ROND DE JAARWISSELING

Wereldwijd springen alle digitale uurwerken klokslag 00 uur over van 2022 naar ’23.   Automatisch, geruisloos en gelijktijdig per tijdszone. Zegening van de ICT. Je staat er niet meer bij stil.

2023: jaar van de haas. Zijn afbeelding siert tal van nieuwjaarskaarten. Een verwijzing naar de vroegere, maar nog lang niet vergeten Chinees-Japanse maankalender en astrologie1).
Officiële instanties in Japan hanteren nog altijd nengo, de jaartelling gebaseerd op het tijdperk dat een keizer op de troon zit. We zijn nu aangeland bij Reiwa 5. 

De maankalender, de nengo en ‘onze’ gregoriaanse kalander naast elkaar: Japanners gooien niets zomaar over boord, ze voegen telkens iets nieuws toe.

Endo- en Yoda-kun2) tipten ons over het maken en aanbrengen van een nieuwe shimenawa bij de Togakushi schrijn3) in het naburige Minaminosho op 25 december vanaf 10 uur ‘s-ochtends.

De shimenawa is een gevlochten streng, die naar Shintoïstiche gewoonte aangebracht wordt bij heiligdommen, huisaltaren, bezielde bronnen, bomen, rotsen, watervallen enzovoort. Je komt ze overal tegen in Japan.Tegen nieuwjaarsdag sieren ze ook dikwijls de voordeur of poort van particuliere huizen. De shimenawa is een barrière tegen alle kwaad, slechte invloeden en negativiteit, het vormt de grens tussen zuiver en onzuiver. Ze bestaan in allerlei vormen en maten4) maar meest voorkomend zijn de in elkaar gedraaide en horizontaal aangebrachte strengen of bundels, slechts versierd met een paar ‘shides’ (zigzag gevouwen witte vellen papier). Ze worden nu veelal gemaakt van kleefrijst-stro, vroeger van hennep of van makomo-blad, een moerasplant waarvan een deel eetbaar is

Stenen lantaarns aan weerszijden van de smalle weg duiden op de schrijn verderop, aan het zicht onttrokken door bomen. Twee eeuwenoude ceders van ontzagwekkende omvang vormen een poort naar het heiligdom. Passage van deze reuzen brengt je meteen in een ‘gewijde’ sfeer. De schrijn zelf staat aan de voet van de helling. Verscholen in het groen steken fel oranje gebouwtjes scherp af tegen hun donkere omgeving. Een paar mensen vegen het terrein schoon en verbranden blad en snoeisel. Rein- en zuiverheid spelen – net als bij andere religies – in het Shintoïsme een belangrijke rol.

In een soort ‘clubhuis’ tegenover de schrijn zijn een tiental mannen in de weer om een nieuwe shimenawa te maken. Een flinke klus want het vlechtwerk dient als een gordijn tussen de twee reuze ceders. Gezeten rond een berg kleefrijst-stro draaien ze strengen in elkaar. Individueel, getweeën of zelfs gevieren als de omvang meer handen vereist. Er wordt nauwelijks gesproken. De saamhorige en toegewijde sfeer waarin de werkzaamheden plaatsvinden zijn een toonbeeld van vredelievendheid. Een authentieker vredesboodschap kunnen paus of koning zich nauwelijks voorstellen, bedenk ik. Het is Eerste Kerstdag en mijn christelijke roots spreken.

Twee uur later zit de shimenawa in elkaar en wordt via het raam naar buiten gehesen. Het  dikke horizontale bovendeel krijgt een reeks sides, die er met bamboestokjes ingestoken worden. Het hangende deel wordt gedecoreerd met takjes groen van drie verschillende planten. De enigszins ruige afwerking van het ‘gordijn’ is duidelijk ondergeschikt aan zijn doel: alle boosaardigheid en slechte invloeden buiten de schrijn houden. Met vereende krachten hangen enkele mannen de shimenawa tussen de ceders. Een week later – op nieuwjaarsdag – begeven dorpelingen zich via dit scherm naar de schrijn om zich – gezuiverd en wel – tot de goden te richten.

Shimenawa’s kun je kant en klaar kopen, al dan niet van kunststof gemaakt. Aardiger is er zelf een te maken en nòg aardiger is om dat samen met anderen te doen. Een week voor de collectieve actie bij de schrijn, verzamelen de A.Un.Haus-vrijwilligers zich bij ons. Zo’n 25 mensen die in de afgelopen jaren gewerkt hebben aan voedsel- en bamboebos of aan het herstel en onderhoud van wandelwegen. 

Het vriest en er staat een ijzige wind. Met twee hibatchi (houtskoolvuur in keramische pot) verwarmen we de kamers waar een berg makomo-blad klaarligt om shimenawa van te maken. Het lange smalle loof, afkomstig van Yoda-kun z’n moeraslandje, heb ik afgelopen herfst in kleine bundels te drogen gehangen. Hiroe, die enige ervaring heeft in het maken van shimenawa geeft instructies. Een echtpaar dat hoorde van deze dag en graag mee wilde doen beweegt zich wat onwennig in het gezelschap. Sommige vrijwilligers hebben we lang tijd niet gezien. Tegen lunchtijd arriveert een groepje ‘weg-werkers’, dat die ochtend nog een stukje voetpad heeft schoongemaakt.

De lunchtafel is gevuld met allerlei groenten- en rijstgerechten. Een dampende schotel oden5) verspreidt zijn geur door de keuken. Kinderen popelen om aan te vallen en pikken alvast iets met hun vingers. Het is een ‘lopend buffet’, sommigen melden zich meerdere keren. Hiroe kent hun eetlust en vult geregeld schotels aan. Enkele opgeschoten knullen beschikken over een bodemloze maag, zo lijkt.

In de loop van de middag toont de een na de ander zijn min of meer geslaagde shimenawa. De concentratie op het vlechtwerk verdwijnt van lieverlee om over te gaan in een ontspannen rendez-vous. Als een van de deelnemers zijn gitaar pakt en gaat zingen is de feeststemming compleet. Mensen deinen mee, Hiroe danst achter het aanrecht. Nootjes en drank komen op tafel, ons zelfgebrouwen bier bruist in de glazen.

Japanse traditie wil dat je tegen het eind van het jaar ‘schoon schip maakt’, openstaande rekeningen betaalt, beloftes inlost, rommel opruimt en schoonmaakt. Je brengt je shimenawa aan bij voordeur of poort om al het lelijke, kwade en onzuivere buiten de deur te houden. Onze shimenawa-dag zou je kunnen zien als het inlossen van dankbaarheid die wij onze vrijwilligers schuldig zijn. We beginnen 2023 dus met een schone lei.

Nieuwjaar. Om middernacht is het hier muisstil en aarde-donker. Boeddhistische tempels liggen te ver weg om de traditionele 108 slagen op een tempelbel te horen.

In culinair opzicht kent Japan allerlei tradities. Zo eten we op oudjaarsavond soba, een noedel-gerecht, gemaakt van boekweit. Je doopt het even in een hartig sausje en ‘slurpt’ het naar binnen. Waar slurpen in Nederland indruist tegen de etiquette geldt het hier als een compliment richting kok of keuken. Ben er inmiddels bedreven in.

Het feestelijke nieuwjaarsontbijt bestaat uit een keur aan gerechtjes. Hiroe maakt er dit jaar extra werk van. Essentieel zijn de mochi, een bolletje of blokje rijstpaté dat geroosterd wordt en vervolgens in een soepje gedompeld. Het is een kleverige, elastische substantie die enige vaardigheid vereist om zonder knoeiboel met eetstokjes naar binnen te werken. Ik verkies een boven houtskool geroosterde mochi met een druppel soja-saus en gevouwen in een blaadje zeewier boven die soep-mochi. We genieten de eerste dagen van januari geregeld van zulke rijst-paté nu we de hibatchi semi-permanent naar de keuken hebben verhuisd. Behalve voor het roosteren van de mochi biedt het houtskoolvuur ’t comfort van extra warmte.

Op Nieuwjaarsdag bezoeken mensen tempels, schrijnen en familie. Het is de enige dag van het jaar waarop de BV Japan gesloten is, inclusief de horeca. Ook wij gaan ‘ter bedevaart’ en wandelen richting dorps-schrijn, maar stuiten – vlakbij het heiligdom – op een wegversperring tussen de rijstvelden. Dan maar ter plekke het gebruikelijke ritueel: een diepe buiging richting schrijn en twee keer in de handen klappen. Goden zijn in het oorspronkelijke Shinto immers dakloos en kunnen in elke grasspriet huizen. Met die geruststellende gedachte keren we huiswaarts.

boven onze voordeur
Togakushi schrijn in Sugawacho

Tot 1950 kenden Japanners geen individuele verjaardag. Bij je geboorte was je meteen al 1 jaar oud ongeacht de datum waarop de bevalling had plaatsgevonden. Op 1 januari werd iedereen collectief één jaar ouder. Bijvoorbeeld: op 29 december geboren, werd een baby op 1 januari 2 jaar! Dat schiet op.
De (Amerikaanse) introductie van een individuele happy birthday is nooit echt ingeburgerd geraakt. Het spoort waarschijnlijk niet met de collectieve inborst van Japanners. Het oude is nagenoeg verdwenen, het nieuwe slaat nog niet aan.

Zeg ‘Japan’ en je ziet in één oogopslag eeuwenoude tradities en ’n hypermoderne leefstijl. Dat is fascinerend en hèt lokaas voor buitenlands toeristen. Maar ergens wringt er iets, iets waar moeilijk een vinger op is te leggen. Ik vermoed dat het te maken heeft met tijd die veranderingen of ontwikkelingen nodig hebben om vanzelfsprekend te worden. Soms hoor ik hier mensen zeggen ‘we staan nog met één been in het Edo-tijdperk6) en het andere in de 21ste eeuw’. De shimenawa overbrugt die perioden vooralsnog. De klok terugdraaien zit er niet in.

