet meer stil. Al ratelend, schaterend en gebarend bereiken we de auto. Geen vermoeden dat hiermee een schier ononderbroken stroom aan verhalen, belevenissen, commentaren en anekdotes begint die pas – onder aftrek van een korte nachtrust – de volgende dag eindigt wanneer we Kinuko-san op dezelfde plek afzetten. Ze is oprecht onder de indruk van ons oude huis en valt letterlijk stil van bewondering voor de kunstwerken van Hiroe. Geheel op haar gemak installeert ze zich aan de keukentafel, waar ze – behoudens noodzakelijke onderbrekingen – niet meer van wijkt. Na de lunch, die we samen gebruiken, trek ik me terug. De snelheid waarmee onze gast haar verhalen opdist ontneemt me de kans m’n taalvaardigheid te toetsen. Zelfs onderwerp of strekking ontgaan me en in zo’n situatie is tolken voor Hiroe geen doen. Ik hoor het later wel.

Wat blijkt? We hebben de Japans ambassadeur van Hindelooper schilderkunst en Staphorster stipwerk in huis! Decennia geleden ontdekte Kinuko-san via via deze tak van Nederlandse volkskunst en was meteen verkocht. Ze ging er zelf mee aan de slag, maar vond geen rust voor ze met eigen ogen de bron van deze creativiteit had aanschouwd. Dus vloog ze in 2005 met drie landgenoten naar Nederland. Dankzij een misverstand komen ze niet in het Friese stadje, maar in het pittoreske Staphorst terecht. Geen gekke vergissing: het is onderweg naar Friesland en de Staphorsters hebben hun eigen volkskunst. Alleen, waar Hindeloopers een penseel gebruiken om klompen, meubels, bedstedes en klederdracht te decoreren doen Staphorsters dat al stippend. Wat een geluk, wat een ontdekking. De begeestering kent geen grenzen. Zowel in Hindeloopen als Staphorst volgt ze een ééndags-cursus. Eenmaal thuis professionaliseert ze haar schilder- en stipwerk en verzorgt workshops. Tentoonstellingen en opdrachten volgen. Ze doet waar Japanners altijd goed in zijn geweest: eerst kopiëren om het vak in je vingers te krijgen en vervolgens om er een eigen – Japanse – draai aan te geven. Niet geheel zonder trots laat ze catalogi van haar werk zien: ‘Departure from Staphorst’ en ‘Hindeloopen by Nagae Kinuko’. 

Wat in Nederland onder ‘volkskunst’ wordt geschaard is in Japan een gerespecteerd kunstambacht en valt van oudsher onder kunst met een hoofdletter. Ik moet mijn artistieke normen dan ook even opzij zetten wil ik haar werk serieus kunnen nemen. Kinuko-san verdient dat, al was het maar om de ernst en enthousiasme waarmee ze de Staphorster en Hindelooper cultuur in Japan promoot. De Meppeler Courant van 31 maart 2010 meldt: ’Er zijn niet zoveel vrouwen die nog stippen. In Japan is het stipwerk echter aan een opmars bezig. In Kobe en Kukino*) wint de traditionele manier van stoffen, hout en papier bewerken aan populariteit’. In Nederland bijna tot souvenirhandel gedegradeerd beleeft deze volkskunst in Japan een ware revival dankzij Kinuko-san. Bravo!

Van tijd tot tijd voeg ik me bij de dames aan de keukentafel. Ben tenslotte Kinuko-san d’r gastheer. Om haar te verrassen laat ik haar een 17e eeuwse gravure van Kagoshima zien, die we ooit van een vriend kregen. Benieuwd of ze iets herkent van de streek van haar jeugd, zij het uit lang vervlogen tijden. De Nederlandse prent van ‘Cangoxuma’**) maakt grote indruk maar de afgebeelde haven, vuurtoren en baai met bergen op de achtergrond bieden geen aanknopingspunten voor herkenning. Daarvoor is de aanblik van haven en stad in de afgelopen 350 jaar te veel veranderd. Om toch een link met vandaag te leggen wijs ik op een schip in de baai met de bijbehorende toelichting: ‘Jonck van d’Hollandsche Gesant’. De V.O.C. bracht onder meer Japanse keramiek naar Amsterdam. Het is niet uitgesloten dat voorbeelden daarvan in Hindeloopen terechtkwamen en de schilderkunst toen heeft beïnvloed. Althans volgens de website van het Hinderlooper museum. 

Kinuko-san is inmiddels weer op weg naar Kobe. Nu het stof van haar wervelende verhalen is neergedaald denk ik opeens aan Yayoi Kusama (90), de Japanse kunstenares die wereldwijde roem geniet met haar obsessieve stippenkunst. KUNST in kapitalen, een eigen museum in hartje Tokyo.Gestipte handelswaar. Kinuko d’r werk is er niet mee te vergelijken, maar haar persoonlijkheid en verhalen maken haar – voor ons althans – even onsterfelijk.

*)  Kobe en Kukino zijn Japanse plaatsnamen; de laatste is toevallig een anagram van Kinuko.

**) ‘Cangoxuma’ is de 17e eeuwse benaming van Kagoshima. De kopergravure is afkomstig uit : Arnoldus Montanus, Gedenkwardige Gesantschappen der Oost-Indische Maatschappij in ’t Vereenigde Nederland aan de Kaisaren van Japan….Amsterdam. Jacob van Meurs, 1669.

ROLPRENT

Ons huis is een aardige combinatie van heden en verleden. Oud en nieuw versterken elkaar en vormen zo een mooie eenheid.