1.Zie: Willem van Gulik, Stephen Addiss, Louise de Blécourt, Jon de Jong, The Magnificent Twelve – on theTheme
of the Zodiac. Primavera Pers, Leiden 2022.  p.43
 – 49 en p. 117 – 121.
2. Vrijwillige herstellers van oude voetwegen. Zie blog-archief d.d. 15 juni 2022 ‘Pelgrimspad met een luchtje’
3. De Togakushi Shinto schrijn van Minaminosho is een ‘filiaal’ van de Togakushi hoofd-schrijn in ons dorp
    Sugawacho; beide zijn gewijd aan de god van de rijst. 
4. Zie Google-afbeeldingen.
5. Eénpansgerecht bestaande uit een krachtige bouillon met daarin o.a. verschillende (Japanse) groenten,
viscakes, kombu en eieren.
6. De Edo-periode duurde van 1603 tot 1868. Het is de tijd dat de Tokugawa clan in feite over Japan heerste en
het land afsloot van de buitenwereld. Alleen Nederlandse handelslieden hadden – onder voorwaarden – toegang.

 

 

 

ZAWA ZAWA

Maanden lang tuurt ze in een laboratorium door een microscoop om – met behulp van ’n één-harig penseeltje – zandkorreltjes te tellen in bodemmonsters uit Antarctica. Van de boottocht die haar en haar expeditiegenoten naar de Zuidpool brengt maakt ze een video-verslag. Ze beweegt de camera op en neer in het ritme van het deinende schip. Na het zien van die film lijkt alles om je heen nog een tijdje in dezelfde cadans voor je ogen te dansen. Die combinatie van pietluttige nauwgezetheid en drang om een vertrouwde blik te verstoren zijn misschien kenmerkend voor het dubbeltalent van Miho Sasaoka (45): geoloog èn kunstenaar. Wetenschappelijke exactheid en artistieke ontregeling in één persoon. Genoeg reden om haar te vragen een kunst-installatie te maken, die iets zegt over onze omgeving en past bij onze duurzaamheidsactiviteiten.

Half mei komt ze voor een 10 daags oriënterend bezoek oftewel ‘veldwerk’, zoals ze het zelf noemt. Per trein uit Kōchi (Shikoku-eiland) en vanaf Nara-stad te voet via de Yagyu-kaido1). De laatste kilometers van het traject vergezel ik haar op het bergpad naar ons huis. Uit zichzelf zegt ze niets en op mijn vragen komt nauwelijks een antwoord. Af en toe raapt ze een steen op en bekijkt die alsof het hele landschap erin valt te lezen.

Vlak voor terugkeer naar Kōchi wandelt Miho nog eens in dezelfde omgeving, nu met een clubje onder leiding van Endo-kun2). Een tocht langs onbekende en meestal onherkenbare ‘kofun’ (grafheuvels), die hij in kaart bracht. Een ware ontdekking, ook voor mij: zoveel verborgen graftombes vlakbij ons in de buurt. Miho neemt alles aandachtig maar stilzwijgend op.

Tijdens een werkdag in ons voedselbos, waaraan ze deelneemt, laat ze haar ogen over het terrein dwalen. Naderhand horen we hoe het omringende berglandschap is ontstaan en hoe natuurlijke processen en menselijke ingrepen (bosbouw, aanleg rijstvelden en wegen) op elkaar inwerken en welke gevolgen dat heeft voor de kleine voedselbos-valei.

Ook de weelderige plantengroei valt haar op. Voor dag en dauw gaat ze erop uit om bepaalde soorten te verzamelen, zoals de Itadori (Japanse duizendknoop).
In Kōchi – bekend om z’n ambachtelijke ‘Tosa washi’ papier3) – leerde Miho al haar eigen teken- en schrijfpapier4) maken. De rijke flora hier daagt haar nu uit tot nieuwe papier-experimenten. Die resulteren in iets totaal anders dan hagelwitte, gladgestreken vellen. Met simpele, primitieve middelen komen er grillig gerande, ruige lappen tevoorschijn, die niet meteen aan papier doen denken. De grove vezelstruktuur van verwerkte planten blijft zichtbaar, is zelfs – bij doorvallend licht – betoverend mooi. “Ik heb ’t gevonden!’ zegt ze tegen zichzelf een daarmee is ’t idee voor haar tentoonstelling geboren.

Aanvankelijk staat Miho ons zonnepaviljoen – de ruimte onder de zonnepanelen – ter beschikking, maar nu ‘Arayashiki’ 5) in het vizier komt wil ze haar installatie daar realiseren. De intimiteit van de kamers en de informele sfeer van een half gerenoveerd huis in een ritselend bamboebosje spreken haar meer aan.

In augustus komt ze terug om aan haar tentoonstelling te werken. Gastenverblijf en omgeving zijn haar atelier. Enkel voor maaltijden schuift ze bij ons aan. Dankzij die momenten ontdooit haar gereserveerdheid en leren we haar wat beter kennen. Bescheiden en weinig spraakzaam als ze blijft, ligt het initiatief voor gesprekken vooral bij Hiroe, die mij telkens van een samenvatting voorziet. Engelse conversatie zit er niet in, wat opmerkelijk is voor een wetenschapper die internationaal onderzoek doet. Maar Engels lezen doet ze moeiteloos en dat geeft me de kans haar een lijstje met vragen voor te leggen. Tezamen met haar antwoorden komen die straks in een kleine catalogus.
Wil onder andere weten waarom ze zowel wetenschap als kunst beoefent. Volgens Miho horen die bij elkaar, ze vullen elkaar aan: beide leren je iets over de werkelijkheid om ons heen maar elk op een andere en beperkte manier: samen kunnen ze een completer beeld van de werkelijkheid geven dan elk van hen afzonderlijk. Zo runt ze een eigen bedrijfje – ‘Geo-Science Design’ – dat boeken en ander educatief drukwerk produceert. Daarin ‘vertaalt’ ze wetenschappelijke inzichten in tekeningen, die méér zijn dan simpelweg illustratie. Via haar tekeningen begrijp je het verhaal sneller dan via de tekst alleen.

Eind oktober bouwt ze haar installaties op in ‘Arayashiki’, maar niet voordat ze meewerkt aan een grondige schoonmaakbeurt. Terwijl Hiroe haar assisteert lap ik de bijna duizend ruitjes van de glazen schuifdeuren rondom.

‘Zawa Zawa’ 6) bestaat uit vier installaties en oogt in z’n geheel simpel en sober:

Een grote, grillig gevormde tak van een oude kaki-boom (uit ons voedselbos) vult de eerste kamer alsof het een bronzen sculptuur is. Al stervend is hij gastheer voor levende korstmossen en voor een paar wilde maar heel verfijnde orchideetjes, die hier en daar uit zijn ‘knokkels’ groeien.

Van die ‘oprijzende’ tak wordt je blik in een volgende kamer naar beneden getrokken: naar een ‘landschap’ op de vloer, samengesteld uit allerlei natuurlijke materialen: bergjes as, klei en stenen, overeind staande stokjes, hoopjes azuki-boontjes en de peulen waar ze in zaten. Alle ingrediënten komen uit onze omgeving en zijn een verwijzing naar de vegetatie, de geologische gesteldheid en het cultuurhistorische fenomeen van de kofun.
De blanke stokjes hebben hun vel ‘afgestaan’ ten behoeve van de papierinstallatie ernaast.


Uit zichzelf gaan bezoekers op de knieën en brengen hun hoofd tot vlakbij de vloer om het landschapsperspectief beter te ervaren. Onbedoeld, maar wel grappig is dat het ruimtelijke landschap zich dan mengt met het geprinte berglandschap op de achtergrond van de aanwezige schuifdeuren.

In de belendende kamer7) hangt een ‘wolkenformatie’ van papier. Letterlijk met je hoofd erin tonen de afzonderlijk delen hun variërende vezelstrukturen dankzij het licht dat er van buitenaf door heen valt. Een ‘plattegrond’ op de vloer legt uit van welke boom of plant de vezels afkomstig zijn.

Voor de laatste installatie ga je weer van hoog naar laag: naar het denkbeeldige binnenste van de aarde: in een verduisterde ruimte staat een kleine bergformatie waarvan het binnenste om de zoveel seconden als een onheilspellende vulkaan oplicht.

Naar ‘Zawa Zawa’ kijken vergt inzet van je hele lijf dat als het ware een golfbeweging maakt van hoog naar laag en weer omhoog en omlaag. Dit herinnert aan de op- en neergaande beelden in Miho d’r Zuidpoolvideo, zij het minder ontregelend dan haar deinende reisverslag.

Zondagmiddag 30 oktober: de opening. Heerlijk najaarsweer. Muzikaal duo ‘Manana’ (fluitiste en percussionist) heeft zich buiten voor de openstaande glazen pui van ‘Arayashiki’ geïnstalleerd. Een kleine honderd mensen op het voorterrein, waaronder één buurman. Vrijwilligers in wit T-shirt met ons A.UN.-logo erop begeleiden de gasten. Na mijn (in het Japans uitgesproken) speechje zet de muziek in en schuifelt het gezelschap naar binnen. Veel bekende gezichten. Een deel van de bezoekers nestelt zich meteen in Miho d’r ‘landschap’ en onder haar ‘wolkenformatie’ om naar de muziek te luisteren alsof het een concert is. Anderen manoeuvreren daar tussen door om de installaties te bekijken.

Geleidelijk aan begeeft iedereen zich vervolgens naar ons woonhuis voor een drankje en snack, een wandeling van 200 meter over het nieuw aangelegde paadje via bamboehelling en voedselbos. Daar is nog amper een boom te bekennen, maar wel te genieten van de wilde in herfstkleuren gedompelde flora. Bovendien maakt de wandeling door de kleine vallei twee jaar werk aan het voedselbos beter voorstelbaar, zeker in combinatie met de dia-show daarover, die we in huis presenteren.

Mijn privacy gevoel is in Japan inmiddels ver genoeg opgerekt om ‘vreemde’ mensen gerust door ons huis te laten dwalen. Moet die middag ook wel om het aantal gasten te spreiden. Nieuwsgierig en op kousenvoeten schuifelen bezoekers door de ruimten om zich te verwonderen over het interieur: de één tons draagbalken, on-Japanse meubels, kunstwerken en lampen, tekeningen van Carlijn Kingma8) en een enkel werk van Hiroe.

Om vijf uur verzamelen vrijwilligers, muzikanten, Miho en andere betrokkenen zich rond de keukentafel voor een ‘after-party’. Een ontspannen, lichtelijk uitgelaten gezelschap. Miho waagt zich zelfs aan een dansje en haar moeder komt terug op d’r voornemen direct na de opening huiswaarts te keren om zodoende haar favoriete TV-programma niet te hoeven missen. Zó ‘tanoshii’ (gezellig) is het.

‘Zawa Zawa’ is verder elk weekend in november open voor publiek. In totaal bezoeken dan nog zo’n 50 mensen de tentoonstelling. Als suppoost verwelkom ik hen in ‘Arayashiki’ voor de tentoonstelling, Hiroe vervolgens thuis voor een kopje thee. Het voedselbos vormt de corridor daartussen: opnieuw van boven naar beneden en weer omhoog en dat tweemaal te voet.

1) Historisch voetpad van Nara-stad via Yagyu naar Kasagi-Yama, in totaal 32 km
2) Hersteller van oude voetwegen, zie blog ’Pelgrimspad met luchtje’ dd 15 juni 2022
3) Zie:  https://kogeijapan.com/locale/en_US/tosawashi/
4) ‘Tekenen’ en ‘schrijven’ kennen in het Japans hetzelfde werkwoord (kaku) en werden/worden met
eenzelfde penseel+inkt uitgevoerd.
 5) Zie vorige blog ‘Arayashiki’ dd 20 september 2022
6) ‘Zawa Zawa’ is een klank nabootsend woord, door Miho verzonnen voor (onbestemde) geluiden als
geroezemoes of geritsel, maar ook voor innerlijke onrust.
7) Traditionele Japanse huizen hebben nauwelijks muren; ruimtes worden gescheiden door schuifdeuren,
die makkelijk te verwijderen zijn.
8) Zie: www.carlijnkingma.com  In april 2021 presenteerden we haar werk b.g.v., de opening van A.UN.HAUS die
wegens corona werd gecanceld.

 

 

ARAYASHIKI

Ons voedselbos-in-wording ligt ingeklemd tussen twee hellingen, beide uitlopers van een iets hogere berg. Op de ene wonen wij met aan weerszijden buren. Op de andere staan een vijftal huizen en een shiitake-kwekerij, aan ons zicht onttrokken door hoge bomen, bamboe en ander woekerend groen, zoals wilde blauwe regen. Een klein perceel, bijna aan het eind van die helling, hoort nog bij onze grond. Het staat vol eetbare varens (warabi) en tekent scherp af tegen een bamboe-bosje dat de uitloper aan de ‘kopse kant’ afrondt. 

De huizen ‘aan de overkant’ liggen aan een openbare weg. Aanvankelijk tel ik niet meer dan vier ommuurde wooncomplexen. Maandelijkse wijkvergaderingen, die bij tourbeurt telkens bij iemand anders thuis plaatsvinden geeft me het idee dat daar niet meer huizen staan. Aan het eind van die rij is nog wel een pad. Nieuwsgierig waar dat naar leidt vertelt een buurvrouw me dat het toegang geeft tot het huis van een alleenstaande man. ‘Je kunt er beter uit de buurt blijven’, voegt ze er meteen aan toe, ‘hij kan agressief reageren’. Sindsdien passeer ik het onzichtbare vijfde huis nooit zonder te kijken of ik niet toch een glimp van zijn bewoner op kan vangen. 

Op een van de laatste wijkvergaderingen vòòr de corona pandemie – ruim twee jaar geleden- is ‘Mr. X.’ onverwacht aanwezig. Een magere man van midden 60 met een tamelijk onverzorgd uiterlijk. Gewoontegetrouw leest de voorzitter besluiten ‘van hoger hand’ voor terwijl de rest braaf luistert. Geen discussie, wel af en toe een vraag. Mr. X roert zich ook met ’n iets te luide stem. Er wordt geduldig naar hem geluisterd. Na deze bijeenkomst zie ik hem nooit meer. Wel af en toe het autootje van de Obōsan, boeddhistische priester, op het pad richting zijn huis.

We zijn nu twee jaar verder. Mr. X. is overleden. Zijn naam – Hōriguchi-san – vernemen we pas, wanneer onze makelaar contact met zijn familie heeft. We zijn namelijk eigenaar van zijn huis met omringende bamboe geworden. Daarover later meer.

Misschien door toedoen van die Obōsan, in elk geval niet door bemiddeling van zijn familie, is Hōriguchi-san op enig moment opgenomen in een verzorgingshuis, waar hij ook is overleden. Doodsoorzaak onbekend. Of zijn handicap reden is van de verstoorde relatie met zijn zus en verdere familie weten we evenmin. Zij willen in elk geval volstrekt niet met hem in verband gebracht worden en de nalatenschap – huis en grond – zo snel en onopvallend mogelijk afwikkelen. ‘Uitwissen die schandvlek op het familieblazoen’, zo lijkt het.

Wie was Hōriguchi-san en waarom leidde hij zo’n teruggetrokken en eenzaam leven? Een buurman kent hem nog van de basisschool, kwam toen wel eens bij hem thuis over de vloer. Pientere jongen, herinnert hij zich, die na de middelbare school naar de universiteit ging. Met een ingenieursdiploma op zak vond hij een baan bij electronica concern Sharp in Osaka. Japan B.V. bevindt zich – eind jaren 80 – op het hoogtepunt van zijn ‘bubbel-economie’. Dan slaat het noodlot tweevoudig toe: hij wordt plotseling doof en de Japanse zeepbel klapt. Beiden zijn al gauw reden voor ontslag. Nog aan het begin van zijn carrière verliest Hōriguchi-san in elk geval zijn baan. Weg perspectief op werk en kans op een huwelijk. Het ouderlijk huis tussen de bamboe is sindsdien zijn wereld. Doofheid isoleert, maar hoeft niet persé tot eenzaamheid te leiden. Hōriguchi-san kiest vrijwillig voor sociaal isolement en schaart zich daarmee in het leger van ‘hikikomori’. Dat is het in heel Japan wijd verbreide verschijnsel van – vaak jonge – mensen, die zich sociaal compleet isoleren en zich terugtrekken in hun kamertje of appartement. Zelfs contact met ouders of andere gezinsleden schuwen ze, gaan niet meer naar school of werk, vertonen zich amper binnenshuis, laat staan buitenshuis. Een groot maatschappelijk probleem, waar de overheid wel aandacht voor heeft, maar geen oplossing1. Zo lang ouders leven en vitaal zijn kunnen hikikomori nog terugvallen op een zekere zorg. Op het moment dat ouders hoogbejaard en zelf hulpbehoevend worden kantelt die zorgbehoefte. Wanneer beide ouders tenslotte zijn overleden is het isolement compleet en dreigt algehele zelfverwaarlozing. Dat kan jaren duren, zoals in het geval van Hōriguchi-san. 

Het bamboe-bosje, waarin het huis verscholen ligt is toonbeeld van die verwaarlozing. We kappen al geregeld de bamboe die aan de voet van de helling richting voedselbos oprukt. Ook al zijn de scheuten een lekkernij, liever geen bamboe in het voedselbos, wel ernaast.  En zo komen we op de gedachte ons perceel met het bamboebosje uit te breiden. Als we vermoeden dat terrein en huis verlaten zijn waag ik me op het duistere pad richting zijn huis om polshoogte te nemen. Hoog onkruid tot de voordeur, bamboe dat het dak overhuift en gesloten luiken bevestigen het vermoeden. We informeren onze makelaar en zo gaat het balletje rollen.

Hōriguchi-san heeft zijn huis achtergelaten zoals hij er de laatste jaren waarschijnlijk woonde: teruggetrokken in één kamer, zich een weg banend tussen opgetaste spullen en een berg afval, die hem in al die eenzame jaren boven het hoofd is gegroeid. Met het oog op de verkoop pikt de familie er uit wat van hun gading is en gooit de rest rigoureus naar buiten om pal voor het huis te verbranden. Bij ons eerste bezoek treffen we een zwartgeblakerde stookplaats voor de deur en een leeg interieur aan. Enkel het huisaltaar is nog intact: een door wierook en kaarsenwalm beroete kast. De toch al gehavende rolschildering van een boeddha-figuur op de achterwand valt bij aanraken uit elkaar.  Verder staan er dozen vol oude foto’s, een compleet 100 jaar oud familiearchief. Dat durft de familie natuurlijk niet aan de vlammen prijs te geven uit angst Hōriguchi-sans geest en die van anderen te tergen. ‘In deze familie is niemand van liefde omgekomen’, dicht de Poolse Wislawa Szymborska in ‘Familiealbum’ 2. Hoe toepasselijk hier. Via de makelaar bied ik aan de curieuze fotocollectie op te ruimen. En zo gebeurt.

Rotzooi buiten het huis weerspiegelt waarschijnlijk hoe het er binnen uitzag: een niet te beschrijven bende, overwoekerd door struikgewas en onkruid. Oprukkende bamboe duwt hier en daar het dakoverstek omhoog.  Achter het huis een open loods met roestige machines en gereedschap, bestoft meubilair en een enorme partij sloophout.