Traditionele Japanse huizen hebben een ‘tokonoma’: een alkoof speciaal bestemd om een rolschildering op te hangen of een kostbaar voorwerp neer te zetten. Wij hadden er zelfs twee, maar hebben één ervan opgeofferd om elders ruimte te scheppen.

Rond de eeuwwisseling produceerde Hiroe enkele series prenten in kleine oplagen. Door haar schilderkunst en keramiek te fotograferen en in de computer te bewerken ontstonden nieuwe beelden. Deze liet ze vervolgens door een specialist op zwaar papier drukken. De prenten zijn zodoende ook weer een mooie combinatie van – in dit geval – conventionele en digitale technieken.

Vrijwel meteen toen de vraag aan de orde was wat we met de tokonoma zouden doen wist Hiroe dat één van die prenten voor een perfecte aankleding kon zorgen. Bij het maken ervan destijds nooit gedacht dat voorstelling en vorm zich misschien voor zo’n plek zouden lenen. Alleen, hoe hang je zo’n kunstwerk nu op?  Er zitten geen rondhouten stokken onder en boven, zoals bij een klassieke rolprent. Inlijsten is geen optie en om het werk lompweg met pushpins tegen de achterwand te prikken degradeert het kunstwerk tot een poster en de tokonoma tot een affiche-bak. Heiligschennis dus.

Via internet komen we in contact met een hyogu-specialist in Nara stad. Hyogu is een eeuwenoud ambacht om kalligrafie en kunstwerken te voorzien van een drager, zodat het opgehangen (rolschildering) of neergezet (kamerscherm) kan worden. Behalve om ze toonbaar te maken is hyogu ook bedoeld om een werk veilig en compact te kunnen bewaren. 

Het vak werd in de 6e en 7e eeuw vanuit China in Japan geïntroduceerd dankzij de rollen gekaligrafeerde en opgeplakte sutra’s waarmee het Boeddhisme toen verspreid werd. De techniek om teksten en – later – schilderingen op te plakken op zijde of papier werd in Japan verder ontwikkeld en verfijnd. Ook werd de toepassing verbreed naar de flexibele wanden in huizen, waarvan de schuifpanelen (fusuma) beplakt werden met weidse landschappen, indrukwekkende natuurvoorstellingen of gekaligrafeerde wijsheden en poëzie. Hyogu is nog steeds een gerespecteerd ambacht ook al verdienen de meeste vaklui hun geld tegenwoordig met het restaureren van oude rolprenten en panelen.

Het is vlak voor O-bon, de jaarlijkse voorouder-herdenking, wanneer iedereen een paar dagen vrij heeft. O-bon werkt als een deadline, dus drukte alom. Niettemin zijn we welkom bij hyogu-specialist Nakajima. 

Met de opgerolde prent onder de arm worden we in het halletje verwelkomd door mevrouw Nakajima, een vriendelijke dame op leeftijd. We wisselen onze schoenen voor slippers en volgen haar via een grote werkplaats, naar een kleinere waar haar man aan het werk is. Hiroe rolt de prent uit op een werktafel terwijl Nakajima-junior zich bij ons voegt. Een boom van een vent, achter in de 40. Qua postuur doet hij me denken aan Jerommeke uit Suske en Wiske – strips. ‘Zo’n krachtpatser voor zulk subtiel werk?’ flitst even door mijn hoofd. Hij is de vierde generatie in het familiebedrijf dat zijn overgrootvader in 1916 begon. 

Hiroe legt uit dat haar werk bestemd is voor een traditionele tokonoma; ze wil het op een vergelijkbare manier presenteren als een klassieke rolschildering. Het papier van de prent is dik en stevig en hoeft in feite alleen maar op maat gesneden te worden en voorzien van een -verwisselbaar – ophangsysteem.

Een primeur in hun ruim 100 jarig bestaan. De Nakajima’s buigen zich gedrieën in alle ernst over de kwestie en zoeken naar het ei van Columbus..

De vader, klein van stuk, trekt geroutineerd allerlei voorbeelden van rolschilderingen uit de kast en hangt ze stuk voor stuk op. Het drietal zegt weinig, maar vangt elk woord of signaal op en handelt daar naar. Als wij het bijvoorbeeld met junior over metalen uiteinden van een oprol-stok hebben heeft senior ze al op tafel staan. 

Junior ziet meteen dat de afbeelding links en rechts een witrandje van 7 millimeter behoeft en dat boven meer wit nodig is dan onder. Gasten zitten immers op de tatami en kijken er vanuit zo’n lage positie naar. Daar hadden wij nog niet aan gedacht.

Twee uur lang drentelen we zo rond de prent. Buiten is het bloedheet, Binnen legt een ventilator het af tegen de oplopende temperatuur. Het zweet gutst van mijn kop en doorweekt mijn kleding. De aangeboden en welkome ijskoffie schiet door mijn droge keel alsof het een afvoer is.

Nakajima-junior denkt precies aan Hiroe’s verzoek te kunnen voldoen. Over de afwerking aan boven- en onderkant heeft hij een duidelijk idee evenals over een schappelijk prijsje. Wij beloven de afmetingen van de tokonoma op te nemen en zullen bellen voor een vervolgafspraak.

Als we ons een paar dagen later opnieuw melden scharen wij ons enkel met junior in zijn werkplaats rond de tafel met de prent. Hij demonstreert wat ophangsystemen. De keuze is snel gemaakt. Alle ingrepen, afmetingen en toepassingen worden nog eens precies op een rijtje gezet, zodat er geen misverstanden over kunnen bestaan. Net zoals in Japanse restaurants waar bestellingen altijd nog eens luid en duidelijk door de bediende worden herhaald. 