We hebben vaker huizen bezocht waarvan in- en exterieur na dood of vertrek van de laatste bewoner compleet intact zijn gebleven. Soms zelfs met – na jaren – de afwas nog op het aanrecht, rondslingerende brieven en foto’s, eieren in de koelkast…. Shockerende aanblik. Kinderen of naaste familie interesseert het dan niet, pikken eruit wat van hun gading is en laten de rest aan verval en ongedierte over. Waarom al die moeite als je uit de opbrengst amper de kosten voor opruimen en vuilstort kunt dekken. Bovendien vereist al dat gedoe eensgezindheid onder erfgenamen. Familiebezit gaat vaak stilzwijgend van generatie op generatie over, zodat bij verkoop de handtekening van soms wel dertig erfgenamen nodig is. Mensen die niet eens weten dat ze mede- eigenaar zijn, zoals nazaten van emigranten. Die zijn bovendien amper op te sporen. Om zulke reden valt nogal wat onroerend goed in Japan ten prooi aan onherroepelijk  verval.

Hōriguchi-sans familie weet er dus wèl raad mee, gewoon de inboedel opstoken en zich verder vrijwaren tegen eventuele claims in het geval van verborgen gebreken of ander onheil. Uiteindelijk worden we eigenaar ‘voor een appel en een ei’ omdat het dak lekt en wij opdraaien voor de kosten van opruimwerk rond het huis. En die zijn niet mis: liefst 4 ton afval afgevoerd!

Viel ons oog op het bamboebosje, krijgen we er uiteindelijk een huis bij. Geen bijzonder huis. Z’n ligging – temidden van bamboe – maakt het speciaal en natuurlijk het stempel dat wij erop drukken. Te beginnen met de naam: Arayashiki, een Boeddhistische term voor het achtste bewustzijnsniveau3. Mooie klank en diepe betekenis maar het wordt alles behalve een meditatiecentrum. Het leent zich perfect voor een combinatie van functies: guesthouse, expositie- en workshopruimte. Met dit voor ogen knappen we het huis op. 

Duurzaamheid is daarbij leidraad – net als bij ons woonhuis. Daar hebben we dat gerealiseerd met high-tech voorzieningen als zonne-energie en warmtepompen. In Arayashiki gaan we low-tech te werk: een ‘irori’ (verzonken houtskoolhaard) in de huiskamer. Traditionele tatami kamers met futons, een houtgestookte ‘ofuro’ (warmwaterbad), een compost-toilet. We oriënteren ons momenteel op een eigen waterzuiveringsinstallatie en drinkwatervoorziening. Voor het opwekken van stroom komt misschien een ‘biochar energy system’ 4 in aanmerking.  Arayashiki wordt niet primitief, maar wel praktisch en eenvoudig. We hopen dat uit de aandacht en zorg die we eraan besteden als vanzelf een zekere schoonheid naar voren treedt, iets dat Japanners ‘wabi-sabi’ zouden noemen.

De renovatie is in volle gang. Het dak vernieuwd. Ondertussen al de eerste tentoonstelling in Arayashiki gepland. Start 30 oktober aanstaande: Zawa Zawa – een ruimte vullende installatie van kunstenaar en geologe Sasaoka Miho. In een volgende bijdrage meer hierover.

1 zie: https://japantimes.pressreader.com/article/281573769488424
2 uit: Wislawa Szymborską, Uitzicht met zandkorrel. Ned. vert. Gerard Rasch. Meulenhoff A’dam. p.35
3 Het achtste en fundamentele niveau van bewustzijn in de boeddhistische Hossō school. Het slaat indrukken op die zijn ontvangen van
   andere vormen van bewustzijn en houdt ze vast als een potentieel voor verdere acties en gedachten.
4 Een experimenteel systeem waarbij tegelijkertijd houtskool wordt geproduceerd en energie opgewerkt.

PELGRIMSPAD MET LUCHTJE

Laatste zondag van mei. Op een parkeerplaats nabij de Jo-ru-ri-ji tempel verzamelen we ons voor een schoonmaak-actie ergens langs een oude pelgrimsweg.

Initiatiefnemer is Endo-kun, een ICT-er, die al zijn vrije tijd steekt in het zoeken en herstellen van eeuwenoude, verwaarloosde voetwegen. Die speurt hij op via oude landkaarten, duikt in hun geschiedenis om interessante feiten en verhalen langs die routes te vergaren en zet ze op zijn website. Via QR-codes op bewegwijzering die hij langs de paden aanbrengt kunnen wandelaars er kennis van nemen. Al jaren doorkruist hij zo bergen en bossen in het grensgebied van de provincies Kyoto en Nara, ‘gewapend’ met smartphone, handzaag, sikkel, kapmes en snoeischaar. Puur op eigen initiatief. Solo ook, althans tot voor enkele maanden. Yoda-kun, een bibliothecaris die wij al langer kennen en even fanatiek wandelaar is, vroeg zich af wie die paden begaanbaar maakt en bewegwijzert. Toeval brengt hen op een van die routes bij elkaar. ‘Ben jij misschien degene die….” “Ja, inderdaad”. Sindsdien zijn het maten, die hun passie voor natuur, geschiedenis en wandelroutes delen. Ze trekken samen op bij het onderzoeken en weer begaanbaar maken van oude voet- en pelgrimswegen. Niet de prestigieuze routes, bezongen door zwervende monniken of verbeeld door ukiyo-e meesters.  Maar alledaagse paden die een geografisch netwerk van de geschiedenis vormen. Allemaal bij ons in de buurt.

Endo-kun en Yoda-kun met zijn zoons

De club die klaarstaat voor de schoonmaak-actie is voornamelijk gerekruteerd uit ons voedselbos-vrijwilligersbestand. Hiroe en ik hebben al langer de ambitie oude voetwegen in de buurt te herstellen, maar onwetendheid over waar, wat en hoe houden het plan in de ijskast. Het duo komt dan ook als een godsgeschenk op ons pad en samenwerking ligt voor de hand. Yoda en Endo organiseren een ‘try-out’ met enkele vrijwilligers op een traject dat vanuit ons huis aansluit op de Yagyu-kaido, een bekende historische voetweg. Solist Endo weet niet wat hij meemaakt: zoveel enthousiaste inzet van vrijwilligers. Hij kan zijn geluk niet op als mensen zich bereid verklaren ook in de toekomst te willen helpen bij het schoonmaken en herstel van oude routes.

Nu is het dan zover: de eerst echte schoonmaak van een devotie-plek nabij de Jo-ru-ri-ji tempel. De twee hebben alles tot in de puntjes voorbereid: een A4-tje geeft gedetailleerde informatie over de locatie, de vereiste werkkleding (laarzen aanbevolen, werkhandschoenen verplicht), benodigde gereedschap, tijdschema en wat er precies moet gebeuren. Mondeling vult Endo dit nog aan met waarschuwingen voor slangen, bloedzuigers, teken en duizendpoten inclusief demonstratie van E.H.B.O.-middelen bij een onverhoopte beet of steek. Bepakt met rugzakken, schoppen, bezems, harken, zagen, snacks en drank dalen we via een smal paadje langs een stijle helling 900 meter af. Daar steken we een – stinkend – riviertje over om 20 meter verderop bij de ‘devotie-plaats’ te arriveren: ‘Okuno-in’ genaamd, een gewijde, maar nu verwaarloosde plek langs de route, waar pelgrims stilhouden om te rusten, bidden en te offeren.

Eigenlijk niet meer dan een enorme partij stenen. In één ervan is een Boeddha-figuur gegraveerd, ooit door natuurgeweld in tweeën gespleten. Water stroomt tussen de stenen, maar is zijn bedding kwijt en waaiert nu alle kanten uit. Drie stenen figuren houden de wacht. Er staat een verroest schrijntje en dito offertafeltje. Een stapel hout en golfplaten herinneren aan een afdakje dat er ooit stond. Overal boomstammen, takken, blad en stenen. Werk aan de winkel. Het A4tje spreekt van een A- en B-team voor het zware, respectievelijk lichtere werk, maar niemand deelt in. Het loopt allemaal vanzelf. Als mieren bewegen de mensen tussen stenen en bomen, verslepen boomstammen, golfplaten, zand, takken en rottend blad. In het bos reageert iedereen even hoffelijk op elkaar als altijd en overal met een beleefd “neem me niet kwalijk” en “hartelijk dank”, soms op het komische af. De thermometer geeft 32 grC. aan, maar rivierbedding en bladerdak houden de temperatuur zo’n 10 graden lager.

Op een enkeling na klauteren de meesten voor de lunchpauze de helling weer op om bij de Jo-ru-ri-ji tempel iets te eten. Hiroe en ik hebben rijstballen, respectievelijk boterhammen meegnomen waarvan we genieten in gezelschap van Endo-kun. Die troont ons na de maaltijd mee naar de gespleten Boeddha, boven. Van dichtbij herkennen we de gravure en zien dat boven- en onderkant van de figuur door de breuk van plaats zijn gewisseld.

De zwaarste klussen zijn vòòr de lunch geklaard zodat het werktempo ’s-middags iets lager ligt. Eén van de deelnemers staat de godganse dag in z’n eentje en volstrekt zwijgend het hoger gelegen vijvertje uit te baggeren zodat het water van daaruit weer gekanaliseerd zijn weg naar beneden kan volgen. “Priester van een naburige tempel” krijg ik ingefluisterd door Riyoko-san terwijl zij enkele meters daarvandaan een beeld afsopt. Zelf is ze archeologe en runt een koffiehuis. De sfeer is gemoedelijk en relaxed. Endo in zijn nopjes.

Tegen vier uur is het werk voltooid. Ter plekke stuurt Endo een foto van het opgeknapte oord naar een ‘wikipedia-team’ dat in een cafeetje bij de Jo-ru-ri-ji zit te werken. Voor we de helling terug naar de tempel beklimmen de onvermijdelijke groepsfoto met steevast een tweede en derde opname – voor de zekerheid.

Aangekomen op de parkeerplaats dankt Endo-kun iedereen hartelijk voor de inzet. Dan volgt het typisch trage vertrek zoals ik dat al zo vaak heb meegemaakt aan het eind van een werkdag in ons voedselbos. Het Japanse groeps-gevoel toont zich op zo’n moment op z’n sterkst. Mensen blijven gewoon staan alsof individueel vertrekken onfatsoenlijk is. Ook al heb je niets meer te doen of te vertellen, je wacht geduldig. Schuilt er soms een verborgen hiërarchie achter de volgorde waarin iemand zich uit het gezelschap los mag maken? Bekend verhaal is dat niemand vòòr de baas van zijn werk vertrekt. Wij vormen toch een informele club die niet op een vertrekseintje van Endo- of Yoda-kun staan te wachten?

Uitsluitend Hiroe en ik worden nog even voorgesteld aan het wikipedia-team in het eettentje naast de tempel. Als we daarvan terugkeren treffen we het gezelschap nog in dezelfde formatie en op dezelfde plek aan. Wij nemen in elk geval wèl afscheid en als we de parkeerplaats zwaaiend naar de achterblijvers verlaten, voelt het alsof we door een erehaag rijden. Eenmaal op straat vangen we nog net een glimp op van het duo Endo-Yoda, dat in een vrachtwagentje op weg gaat om het grof vuil van die dag op te halen.

De abt van de Jo-ru-ri-ji-tempel, waar Okuno-in onder valt, is blij, Endo-kun tevreden en de pelgrimshalte spic en span. Toch is er nog een vuiltje aan de lucht: het stink-riviertje.

Rioollucht en geur van varkensmest stijgen eruit op. Onttrokken aan het oog ligt in de buurt van tempel en schoonmaak-plek een varkenshouderij, die afvalwater en gier loost op het riviertje. Behalve dat blokkeert de eigenaar de doorgaande pelgrimsroute. Wandelaars worden weggejaagd door een roedel verwilderde honden. Net als diverse ‘recycling-bedrijven’ daar in de buurt bevindt de varkenshouderij zich op de grens van twee provincies, gevolg: minimale controle en maximale ontduiking van verantwoordelijkheden.

Endo-kun is momenteel in een juridisch gevecht gewikkeld met de eigenaar over  informatie op zijn wandel-website betreffende de stank, honden en blokkade. De varkensboer voelt zich in goede naam en faam aangetast en eist rectificatie plus schadevergoeding. Onlangs deed de rechter uitspraak waarin Endo gedeeltelijk werd veroordeeld tot rectificatie en betaling van schadevergoeding. Er zou te weinig bewijs zijn. Beetje David-Goliath gevecht, maar Endo gaat in beroep. Via een kennis brengt Hiroe hem in contact met een hoogbejaarde, maar vitale en vooral briljante advocaat, die het vonnis bestudeert en hem gaat adviseren.

Zelfs nadat die juridische lucht geklaard is zal het nog wel even duren voor er een frisse wind over het oude pelgrimspad waait.

KAST-STEL

“We leven in netwerken waarin dingen met elkaar en met mensen zijn verbonden” 1

De hoofdmoot van deze blog-bijdrage was een maand geleden klaar. Toen viel Rusland Oekraïne binnen en begon de oorlog. Tegen die achtergrond verloor het blog- verhaaltje op slag elk belang en betekenis, ook al gaat het over (de schoonheid van) een breuk.

‘Breuk’ is ook de titel van een monumentale roman, die ik begin februari las, geschreven door de Spaans-Argentijnse auteur Andrés Neuman. Hoofdpersoon is meneer Watanabe, een Japanner die als enig gezinslid in 1945 de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki overleeft. Bommen, waarvan het twijfelachtig is of ze nodig waren om Japan de oorlog te laten beëindigen. Zijn leven lang probeert Watanabe in het reine te komen met het verlies van ouderlijk nest en de nucleaire verwoestingen. Hij groeit op bij familie in Tokyo en brengt zijn werkzame leven door in achtereenvolgens Parijs, New York, Buenos Aires en Madrid. Op elk van deze plekken woont hij een aantal jaren en knoopt er relaties aan. Maar elke verhuizing betekent ook weer een breuk met zijn geliefden.
Uiteindelijk keert Watanabe als pensionado naar Tokyo terug, waar hij de aardbeving, tsunami en Fukushima-kernramp van 2011 meemaakt. Op TV ziet hij dan een documentaire over de nucleaire catastrofe van Chernobyl en mijmert over Kintsugi, “de (Japanse) kunst om barsten te repareren zonder ze weg te moffelen,….. om te repareren door de breuk te laten zien.” De roman is doorspekt met politieke gebeurtenissen van de afgelopen decennia die het wereldnieuws haalden. Poetins actuele oorlog, nucleaire dreiging en de huidige toestand van de Chernobyl-centrale hadden ongetwijfeld een plaats in ‘Breuk’ gekregen ware hij nog onvoltooid.

Over verbanden en verbinden – een veredelde herinnering.

’Met Velpon zie je er geen barst van’. Deze reclameslogan voor huishoudlijm moet mijn moeder in de jaren vijftig als muziek in de oren hebben geklonken. Ze lijmde er een gebroken antieke porseleinen kom mee. Uit haar handen geglipt tijdens een voorjaarsschoonmaak. Een mooie breuk, dat wel. Maar de overvloedige lijm ging op den duur lelijk verkleuren en weersprak zo de gevleugelde reclamespreuk.
Voor mij heeft die kom een speciale betekenis en bij de verdeling van de nalatenschap is zij bij ons terecht gekomen samen met een Delfstblauwe dekselvaas . Beiden sieren nu onze keukenkast. Ze hebben iets met elkaar, maar daarover later meer.

Compleet tegengesteld aan ‘onzichtbaar’ verlijmen kent Japan een andere manier om keramiek te restaureren: kintsugi (kin betekent goud en tsugi verbinden). Met goud- of zilverpoeder gemengde lak houdt de scherven bij elkaar. Het is een eeuwenoud ambacht, waarbij ‘barsten’ juist worden geaccentueerd, breuklijnen opzettelijk zichtbaar gehouden. Was het object vòòr de breuk al mooi, dankzij kintsugi wordt zij erna nog dierbaarder. Japanners beschouwen het als een ode aan de onvolmaaktheid. Achter kintsugi schuilt de gedachte dat ook alledaagse en gebroken voorwerpen onze aandacht en koestering verdienen 2.
Geconfronteerd met een doos scherven zal niet elke restaurateur zich van deze diepzinnigheid bewust zijn. Kintsugi is erg populair zowel in Japan als elders. Daarmee is het oorspronkelijke ambacht meteen het werkterrein van beunhazen geworden en van mensen die er een leuke hobby of lucratieve therapie in zien 3. Er bestaan goeroes die kintsugi workshops aanbieden voor het helen van gebroken relaties…..

Terug naar onze kom. Eenmaal in Japan ligt een hernieuwde restauratie met kintsugi voor de hand. Amateurs die we polsen vinden het te riskant. Hoe krijg je de scherven weer van elkaar en ontdaan van oude lijmresten. Tot we kennismaken met Sunano-san, een gepensioneerde ingenieur en serieuze kintsugi liefhebber. Hem vertrouwen we de kom toe. Hij weet de Velpon los te weken, de breukvlakken schoon te maken en de scherven met goudlak weer aan elkaar te zetten. Wat vroeger een lelijk spoor van Velpon was is nu een prachtig goudadertje. En warempel: de barst veredelt de kom, zij schittert als nooit tevoren!

Zoals gezegd, heeft de kom voor mij speciale betekenis. Dat dringt pas door sinds wij in Japan en in het huidige huis wonen.
Als kind groei ik op in een monumentale boerderij, ‘De Boswaay’ genaamd, een havezaat uit 1749. In de zijgevel prijkt een adelijk wapen. Eigenaren zijn inderdaad grootgrondbezitters met blauw bloed. Ze bezitten het halve dorp.
Mijn vader pacht aanvankelijk boerderij en grond van een baron. Later koopt hij dit van een jonkheer, erfgenaam van de baron. Twee keer per jaar houden de baron en later de jonkheer zitting op ‘De Boswaay’ om in contanten de pachten van dorpelingen te innen. De baron overnacht bij die gelegenheid in de ‘baronskamer’ op de eerste verdieping. De jonkheer zet de halfjaarlijkse pachtinning op de boerderij wel voort, maar logeert er niet meer. Zodoende blijft er meubilair in de baronskamer achter waaronder de bewuste kom. Mijn moeder ziet in het voorwerp een ‘antieke melkkom’ en zet haar naast ander decoratief vaatwerk op een kast, waar ze geen andere functie heeft dan stof te vergaren en bewaarrommel als elastiekjes, balpennen en speelkaarten.
De relatie met de Jonkheer is zakelijk, maar laat ook ruimte voor minder formele contacten. Zo schenkt hij bij het zilveren huwelijksjubileum van mijn ouders (1967) een Delftsblauwe dekselvaas, nu op de keukenkast in gezelschap van de ‘melkkom’. Als ‘De Boswaay’ op de monumentenlijst dreigt te komen kan mijn vader dat verhinderen mede dankzij succesvol lobbywerk van de jonkheer 4.

In 1989 leren Hiroe en ik elkaar kennen. Bij haar eerste bezoek aan mijn moeder valt Hiroe d’r oog op ‘de melkkom’, die ze onmiddellijk herkent als Japans Arita-porselein 5. Dat de kom Oosters was vermoedde ik wel, maar uitgerekend ‘Japans’ voelt dan alsof Hiroe haar uit een anonieme slaap wekt. Meteen valt de herkomst te reconstrueren: de Hollandse V.O.C brengt van midden 17e tot tweede helft 19e eeuw scheepsladingen vol Arita- oftewel Imari-porselein naar Europa. Zeer gewild in aristocratische kringen. De keramiek is zó populair dat Japanners, later Chinezen en zelfs De Porceleynen Fles in Delft ‘Imari’ op bestelling produceren. Verzamelaars laten speciale kasten maken om met hun Imari-borden, -vazen, -kwispedoors en -kaststellen te pronken. Een voorzaat van ‘De Boswaay’-adel was ongetwijfeld een ‘Imari’-klant en moet de kom ergens in de 18e eeuw op de kop hebben getikt. Bij welke gelegenheid en hoe zij uiteindelijk op de boerderij terechtkwam blijft een raadsel.