Zijn ouders komen even om de hoek en werpen een geruststellende blik op het werk van hun zoon. Ook wij hebben er alle vertrouwen in en menen zelfs in junior’s vrij onbewogen gezicht enig enthousiasme te bespeuren.

Uiterlijk 4 september willen we het werk graag in huis, maar op een zondag ruim daarvóor belt junior met de mededeling dat het werk al klaar is en hij de prent komt brengen en installeren. 

Een uur later hangt de prent in de tokonoma tot grote tevredenheid van Hiroe èn Nakajima-junior. Gezeten op de tatami kijkt hij met zichtbaar plezier naar het resultaat. 

Zou in de combinatie van moderne kunst en traditionele setting een nieuw perspectief schuilen voor het eeuwenoude hyogu-vak? Wie weet.

RAMPENOEFENING

Via ons ‘wijkhoofd’ zijn we uitgenodigd deel te nemen aan een vrijwillige rampenoefening in Sugawacho op zondagochtend om 9.00 uur.  Geen overbodige luxe in een regio waar de natuur heftig tekeer kan gaan: aardbevingen, wervelstormen met wateroverlast en aardverschuivingen. Vandaag nog moesten in het Westen van Japan tienduizenden mensen wegens noodweer hun huis verlaten.

Er wordt regen verwacht. Daarom hoeven we ons niet eerst bij de krantenkiosk vlak bij ons huis te verzamelen, maar kunnen rechtstreeks naar de evacuatieplaats: de gymzaal van de basisschool 100 meter verderop. Het wijkhoofd brengt op zaterdagavond alle wijkleden persoonlijk hiervan op de hoogte. 

Zondagochtend. Tijdens mijn vroege ochtendwandeling zie ik al grote bedrijvigheid bij de brandweerkazerne op enkele honderden meters afstand. Een van de gehelmde brandweerlieden zwaait naar mij maar kan niet zien wie hij is; ik zwaai terug. 

Tegen negen uur melden we ons samen met onze buurvrouw bij de gymzaal. Het wemelt er van vrijwillige brandweerlieden en mensen in fluorescerende hesjes. Elke dorpeling ontvangt een plastic zakje om zijn/haar schoenen in te doen*) en een flesje water. We groeten bekenden. Nanami-chan, een meisje dat af en toe bij ons thuis komt om engels met mij te doen tikt mij op de schouder terwijl ik mijn schoenen uittrek. “Hello, how are you?”. 

Halverwege de enorme gymzaal staan zo’n 100 stoelen opgesteld met zicht op de zijwand. Pal ertegenover een 12 meter lange smalle tafel waarachter een batterij ‘officials’ van brandweercommandant tot schoolhoofd, van gemeenteraadslid tot de chefs de bureau van het plaatselijk postkantoor en stadhuisfiliaal, van de voorzitter van de federatie van dorpsverenigingen tot de locale veldwachter en een aantal ambtenaren. 

Lang niet alle stoelen zijn bezet als om 9 uur de dorpssirene loeit. Tussen de voorste rij die gevuld is met ‘gele hesjes’ en onze rij gaapt een groot gat. Het brandweer corps stelt zich met militaire discipline op in de ruimte tussen publiek en podium. De ondercommandant meldt zijn manschappen met een ferm saluut aan/af (?) bij de commandant die daarvoor van achter de tafel is gekomen. Een mevrouw aan het linker uiteinde van de tafel heeft een microfoon en leest het draaiboek voor. Ze volgt daarbij aanwijzingen van de brandweercommandant naast haar. Bij het oplezen van hun naam en functie staat elke ‘official’ op en groet het publiek met een buiging. Er volgen toespraken van de commandant, de federatievoorzitter, de politicus. Die laatste laat zich ondertussen uitgebreid met zijn eigen smartphone door een tafelgenoot fotograferen. Binnenkort zijn er verkiezingen.

Dan is het tijd voor de eerste ‘oefening’: het vouwen van slippers met kranten. Ik vraag me af of ‘slipper-origami’ bij calamiteiten wel de hoogste prioriteit heeft. Hiroe legt me uit dat dit schoeisel voor Japanners – zelfs in evacuatie centra – onmisbaar is. Via een groot scherm op het podium en simultane demonstratie van de voorzitter krijgen we instructies voor de vouwwijze. Dan mogen we zelf aan de slag met twee vellen krantenpapier, uitgedeeld door de ‘gele hesjes’. Iedereen stort zich braaf en vol overgave op het fröbelwerk. Veel mannen krijgen assistentie van hun (buur)vrouw. Ook ik knutsel na enig gehaspel een paar slippers in elkaar. Terwijl ik mijn blote voeten warm aan het lokale Nieuwsblad vraag ik me af hoe zo’n oefening in Nederland zou vallen. Bij gebrek aan volgzaamheid ontaardt zo’n exercitie er waarschijnlijk meteen in vrolijke anarchie.

Voor de tweede oefening zijn alle ogen weer gericht op het podium. Via een beeldscherm krijgen we te zien hoe je iemand in een rolstoel op een 10 cm hoog plateau krijgt en er weer veilig af. Tevens leer je de invalide uit de rolstoel te tillen, op een toilet te zetten en terug.