Ik geloof niet in voortekens maar de geschiedenis van de kom prikkelt wel mijn fantasie. Waarom hechten baron noch jonkheer aan de antieke kom en laten haar achter? Waarom uitgerekend een kwetsbaar Japàns voorwerp, dat 200 jaar lang een min of meer verborgen bestaan leidt op een boerderij, ergens in een verre uithoek van Nederland?  Legt haar aanwezigheid daar stiekem de kiem voor mijn latere  belangstelling voor het ‘Verre Oosten’?  Is de eertijdse combinatie van Japanse Imari met Delfts blauw het voorteken van een Nederlands – Japanse liefdesrelatie?

Feit is dat ik mijn eerste levensjaren doorbreng op een 18e eeuwse havezaat en mijn laatste opnieuw slijt op een 18e eeuwse boerenhoeve, maar nu in Japan. Wijst het wapen van ‘De Boswaay’ op eigenaars met blauw bloed, ook de ‘shishi’ 6 op het dak van onze huidige woning geven het een aristocratisch tintje. In beide gevallen gaat het om vroegere grootgrondbezitters wier eigendom is verkruimeld. Is de Imari-kom een ‘Fremdkörper’ in Nederland, het Delfts blauw is dat nu in Japan, terwijl beiden elkaar zowel dáár als hier uitstekend verdragen als een stel op de kast.
Wonderlijke parallellen?
Wij zien het kaststel niet als symbool van onze Japans – Nederlandse relatie, maar laten hooguit alles wat daarin onvolmaakt is schitteren als een kintsugi verbintenis. 

Kon het zo maar gaan in de ‘grote wereld’.

1 Wanna Oosterbaan in ‘Het leven van de dingen’ , Atlas Contact, 2021.
2 voor een korte heldere uitleg over achtergrond en betekenis van kintsugi zie: https://www.theschooloflife.com/amsterdam/blog/wat-het-zenboeddhisme-ons-leert-over-onze-gebroken-dromen/
3 ‘kintsugi’ levert op Google meer dan 4 miljoen resultaten op, variërend van serieuze keramiek restauratie tot allerlei recreatieve, ‘spirituele’ en commerciële activiteiten.
4 Dat maakte de weg vrij voor aankoop van ‘De Boswaay” door Rijkswaterstaat, die de boerderij in 1973 sloopte voor de aanleg van een weg.
5 Arita – bekend om zijn keramiekproductie – ligt op het zuidelijke eiland Kyushu, dichtbij de havenstad Imari, van waaruit de keramiek geëxporteerd werd. Later is de benaming ‘Imari-porselein’ gaan overheersen, zelfs voor imitaties uit China en Delft. De handelspost van de V.O.C. bevond zich op Deshima, een kunstmatig eilandje in de baai van Nagasaki, niet ver van Imari. Tussen 1659 en 1854 gingen scheepsladingen vol ‘Imari-porselein’ richting Europa.
6 ‘shishi’ of ‘komainu’ zijn mythologische leeuwfiguren ter afwering van kwade geesten; vaak te vinden aan weerszijde van de entree van tempels, schrijnen en huizen van welgestelden. Met Boeddhisme vanuit India via China in Japan terecht gekomen. De rechterleeuw heeft zijn bek open, de linker gesloten, daarmee de eerste letter (A) respectievelijk de laatste letter (UN) uit het Sanskriet alfabet symboliserend, oftewel de eindeloze kringloop van begin en einde, leven en dood. We hebben ons huis en activiteiten ernaar vernoemd: A.UN.HAUS

 

ECO-SALON

Deze week las ik in de Japan Times dat de vier grootste Japanse ESG- investeringsfondsen1 hun geld voor 95% in buitenlandse bedrijven steken. Slechte score op de ESG-meetlat en minder rendement van binnenlandse bedrijven zouden hiervoor verantwoordelijk zijn. Hun ondermaats presteren op gebied van duurzaamheid vind ik eerlijk gezegd zorglijker dan hun geringe winstgevendheid.

Nu staat er elke dag wel iets (alarmerends) in de krant over milieu en klimaat. Ook hoef ik maar gewoon om me heen te kijken om te zien hoe onverschillig hier met onze aarde wordt omgesprongen. Vraag me vaak af wie zich in Japan druk maakt over de natuur en het (toekomstig) leefklimaat. Waar is de Japanse Greta Thunberg of een strijdbare organisatie2 als de Nederlandse Milieudefensie?

Met de verloren slag om de aanleg van Narita Int. Airport nabij Tokyo (1967-1977) door studenten, locale burgers en boeren lijkt het activisme in heel Japan voorgoed uitgedoofd. De Fukushima-ramp in 2011 bracht nog even een massa tegenstanders van atoomenergie op de been. De regering sloot alle nucleaire centra. Maar inmiddels wordt de ene na de andere weer geruisloos in gebruik genomen…..’Harmonie’ is de norm, protesteren is lelijk. Big smile o.k. maar je tanden laten zien: ho maar.

Tegen deze achtergrond ontvangen we de uitnodiging voor een ‘Eco-salon’. Locatie: het gloednieuwe prestigieuze congrescentrum van de provincie Nara in Nara-stad. Een top-locatie. Organisatie: NEW (Nara Eco Wa), een ‘Regionale Raad ter bevordering van maatregelen tegen opwarming van de aarde’, een semi-overheidsplatform opgericht in 2008. 

We danken de uitnodiging aan de voorzitter van NEW, mevrouw Shimizu. We kennen haar met een andere voorzitterspet op: die van ‘Otentosan’, een stichting die 20 jaar geleden werd opgericht om zonne-energie te promoten als alternatief voor nucleaire stroom. We hebben goeie contacten met haar en haar stichting in verband met ons ‘zonnepaviljoen’ en onze duurzaamheidsambities. Medewerkers en vrijwilligers zijn veelal capabele vrouwen waarvan de kinderen uit huis zijn en de man ruimschoots de kost verdient. Omdat jonge aanwas ontbreekt hangt over de stichting inmiddels een sluier die even grijs is als de haren van deze 60-plussers. Het is als op allerlei gebied in Japan: ’n eenmaal in gang gezette trein dendert gewoon door op hetzelfde spoor tot het materieel wegens slijtage en ouderdom vanzelf tot stilstand komt of in elkaar stort.

We parkeren onze auto in de nagenoeg lege garage onder het luxe congres complex. Verpletterd door z’n hoge en wijdse architectuur (alsof binnenstadse vierkante meters niks kosten) worden we in de hal opgewacht door de vicevoorzitter van NEW. Hij brengt ons naar een zaaltje. Het interieur is van een universele saaiheid maar steekt daardoor aangenaam af bij de weelderige rest.
Ongeveer 20 personen zitten gemondmaskerd twee aan twee op anderhalve meter afstand aan gereedstaande tafeltjes. Een enthousiaste ‘Otentosan’-delegatie begroet ons. Aan hun donker kostuum, badge plus notitieboekje-en-potlood-in-de-aanslag zijn de aanwezige ambtenaren te herkennen. Ze spreken noch verroeren zich.

Na een welkom van de vicevoorzitter gaat het eerste van twee programma-onderdelen van start, getiteld: “Laten we samen de toekomst van iedereen maken”. Het is een voordracht door meneer Kiriyama over de milieu- en sociale initiatieven van AEON, de gigantische – internationale –  shopping mall-keten, bij welke hij al 48 jaar in dienst is.

Ondersteund door plaatjes, grafieken en tabellen legt hij uit hoe AEON zich inspant – ver voorbij de ESG-criteria – het milieu te sparen, sociale activiteiten te ontplooien en maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Hiroe fluistert mij geregeld de sleutelbegrippen in het oor zodat ik – samen met de geprojecteerde plaatjes – het verhaal een beetje kan volgen. Een greep uit de AEON duurzaamheidsactiviteiten: plastic vermindering, voorkomen van voedselverspilling, keuze voor hout- en papierproducten met FSC3  certificaat, inzameling van petflessen en voedsel-trays deels voor hergebruik, deels om te recyclen, verkoop van Fair Trade producten, een beurzenprogramma voor studenten uit ontwikkelingslanden, aanplant van bomen op ecologisch verantwoorde wijze (zo’n 12 miljoen in Japan zelf en Z.O. Azië).
Een indrukwekkende lijst. Zijn er nog vragen?
Hiroe steekt haar hand op en ontvangt de ontsmette handmicrofoon van de vice-voorzitter. Ze plaatst een kanttekening bij het succesverhaal en zegt: “Bij AEON worden alle koffiebonen voor de ogen van de klant her-verpakt: van het ene zakje in het andere. Herhaaldelijk meegemaakt. Het uitdrukkelijke verzoek om die verspilling achterwege te laten en de koffie in de oorspronkelijke verpakking te verkopen wordt resoluut geweigerd. Op grond van een wettelijk voorschrift. Hoe zit dat? “
AEON-san oftewel meneer Kiriyama is hier niet van op de hoogte, zal een onderzoek instellen en ons over de uitslag informeren.

Een korte pauze, waarna de tweede voordracht. Het woord is aan mevrouw Shimizu, nu als voorzitter van de Stichting Voedselbank Nara. Met een powerpoint presentatie en in een gloedvol betoog schetst ze de activiteiten van de voedselbank. Het gaat o.m. over voedselverspilling, wettelijke voorschriften i.v.m. voedselveiligheid, uiterste datum van smaakbehoud4 en over de invloed van corona op zowel donaties als aantal klanten. Veel cijfers. Geregeld valt het woord ‘mottainai’ (‘zonde om weg te gooien/verloren te laten gaan’).

In Japan – ’s-werelds derde economie – zijn voedselbanken onmisbaar. Het sociale vangnet is beperkt. Lonen staan al twee decennia op de nullijn, terwijl kosten van levensonderhoud stijgen. De pandemie doet er nog een schep bovenop: toenemende werkloosheid en faillisementen. Klanten van de voedselbank zijn veelal alleenstaande ouders en werkende armen, bejaarden met ontoereikend pensioen en – tot mijn verrassing – studenten. Die laatsten verloren hun (bij)verdiensten omdat de horeca, waar ze veelal werken, wegens corona gesloten is. Uit diezelfde horeca ontvangt de voedselbank dan wel weer onaangebroken voorraden, die anders wegens overschrijding van de ‘smaakdatum’ weggegooid moet worden en dat is natuurlijk ‘mottainai’. 