Aansluitend een ‘live’ demonstratie op het toneel waarbij het schoolhoofd als rolstoel-invalide figureert. Een vrouwelijke ambtenaar legt elke handeling gedetailleerd uit op een toon, die een kleuterjuf niet zou misstaan. Ik probeer het allemaal ernstig te nemen, maar kost me wel moeite. Hierna een praktijkoefening door alle aanwezigen, die in twee groepen worden verdeeld. Voor een aantal mensen, zoals onze buurvrouw,  een mooi moment om de rest van de rampenoefening voor gezien te houden. Wij blijven en worden door de voorzitter uitdrukkelijk uitgenodigd de rolstoel/toilet-oefening te doen. Met enige ervaring in invalidenvervoer rol ik Hiroe zo het plateau op en af en zet haar op het toilet. Andersom ben ik te zwaar om door haar getild te worden. Ik voel aller ogen op ons gericht. De fotograaf pikt ons eruit voor een plaatje. Lang van gestalte ben ik natuurlijk dé blanke allochtoon van het dorp. En mensen kijken daar niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk tegen op. 

Terwijl voor en achter in de gymzaal met rolstoelen wordt geoefend marcheert het brandweer corps naar buiten. In colonne vervoeren ze ‘kare-raisu’ (rijst met currysaus), door een groep vrijwilligsters in een geïmproviseerde gaarkeuken 50 meter verderop klaar gemaakt. Deze voedselvoorziening – hoor ik later – maakt deel uit van de oefening. Zo gauw de curriegeur de gymzaal binnendringt waar het publiek inmiddels een beetje aan zichzelf is overgelaten geeft de voorzitter het signaal ‘einde oefening’. Maar de meeste mensen zijn dan al op weg naar de uitreiking van de warme hap of naar huis.  Hiroe en ik (weer die blanke buitenlander!) worden nog even staande gehouden door een verslaggeefster van een locale omroep voor een paar vragen over onze ervaring.

Onder de overdekte fietsenstalling pikken we een plastic bordje ‘kare-raisu’ op met fris-zure pickles. Een informele lunch in de buitenlucht staand of leunend tegen een muurtje onder het afdak. Er wordt weinig met elkaar gesproken. Wie zijn bordje leeg heeft en niet voor een tweede ronde gaat stopt het met plastic bestek en al in de plastic zak waarin eerder de schoenen zaten en vertrekt daarmee. Sinds ik in Japan woon heb ik een soort plastic-allergie ontwikkeld. Al die meestal overbodige en kritiekloos geaccepteerde plastic gemaksartikelen dragen bij aan een echte milieuramp, die sluipender en op termijn dodelijker is dan welk natuurgeweld ook. Denk ik.

Terwijl ook wij op het punt staan huiswaarts te keren groet een brandweerman ons. We herkennen hem pas als hij zijn helm afzet. Het is Hasaka-san, baas van de lokale deurenwerkklaats en als zodanig betrokken bij de renovatie van ons huis. Hij was het die me ’s-ochtends vanaf de kazerne toezwaaide. 

Terugkijkend valt me op dat er weinig animo is bij de bevolking voor de oefening (nog geen vijf procent komt opdagen).  En dat ligt niet aan de regen, zoals de vicevoorzitter van de dorpsvereniging me wil laten geloven.  Ooit is dit ergens door een autoriteit voorgeschreven en sindsdien wordt het braaf uitgevoerd. Jaarlijks en ieder jaar met een ander aspect, zoals het protocol voorschrijft. Dit jaar voor de dertiende keer. Niemand die zich afvraagt of dit nog wel een zinvolle en effectieve voorbereiding is op grote calamiteiten. 

Ik vrees een ramp.

*) Het is een vaste gewoonte in Japan om bij binnenkomst van elke woning en veel andere gebouwen om je schoenen in de entree achter te laten en deze te wisselen voor slippers.

KURA KARA

Bij veel traditionele Japanse huizen staat – naast hoofd- en bijwoning – een witgepleisterd, hoog opgetrokken bouwwerk, de kura. Het is een enorme ‘kluis’, een bewaarplaats voor kostbaarheden. De wel 40 centimeter dikke muren en dito toegangsdeur beschermen de inhoud tegen brand, vocht, hitte, vorst en diefstal. Rondom een houten skelet zitten muren van verschillende lagen gevlochten bamboe met leem, stro en pleisterwerk: een meer dan 1000 jaar oude, maar nog steeds gevolgde bouwtraditie. Kura’s ogen fraai door hun eenvoud en steken wat dat betreft gunstig af bij de vaak druk versierde hoofdwoning. 

Wij hebben de kura bij ons eigen huis gesloopt omdat hij te slecht en te lelijk was om te renoveren. De aanblik van een gaaf en mooi exemplaar hoeven we niet te missen, want die genieten we bij onze buren. Op een plateau zo’n zes meter boven onze tuin verheft zich hun witgepleisterde kluis. Die verheven positie kent een curieuze achtergrond.

de inmiddels gesloopte kura

kura van onze buren

Een oudere dorpsgenoot, die in zijn jonge jaren veel bij de vroegere eigenares van ons huis (M-san) over de vloer kwam vertelt ons over de slechte verstandhouding tussen deze dame en haar – nu onze – bejaarde buur (T-san). T-san kocht een 8-tal rijstveldjes van M-san, zo ongeveer de laatste snippertjes van een ooit welgestelde familie grootgrondbezitters. Wanneer T-san een huis bouwt op het plateau tegen M-san d’r perceel verknalt hij lompweg haar fraaie karpervijver bij het verstevigen van zijn talud met stenen. De verhoudingen zijn dan voor goed verziekt. Als T-san ook nog het belendende stukje grond wil kopen om op het volledige plateau een ‘kasteeltje’ te kunnen bouwen krijgt hij nul op rekest. Met de kura op de rand van zijn plateau lijkt T-san vervolgens een opgestoken middelvinger naar zijn buurvrouw te maken. Speculatie van mijn kant natuurlijk. In elk geval begrijpen wij nu waarom T-san en zijn familie vragen over ons huis en zijn vroegere bewoners telkens snel afdoen met ’geen idee’.

Deze geschiedenis kennen wij nog niet als wij op uitnodiging van Junko-san, T-sans dochter, een kijkje nemen in hun kura. Achter de dubbele schuifdeur betreden we een met hout betimmerde ruimte. Alle wanden zijn voorzien van stellingen, die vol staan met dozen en kisten. Ook de middenruimte is bezet met spullen. Junko-san wil ons graag het lakwerk gebruiksgoed van haar moeder laten zien. Prachtige kommetjes, puntgaaf en verpakt in houten kistjes. Voor het laatst gebruikt bij de bruiloft van Junko’s ouders 60 jaar geleden. Waarschijnlijk een van de laatste keren dat een huwelijksceremonie thuis werd voltrokken, zoals tot dan toe op het platteland gebruikelijk was. Dat gold ook voor rouwrituelen. Bij zulke gelegenheden kwam het hele dorp in actie. Het gezamenlijk verrichten van taken ging gelijk op met het gezamenlijk bereiden en gebruiken van de maaltijd. Zodoende bezat elke familie kisten vol lakwerk: 50 tot wel 100-delig of meer, vaak van generatie op generatie doorgegeven. 

Junko-san en Hiroe in de kura

Als ‘Westerse trouwhotels’ en mortuaria van begrafenisondernemers hun intrede doen verdwijnen de dorpse trouw- en rouwbijeenkomsten. Het lakwerk blijft onaangeroerd in de kisten, veilig opgeborgen in de kura. De ‘plastic revolutie’ van de 50-er jaren degradeert het traditionele lakwerk verder tot ouderwets en onpraktisch vaatwerk uit grootmoeders tijd. Junko heeft het zelfs nooit in handen gehad en haar dochters kijken er al helemaal niet naar om. Zij wil het nu eigenlijk wel kwijt, maar haar 80-jarige moeder niet. En dus blijft het bewaard tot……

Zoals gezegd was ons huis ooit het bezit van een familie van grootgrondbezitters, die in de loop van de tijd hun land aan boeren in het dorp verloren. Op steenworp afstand staat nog zo’n huis, zij het van recentere datum. Sinds de laatste bewoonster van dat huis overleed is haar zoon, Arino-san, de eigenaar. Nu hij verantwoordelijk is voor het ouderlijk huis pleegt hij noodzakelijk onderhoud en ‘ruimt wat op’. Arino-san verbouwt in ons dorp rijst en egoma, een soort sesam (met bloedverdunnende werking) en verblijft zo veel in dat huis dat ik altijd veronderstelde dat hij er permanent woont. Feitelijk woont hij sinds zijn huwelijk in een 40 jaar oude nieuwbouwwijk van Nara-stad. Noch hij noch zijn zoon willen het (voor)ouderlijk huis bewonen. Ze houden het in stand en bewaren het tot…….

We kunnen het goed met hem vinden en onlangs liet hij ons het huis met zijn bijgebouwen, waaronder de kura, zien. Hijzelf was nog nooit in de kura geweest bekende hij. Bij afwezigheid van electriciteit schuifelden we bij het licht van zijn smartphone tussen vreemde objecten en kisten die onder de dikke stof-deken één grijs stilleven vormden. Ook hier weer kisten vol lakwerk, waarbij Arino-san zijn neus ophaalde en meteen instemde met Hiroe’s voorstel die kisten voor hem op te ruimen. We verlieten de kura en de nalatenschap van zijn moeder met een mooie hibatchi (keramische pot voor houtskoolvuur). 

dubbele kura deur bij Fumi-san

bijna lege kura met draagkoets

van de ondergang gered lakwerk

poets en selectiewerk

Tenslotte nog het kura-verhaal van Fumi-san, die in hartje Tokyo woont, maar in een vlak bij ons gelegen dorp een prachtig oud familiehuis bezit. Het huis is goeddeels gerenoveerd en wordt nu gebruikt voor culturele activiteiten en logies. Toen Hiroe haar onlangs bezocht was ze toevallig bezig in de kura op te ruimen en stond op het punt manden en kisten vol lakwerk weg te gooien. Ze was blij met Hiroe’s aanbod de hele partij over te nemen. Bij het ophalen keek ik even rond in de vrijwel lege kura. Mijn oog viel meteen op een 19e eeuwse draagkoets, tekenend voor de positie van de huiseigenaar en zijn familie. Fumi-san vertelde dat antiekdieven ooit een gat hadden geslagen in de dikke kura wand en er veel kostbaarheden uit hadden geroofd. En nu ze zelf de kura ontruimt, heeft ze eerst een antiquair de gelegenheid gegeven kostbare dingen te selecteren. Voor ons is ‘het restant’ nog waardevol genoeg om ze een poetsbeurt te geven en ze te bewaren tot…….we voldoende gave exemplaren bij elkaar hebben om er een handeltje mee te beginnen onder de naam ‘Kura Kara’ (uit de kura). In geld uitgedrukt is het lakwerk niet zo kostbaar, maar het vertegenwoordigt vooral een culturele waarde. En last but not least: het zijn juweeltjes van traditionele Japanse ambachtelijkheid. Dat gooi je toch niet weg?

DE LAATSTE KILOMETER

Met Yasuko, een Japanse vriendin die in Nederland woont, onderhouden we doorgaans digitaal contact via Line, het zusje van WhatsApp. Bij nacht en ontij bliept Hiroe’s smartphone vanwege haar chat-berichten, meestal vergezeld van een batterij foto’s. Stante pede – verslagen van een hyperactief en doorgaans vrolijke leven. 