In het krachtige applaus dat mevrouw Shimizu na haar betoog ten deel valt klinken waardering, bewondering en aanmoediging door. Dan ontstaat een gesprek over de uiterste ‘smaakdatum’. De voedselbank accepteert enkel voedsel van één maand voor die datum. Zo’n datum wordt ‘veilig’ gekozen en ’n lichte smaakvermindering is niet perse hetzelfde als kwaliteitsvermindering betoogt Hiroe. Een beetje souplesse op dat punt zou de donaties van bijvoorbeeld AEON aan de voedselbank aanmerkelijk vergroten. Maar AEON-san torpedeert het idee onmiddellijk met een praktijkvoorbeeld: een AEON klant claimde ooit dat hij misselijk werd na het eten van een cake-je òp de uiterste smaakdatum.

Thuis grasduin ik met behulp van Google-translate nog eens in de websites van de verschillende organisaties. Met name de informatie op de NEW-site doet mijn aanvankelijke twijfel over deze organisatie verdwijnen: bijna een kwart-eeuw spant het zich in om op scholen en allerlei andere plekken het milieubewustzijn van burgers en bedrijven te versterken. Tientallen Youtube filmpjes instrueren kijkers hoe bij te dragen aan een schoner milieu met praktische tips over scheiding van afval, energie-zuinigheid, bewust autogebruik enzovoort. Alles in zulke vriendelijke bewoordingen en formuleringen dat achter elke zin een zonnige en vredige toekomst gloort.

Petje af ook voor betrokken burgers als mevrouw Shimizu. Ze trekt de kar van maar liefst drie, misschien wel meer maatschappelijke organisaties. Als een spin in het eco-web spant ze zich in om zoveel mogelijk mensen in beweging te krijgen voor zonne-energie, milieu-educatie en voedselbank. 

De eco-revolutie komt in Japan zeker niet op de barricades tot stand, maar misschien wel in een salon op toplocatie.

1 De ESG (Environmental, Social and Governance)-criteria vormen de drie belangrijkste criteria die gebruikt worden om de duurzaamheid en de ethische weerslag van een investering in een bedrijf te meten. In de jaren 90 zagen de eerste investeringsfondsen het levenslicht die ESG-criteria en financiële prestaties volledig integreerden en actief aandeelhouderschap in de praktijk brachten. (Bron: Wikipedia)
 Japan kent wel landelijke afdelingen van internationale organisaties als Greenpeace (behoorlijk actief) en FOEI (Friends of the Earth) dat minder aan de weg timmert.
 Forest Stewardship Council (FSC) is een non-profitorganisatie, in 1993 in Toronto opgericht op initiatief van milieuorganisaties uit 25 landen. FSC ondersteunt het internationale bedrijfsleven, overheden, maatschappelijke en milieuorganisaties om verantwoord beheer van bossen te bevorderen, met name in tropische gebieden. Dat gebeurt met het FSC-keurmerk, dat toegekend wordt aan hout, houtproducten en papier.(Bron: Wikipedia)
 Waar Europa een houdbaarheidsdatum hanteert geeft Japan met een datum aan tot uiterlijk wanneer een product zijn volle smaak behoudt.

DE EERSTE BOOM – Voedselbos 4

Een jonge boom planten? Gat graven en plant erin. Klaar. Een heel bos?  Zelfde handeling tot het hele terrein vol staat. Zo simpel ging het 25 jaar geleden toen we bij ons vorige huis in Nederland van een kaal stuk land een bosje wilden maken. In twee weekenden plantten we met vrienden meer dan 600 bomen en struiken, waarvan we tien jaar later weer eenderde rooiden. Eenmaal volgroeid vertrokken we naar Japan. 

Ik moet er vaak aan denken nu we hier een halve hectare verwaarloosde rijstvelden in een voedselbos willen veranderen. Die vroegere ervaring, wat lezingen en boeken over bodem, bomen en bossen hebben ons inmiddels wijzer gemaakt. Bodem voorbereiden, een beplantingsplan opstellen en vooral heel veel geduld hebben. In dat laatste worden we noodgedwongen getraind dankzij de corona-pandemie: enkele werksessies met vrijwilligers moesten we uitstellen of afblazen. Om dezelfde reden ging de opening van A.UN.HAUS op 17 april niet door. Bij die gelegenheid zou de eerste voedselbos-boom de grond in gaan.

Lang wachten drukt onze motivatie en tempert het vuurtje bij vrijwilligers. Dus prikken we een nieuwe datum voor het planten van de eerste boom: zondag 14 november. Die datum markeert min of meer de eerste verjaardag van ons project en valt mooi samen met het sluiten van de V.N. klimaat-conferentie in Glasgow. Zo plaatsen we een kleine gebeurtenis in ’n groot perspectief. We nodigen iedereen uit die in het afgelopen jaar bij het voedselbos betrokken was en maken er een feestje van.

Zo’n 26 mensen komen opdagen. Op zaterdag bereidt Hiroe de lunch voor, zodat ze op zondag de handen vrij heeft. Bovendien krijgt ze hulp van Yukiko. We kopen ballonnen en ik tuig hier voor het eerst de ‘muzikale windmolen’ op, die ik tijdens een Indonesië-reis 45 jaar geleden op Bali kocht. Geplaatst op de top van een bamboe-staak produceert hij bij het minste zuchtje wind een vrolijk melodietje. Hoe meer wind, hoe sneller de wieken draaien, hoe leuker de xylofoon klinkt en…hoe fanatieker de twee ganzen paren, die het gevaarte op de wind houden. Helaas. Het is wel zonnig, maar vooralsnog windstil.

We verzamelen ons in de tuin. Hiroe heet iedereen welkom. Ik hou een korte toespraak, vooral om de vrijwilligers in het zonnetje te zetten. Ook benadruk ik de lange adem en het geduld dat een voedselbos vergt, mede gesymboliseerd door de eerste boom: een ginkgo biloba, een van de oudste Aziatische boomsoorten. Kan wel 100 jaar worden maar groeit tergend langzaam. Dan is het woord aan Nozaki-kun, spil van de vrijwilligers en man van het eerste uur. Hij blikt vooral terug op de start van het project. Tenslotte spreekt Oyamada-kun, specialist bodemstructuur en waterhuishouding. Ik zie in hem een soort sjamaan met zijn wilde haardos en trage, bijna bezwerende manier van spreken. Hij draagt ’n Japanse pofbroek en galaxy-jack. Onder leiding van Oyamada-kun gaan we de ginkgo planten en hij belooft er een educatief evenement van te maken.

Tevoren hebben Hiroe en ik de plaats bepaald: op het hoogst gelegen en meest droge deel van het terrein. Een paar ballonnetjes fleuren de boel op. Het gezelschap verzamelt zich op die plek. Op dat moment heb ik nog geen flauw idee wat ons te wachten staat, behalve een gat graven, misschien een bedje van compost en hup, plant erin. Een uur later blijkt dat ik me met m’n Westerse doelgerichtheid weer eens vergist heb in een Japanse aanpak.
Ook tegen mijn verwachting in blijkt het boompje niet ín, maar óp de grond geplaatst te worden, voorafgegaan door uitgebreide voorzorgsmaatregelen en een Shintoïstisch ritueel.

In het kort: er wordt een gat gegraven – 80 cm diep, 15 cm(!) doorsnee – en gevuld met stenen. De uitgegraven aarde er omheen gespreid en bestrooid met houtskool. Daar bovenop een soort ooievaarsnest. Omstanders slepen het materiaal aan. Op de bodem een bedje van stro. Dan is het de beurt aan Miki-chan: liefhebster van tempelfestivals en Shinto-rituelen. Met een dennennaalden-tak in haar hand legt ze uit dat die symbool staat voor vruchtbaarheid. Oorspronkelijk gestoken in tanbo’s als smeekbede aan de goden om een overvloedige rijstoogst, inmiddels ingezet voor elke vorm van vruchtbaarheid. Dus waarom ook niet voor een voedselbos? Ze spreidt de naalden in ‘het nest’. Dan klappen we op haar aanwijzingen collectief twee keer in de handen, buigen en herhalen het klappen. Iedereen doet serieus mee, meer uit respect voor de natuur en zijn vitaliteit, dan uit vroomheid – denk ik.

Dan pas verhuist het ginkgo-boompje van zijn pot naar ‘het nest’ en wordt de ruimte tussen nestwand en kluit gevuld met blad en tuinafval, stevig aangedrukt. De wortels halen hun voedsel uit dat organisch materiaal en zoeken vanzelf de grond op voor water. Het smalle met stenen gevulde gat midden onder de boom zorgt voor beluchting van de wortels op hun weg naar de diepte. Oyamada-kun schept op deze manier de beste conditie voor de jonge boom op die plek. Hij heeft meteen gezien dat de bodem de uitputting door vroegere rijstteelt nog niet te boven is. Blauwgrijze ‘rottende’ klei die tijdens het graven naar boven kwam is daar een aanwijzing voor. In een natuurlijk bos is de bodem poreus, vol organisch leven en met een evenwichtige waterhuishouding. Hier is dat nog niet het geval en in haar eentje zal de ginkgo dat niet redden. Ze staat er nu kaal en eenzaam bij; ‘zij’, want het is een vrouwelijk exemplaar. Op (mannelijk) gezelschap moet ze even wachten. Het terrein is nog te nat. Komende winter graven we geulen en vijvers, bepalen we waar welke soort boom of struik komt en hoe een wandelpad gaat lopen. Met verdere beplanting en groei van het voedselbos neemt het organisch stofgehalte vanzelf toe en verbetert allengs de bodem. Die informatie krijgt het gezelschap later op de middag nog eens voorgeschoteld via een Youtube filmpje.