Yasuko is BRM (Bone Rithm Moment)-therapeute en bezoekt twee keer per jaar haar Tokiose leermeester voor nascholing. Mooie gelegenheid elkaar dan weer eens in levende lijve te treffen. Net als de vorige keer (zie ’Schok van verandering’) spreken we halverwege de afstand tussen haar moeders huis en Sugawacho af. En ook nu weer kiest Yasuko een onsen (heet bronwater bad) als trefpunt. Deze keer is de onsen gevestigd in een voormalig theater zo heeft ze via Google uitgevonden. 

We verheugen ons op zo’n historische locatie en fantaseren over een oud, donker en in dampende waterbaden getransformeerd kabuki-theater ergens in het centrum van de havenstad Yokaiichi.

Rijdend op aanwijzingen van onze TomTom rest slechts één kaarsrechte laatste kilometer tussen de snelweg en plaats van bestemming. Een in-/uitvalsweg zoals je ze in elke Japanse stad vindt: links en rechts bebouwd met showrooms van alle automerken afgewisseld met  vestigingen van alle fast food ketens ter wereld. Kortom, één bonte en schreeuwerige reclamehaag. Naarmate de kilometer korter wordt en het horeca-karakter verandert van ‘snelle hap’ in ‘familie restaurant’ beginnen we te twijfelen of dit wel de plek is waar we een oud theater zullen vinden.

Bij ‘bestemming bereikt’ draaien we een vrij lege parkeerplaats op, vlak voor de ingang van Theater Café Onsen. Boven de entree steekt inderdaad iets van een toneeltoren in de lucht. Maar verder is het een groot karakterloos gebouw dat zich in niets van de omgeving onderscheidt behalve in het ontbreken van opdringerige reclame.

Meteen bij binnenkomst worden we door een enthousiaste Yasuko overvallen. We kopen een ticket voor een verblijf van twee uur en beginnen met uitwisselen van wederwaardigheden en presentjes. Yasuko maakt me blij met biologische kaas afkomstig van een Kinderdijkse boerderij. Een groot Hollands genoegen dat ik dankzij onze zuinige kaasschaaf zo lang mogelijk probeer te rekken.

De onsen scheidt ons naar sekse. Voor de dames heerlijk om ontspannen in een warm bad verhalen en ervaringen uit te wisselen. Zoiets gebeurt aan ‘mijn kant’ niet. Een tiental heren, naar schatting in leeftijd variërend van 30 tot 80 jaar, is erg op zichzelf en iedereen zoekt bij voorkeur een plekje op afstand van badgenoten. Zwijgen is troef. Je hoort alleen het opborrelende of neerkletterende water.

toren in de toren
blik vanuit de toren

 

Na driekwartier hou ik het voor gezien en keer terug naar de lobby, waar ik me op een van de bedbanken neervlij die langs de halfronding in de ‘toneeltoren’ staan. Vandaar kijk ik op tegen een blank houten constructie, die in het midden van de ruimte oprijst. Een toren in de toren. Jonge stelletjes, gehuld in een soort unisex pyjama’s klimmen er blootsvoets in omhoog om op een van de drie verdiepingen in een knus kamertje te lezen of te relaxen. Via kijkgaten en smartphones houden ze contact met de ‘buitenwereld’.

Het maakt me nieuwsgierig naar de rest van het voormalige theater. Het moet een enorme omvang hebben gehad, want binnen zijn muren vind je behalve de onsen een massageruimte, restaurant, theeschenkerij, internetcafe, nóg een lees- en relaxruimte met zitkuilen en boomhutten. Hoe dieper ik het gebouw in ga des te schaarser wordt het licht. Ik bereik een zaaltje met life theater terwijl de toeschouwers bij gedempt licht zitten te dineren. Op weg terug naar de lobby passeer ik een glazen deur met daarachter een ‘capsule-hotel’: een wand met zo’n veertig éénpersoons-slaapcabines in twee rijen boven elkaar, af te sluiten met een gordijntje. Bij het zien van deze slaapdozen, waar je enkel horizontaal in kunt, begin ik al te hyperventileren en kan ik de gedachte aan Italiaanse begraafplaatsen niet onderdrukken. 

restaurant

relaxruimte

live theater

capsulehotel

Inmiddels is het enorm druk geworden met mensen van alle leeftijden. En dan te bedenken dat het een gewone doordeweekse werkdag is rond het middaguur. Vanwaar dit succes vraag ik me af. Het oorspronkelijke theater is waarschijnlijk een product van de Japanse zeepbel-economie, die eind vorige eeuw uit elkaar spatte. Veel Japanse steden zitten sindsdien in hun maag met een giga museum, theater, concerthal of ander prestigieus gebouw, dat gebukt gaat onder een niet aflosbare schuldenlast. Ze staan er nu bij als monumenten van overmoed, waarin bij gebrek aan budget niets (bijzonders) meer gebeurt. Hier dus niet. Een slimme manager heeft waarschijnlijk de eertijds onrendabele en elitaire cultuurtempel weten te transformeren naar een populair en succesvol wellness centrum: ontspanning, eten, drinken, baden en een vleugje cultuur. Een concept dat perfect past in de kilometer auto- en waterhandel*), waar we kennelijk zijn beland en waar consumeren en recreëren hetzelfde zijn.

M’n mijmeringen over de levendige business in dit recreatie-oord stoppen als Yasuko en Hiroe geheel ontspannen en met rooie koppen in de lobby verschijnen. Yasuko klimt nog even in de toren om ons van boven af te fotograferen. Een meisje van een jaar of 8 dat ons blijkbaar interessanter vindt dan haar ouders dartelt nieuwsgierig om ons heen. We babbelen wat met haar en ze maakt een kiekje met Yasuko’s telefoon.

We besluiten elders te lunchen, de ‘wereldkeuken’ ligt immers om de hoek. En zo zitten we vlakbij in een Tonkatsu-restaurantje. ‘Tonkatsu’, de knisperig gefrituurde schnitzel is een van mijn favoriete gerechten. De menukaarten bieden ze in allerlei variaties en combinaties aan. 

met Yasuko in het tonkatsu resaturant

Yasuko kiest voor dé specialiteit van het restaurant: een schnitzel van een ‘hybriede’ varken, het fokresultaat met drie verschillende rassen. De aardige bediende komt vrij snel na opname van onze bestelling melden dat de specialiteit uitverkocht is en put zich daarbij uit in alle mogelijke verontschuldigingen. Yasuko geeft blijk van haar – gespeelde – teleurstelling, kiest een alternatief maar ontbiedt meteen de baas van het restaurant. Ze verwijst daarbij naar de prominente vermeldingen ‘Klachten? Vraag naar de baas!’ en ‘Niet goed, geld terug!’. De bediende probeert er onder uit te komen door te zeggen dat die klachten enkel over smaak mogen gaan. Maar dat wakkert Yasuko d’r balorigheid juist aan. Ze wil minimaal een foto met de baas aan tafel als bewijs dat de slogan geen fake is. De truc werkt. Even later bij het serveren van de gerechten kondigt de bediende de komst – bij hoge uitzondering – van haar chef aan. 

Hiroe, restaurant baas en Jos

Terwijl we alledrie van een tonkatsu genieten komt hij naar ons toe: een keurige brildragende veertiger in hagelwit overhemd met stropdas. Op afstand maakt hij al diepe buigingen om vervolgens aan de rand van onze tafel door zijn knieën te gaan en vanuit deze nederige positie bloedserieus Yasuko’s ‘klacht’ aan te horen. Er was die dag zoveel vraag naar de specialiteit dat deze halverwege de lunchtijd al uitverkocht was. “Excuus, excuus, nogmaals duizend keer excuus; ik biedt u graag iets van de zaak aan”. Hierna komt hij overeind en schenkt met een big smile en deemoedig onze theekopjes bij. Dit vertoon van gedienstigheid en vooral de ingestudeerde glimlach waarbij hij zijn mondhoeken tot boven zijn neusvleugels trekt, zetten beide dames aan tot vrolijke plagerij. Onverstoorbaar legt hij uit hoe speciaal de hybride is en dat deze uitsluitend verkrijgbaar is in zijn twee restaurants: deze aan het einde, de ander aan het begin van ‘die laatste kilometer’. Yasuko ensceneert een foto van ons met de horeca-baas die prominent het bordje met de klachten-slogans omhoog houdt . Hierna trekt hij zich terug, maar blijft ons op afstand in de gaten houden. Als hij even later weer met de theepot langskomt vraagt hij uitdrukkelijk of alles naar wens is. Ja hoor, alles is heerlijk, behalve de geraspte rettich die volgens Hiroe te droog is. Hij bekijkt het witte bolletje rettich nauwkeurig en bevestigt de onvolkomenheid. Hij gebruikt daarbij zó’n stortvloed aan verontschuldigingen dat Hiroe hem onderbreekt met ‘zo is het wel genoeg’ en ‘u mag nu wel gaan’. Ik reken af. Met het gebruikelijke ‘gotchiso-samadeshita’ (het was heerlijk) verlaten we het restaurant en even later ‘de kilometer’ om Yasuko naar het station te brengen.

We zijn nog niet thuis of de telefoon ‘bliebt’: Yasuko’s fotoverslag van een dagje ‘théatre varié’

*) ander woord voor horeca in Japan.

SAKAI-SAN

Waarom bestaat er geen Nobelprijs voor vakmanschap? Als ik zie wat onze aannemer en zijn team presteren, hun inzet, vakmanschap en geweldige collegialiteit dan komen zij daar onmiddellijk voor in aanmerking. Nooit eerder zoveel en zo luidruchtig werkplezier in een bouw meegemaakt. Dan heb ik het niet over oorverdovende bouwradio’s, maar over de lachsalvo’s van de vaklui.

Die Nobel-pluim bewaar ik tot het afscheid of de borrel voor alle mensen die onder Sakai-sans directie aan ons huis hebben gewerkt. Ik weet al hoe de aannemer zelf zal reageren. Als altijd in zo’n situatie draait hij zich met een schamper lachje om en verzint een of ander klusje. Japanners houden wel van complimenten en zijn er zelf ook scheutig mee, maar onze aannemer is er wars van.

Sakai-san

eerste bespreking met de aannemer

Sakai-san (77), die net als wij in een krimpdorp woont op zo’n 30 auto-minuten bij ons vandaan is een kleine lokale ondernemer. Een bescheiden man van weinig woorden en zachte stem maar met grote zeggingskracht. Tenger van postuur ziet hij er altijd fris geschoren uit, draagt meestal jeans, een strohoed op zijn hoofd en sneakers aan zijn voeten. Zijn enorme ervaring met gecompliceerde (oude) bouwwerken gaf de doorslag voor hem te kiezen. En uiteraard zijn redelijke offerte. Aanvankelijk vragen we ons af of hij wel open staat voor eigentijdse materialen en voorzieningen, maar die angst blijkt al snel overbodig. Bij elke voor hem onbekende techniek of materiaal speurt hij het internet af en belt heel Japan rond tot hij precies gevonden heeft wat we willen.

in de weer met graafmachine

overleg met installateur water en elektra

Het bouwkundige inzicht van Sakai-san en de manier waarop hij met ons praat over wat wél of juist niet kan maakt een architect overbodig. Hijzelf tekent een plattegrond van ons huis met alle maten erin. Daarin geven wij de indeling aan. Kopietjes daarvan plakt hij op een stuk triplex en deelt deze uit aan timmerlui en installateur van water en elektra en ook weer aan ons. Het is een basisplan met ruimte voor aanpassingen en detaillering. Veel wordt gaandeweg beslist. Thuis berekent, plant en puzzelt hij, spreekt af met leveranciers en onderaannemers. Geen planborden, bouwvergaderingen of papierwinkel, maar informeel overleg ter plekke, soms geholpen door een schetsje of berekening op toevallig voorhanden karton of afvalhout. Een bijna aandoenlijke  eenvoud van werken. En dan te bedenken dat het niet over het opknappen van een tuinhuisje gaat, maar om een renovatieproject van een paar ton (Euro). 

Sakai-san met Kinia

Ko-chan (L) en Kinia (R)

Als voorstanders van duurzaamheid willen we ‘van het gas af’, goed isoleren, dubbel glas en vloerverwarming. Ook kiezen we een ‘westerse’ badkamer. In Japan is isolatie een vrij onbekend verschijnsel net als vloerverwarming met warmtepomp. Beide zijn een primeur en daarmee een uitdaging voor onze aannemer en timmerlui. Ze voeren het uit alsof ze nooit anders gedaan hebben.

Meestal reageert Sakai-san met een kort lachje als hij iets niet ziet zitten of onze wens overdreven vindt. Vooral ik ontlok hem nogal eens zo’n grijns met in zijn ogen onrealistische voorstellen. Nooit een minachtende reactie, laat staan botte afwijzing. Hij vermaakt zich met mijn onkunde en lijkt te denken: ‘daar heb je die oranda-jin weer’.

Kinia

Ko-chan

Sakai-sans zoon Kinia (45) is de enige werknemer in loondienst. Samen met zzp-er Ko-chan (50) doet hij al het timmerwerk. En dat is heel veel in een groot traditioneel hout-skelet-bouw huis als dat van ons. Zij vormen een fantastisch duo kwa samenwerking – Kinia is specialist in constructies, Ko-chan in detail-afwerking – en kwa werksfeer. Op het ochtendhumeur van Ko-chan na zijn beiden permanent in voor grappenmakerij en plagen elkaar voortdurend. Die vrolijkheid gaat nooit ten koste van aandacht voor werk, precisie en voortgang. Ze zijn vaklui met groot verantwoordelijkheidsgevoel. Het is  Sakai-san die de lat voor deze arbeidsmoraal zo hoog legt. Niet alleen voor zichzelf, maar voor iedereen die hij bij de renovatie betrekt. Hij heeft daar geen protocollen of procedures voor nodig, hijzelf straalt die norm eenvoudigweg uit. Op een haast vaderlijke manier geeft hij aanwijzingen, overlegt met betrokkenen en vraagt soms zelfs advies aan iemand als Ko-chan. Zijn aanwezigheid is onnadrukkelijk, maar altijd op de een of andere manier voelbaar.

vanaf links: Hiroe, Ko-chan, Kinia, deurenmaker en zijn assistent

vanaf links: Ko-chan, Kinia, Tatsumi-san/ kaboutertje en Sugi-san, de stukadoor

Van tijd tot tijd bedenkt Sakai-san een klus voor zichzelf, zoals het bouwen van een werkkeet, maken van een trap, het verslepen van zware stenen en het verrichten van grondverzet. In dat laatste lijkt hij vooral plezier te hebben. Met zijn oude vrachtwagen, die we al van verre horen aankomen, transporteert hij graafmachines van zijn werf naar hier. Hij lijkt helemaal in zijn element wanneer hij met die machines in de weer kan zijn. Vrachtwagens grond en tonnen aan steen heeft hij er hier inmiddels mee verzet. Bij de zware klussen laat hij zich graag assisteren door Tatsumi-san. Deze midzestiger is eigenlijk tegelzetter van beroep, maar omdat badkamers tegenwoordig kant en klaar als een (kunststof) unit uit de fabriek komen is er amper emplooi voor tegelzetters. We noemen hem gekscherend ‘kaboutertje’ vanwege zijn nijverheid en kleine postuur (15 cm gekrompen onder het tillen van te zware stenen naar eigen zeggen). Sakai-san bezorgt hem geregeld klussen. Zo staat kaboutertje dagenlang op ladders en stijgers   de beroete en zwaar onder stof en vuil zittende balken in onze keuken schoon te maken. Een rotklus, maar het is een opdracht van Sakai-san en dan doet hij dat met plezier. Mooi om te zien ook is hoe die twee met elkaar werken: de aannemer, die ‘de baas’ is maar zich daar volstrekt niet op laat voorstaan en kaboutertje, die een en al ontzag voor hem uitstraalt. Natuurlijk, het is zijn broodheer, maar ook afgezien daarvan respecteert hij hem. Andersom idem dito.

Tatsumi-san assisteert Sakai-san

Tatsumi-san als tegelzetter

Niet om kaboutertje te plezieren of hem nog eens in zijn vak te laten schitteren, maar we besloten – op het laatst –  tot een tegelwand in de keuken. Al heeft het iets weg van een  ‘copy-paste’- handeling kaboutertje brengt de mini-tegeltjes met grote toewijding aan. Niet zijn smaak, wel zijn trots.