Met een groepsfoto sluiten we de boomplant-ceremonie af. De lunch wacht. Onder een heerlijke najaarszon geniet iedereen in de tuin van groentesoep, onigiri (rijstballen), yakitori (gegrilde kip), tsukemono (zelfgemaakte pickles) en groenteschotels; zoveel mogelijk met ingrediënten uit eigen tuin. Er heerst een ontspannen sfeer en het kost moeite om na de maaltijd mensen naar binnen te loodsen voor de vertoning van het videofilmpje.

Samen met Ando-kun heeft Hiroe de afgelopen weken voor een Japanse ondertiteling gezorgd bij de Nederlandstalige video “Meet je voedselbos-oogst”. Het gezelschap ‘zuigt’ de informatie op van voedselbos-pionier Wouter van Eck en de onderzoekers van Wageningen Universiteit. Bodemverbetering, toename van biodiversiteit en productiviteit zonder menselijk ingrijpen, op wetenschappelijke manier vastgesteld. Het maakt indruk.

De meeste mensen schuiven na de film nog even aan om na te praten onder het genot van thee en cake. Tijdens het gesprek dringen onverwacht de vrolijke noten van de muziekmolen binnen. Het gezelschap stuift naar buiten. Een Westelijk opgestoken wind scheert over de lege valei van het toekomstige voedselbos en zet de molen in werking. Een haast kinderlijke opwinding maakt zich van de toeschouwers meester. Het lijkt of de vrolijke klanken van de bamboe-xylofoon willen zeggen: eind goed, al goed. Een half uur later is het weer wind- en muisstil en iedereen naar huis.

De volgende ochtend komt de kweker op bezoek bij wie we de ginkgo kochten. Hij is nieuwsgierig naar ons voedselbos-project. Niet uit commerciële overwegingen maar vanwege zijn betrokkenheid bij een herbebossingsproject in Kizugawa, een ‘jonge stad’ in het naburige Kyoto. Het voedselbos-concept is iets nieuws en spreekt hem aan. Hij wil ervan leren. We bieden aan de Youtube filmpjes over voedselbossen met Japanse ondertiteling aan zijn staf te laten zien en over ons project van gedachten te wisselen. Hij ziet het helemaal zitten. Eerder dan verwacht en met nog maar één enkel boompje, maakt het voedselbos al nieuwsgierig. Wat moet dat worden? 

BROOD MET KAAS

Immigranten zoeken graag land- en lotgenoten op, all over the world. Informeel dan wel georganiseerd. Per nationaliteit vind je vaak clubs in den vreemde. Ook in Japan. Inburgering zit in je hoofd, je ‘heimat’ in je ziel.
Wat mijzelf betreft: geen behoefte om hier met landgenoten Sinterklaas of Koningsdag te vieren. Ooit een nieuwjaarsborrel bijgewoond van de Nederlandse Vereniging in West Japan 1). Maar snert en pannenkoeken verleiden me niet gauw ’n tweede keer. Ik hou van Nederland en koester contact met familie en vrienden daar. Ben dagelijks dankzij radio4 en de NRC digitaal met het moederland verbonden. Lees hoofdzakelijk Nederlandstalige boeken en met Hiroe communiceer ik vrijwel alleen in mijn moerstaal. Waarom zou ik nog lid worden van zo’n immigrantenclub?

Zoiets als ‘vaderlandsliefde’ is mij al helemaal vreemd, daarvoor voel ik me te veel wereldburger. Maar kom ik in Japan ‘iets Nederlands’ tegen, spits ik toch mijn oren. Zoals in de afgelopen weken.
We krijgen bezoek van schrijfster Michiko-san. Een energieke vrouw, die niet om een woordje verlegen zit. Nog voordat Michiko de poort is gepasseerd laat ze me – in niet mis te verstaan Engels – weten mishandeld te zijn door een Nederlandse man met wie ze ooit een relatie had. Punt.
Overrompeld door deze openhartige ‘kennismaking’ kan ik niet anders dan op z’n Japans reageren en met gebogen hoofd ’gomèn nasai’ zeggen, een plaatsvervangend excuus voor aangedaan leed. Ze stelt mijn gebaar op prijs. Bij de thee horen we dat ze ooit in een vuistdik boek haar hart heeft gelucht over d’r onverkwikkelijke liefdesaffaire. Enkele dagen later staat er een artikeltje over ons en onze activiteiten in de lokale versie van de Mainichi-Shinbun. Daarin schrijft ze met waardering over mijn nationaliteit en over de decennia lange ervaring van Hiroe in Nederland. Alsof de lucht boven Nederland nu helemaal geklaard is.

Begin november bezoeken we vriendin Yuko in Tsuyama, 200 km van hier. We trekken een hele dag met haar op en bezoeken ’s-middags de Tsuyama Archives of Western Learning oftewel het ‘Rangaku-museum’ 2).
Op de voordeur een sticker van het Leidse Sieboldhuis. Binnen vallen meteen de Hindelooper decoraties op, waarvan we de maakster, Kinuko-san, maar al te goed kennen 3).
Het museum vertelt vooral het verhaal van enkele Japanse bollebozen uit de tweede helft van de 19e eeuw. Stuk voor stuk pioniers, in brons vereeuwigd voor de museum- entree. Een Nederlands – Japans woordenboek en vertalingen uit het Nederlands van diverse wetenschappelijke boeken in het Japans staan op hun naam. Mijn speurtocht naar iets ‘lees- of verstaanbaars’ in de lawine aan teksten levert weinig op. Op een paar snippertjes na is alles in het Japans.
Alleen ‘Ontleedkundige Tafelen’ op het titelblad van een 18e eeuws Nederlands  anatomieboek springt in het oog. Naderhand lees ik in een Engelstalige brochure dat twee Japanse artsen met dit boek in de hand lijken opensnijden voor anatomische studies. Ze zijn verrast door de nauwkeurigheid van de tekeningen en beschrijvingen. Tot dan kennen Japanners enkel Chinese illustraties van het menselijk binnenste, gezien als een afspiegeling van de kosmos. Dus meer landschappen dan organen.

Eenmaal terug in de entreehal ontdekken we de minuscule mededeling:  “Engelstalige audiotour beschikbaar”. We suggereren de conservator en receptioniste om buitenlanders voortaan bij aanvang van hun bezoek uitdrukkelijk op die service te wijzen. Die suggestie wordt in dank aanvaard en een diepe buiging valt ons ten deel als we het ‘Rangaku-museum’ verlaten.

Yuko is een beeldend kunstenaar, die we in Nederland leerden kennen toen ze in het naburige Heusden woonde. Ze runt hier nu in haar eentje het guesthouse annex galerie, gevestigd in een groot traditioneel huis. Mooi gerenoveerd. Ondanks de sporen van vroegere welstand zijn de ruimtes sober en leeg.  Yuko heeft ze zorgvuldig ingericht niet met meubels, maar met sculpturen van haar vader, die beeldhouwer is4) : koppen, bustes, liggende, zittende of staande figuren in steen, brons, hout of terracotta. Alsof ze vaste bewoners zijn zo bescheiden en vanzelfsprekend zijn ze in het hele pand aanwezig. Yuko probeert het werk van haar zieke en bejaarde vader te verkopen. Moeilijke opgave. Aan de kwaliteit van het – enigszins klassieke – werk ligt het niet. Maar vergeleken bij Nederland ontbreken in Japan klimaat en infrastructuur voor kunst met een K.

Ik ben enigszins geshockeerd als we de volgende dag het sculpturen-depot van Yuko d’r vader bezoeken. We rijden daarvoor naar zijn geboortedorp, zo’n 10 km verderop. 

Op een kruispunt van wegen is een driehoekig veldje uitgespaard. Het is ‘bevolkt’ met grote beelden, merendeels vrouwelijke naakten in zwart graniet. Willekeurig opgesteld. Sommigen staren elkaar aan, anderen kijken wezenloos in de verte. Liggende, hurkende, buigende en strekkende figuren. Bizar om te struinen tussen zo’n verzameling granieten lijven. Ergens tussen de beelden staat een lelijk opberghok, aan de voet waarvan een serie koppen. Angst voor diefstal of vandalisme heeft Yuko niet: niemand is in kunst geïnteresseerd. En vandalisme? Op dat punt contrasteert Japan compleet met Nederland. Je ziet hier zelden graffiti, laat staan vernielingen, zelfs niet in metropolen als Tokyo en Osaka. 

We lopen even de heuvel op naast de driehoek. Bovenop staat het vervallen poortgebouw dat deel uitmaakte van het geboortehuis van Yuko’s vader. Als jongeman verliet hij voor goed zijn ouderlijk huis om in Tokyo te studeren, te werken en te wonen. Voor een beeldend kunstenaar lijken de perspectieven daar rooskleuriger dan op het platteland. Maar de tragikomische verzameling beelden op de winderige driehoek onder aan de heuvel doet vermoeden dat hij inmiddels een illusie armer is. 

Yuko bakt en verkoopt heerlijk zuurdesembrood; op de ochtend van vertrek heeft ze voor dag en dauw enkele broden gebakken. We nemen er twee mee. Op de terugweg hebben we nog een afspraak met vriendin Yasuko. Net uit Nederland aangekomen op de luchthaven van Osaka Int Airport spreken we af bij een wegrestaurant. Corona-maatregelen verplichten haar 10 dagen openbaar vervoer en contact met mensen te mijden. Ze huurt daarom een auto.
Elke keer als ze naar Japan komt om haar moeder te bezoeken brengt ze Hollandse kaas voor me mee. Tijdens de afgelopen periode van reisbeperkingen stuurde ze die heerlijkheden zelfs op. We treffen elkaar op de parkeerplaats van het wegrestaurant. Alsof het om een louche deal gaat overhandigt Yasuko mij snel en met gestrekte arm de Hollandse lekkernij. In een kwartier tijd, onder een stralende zon en op anderhalve meter afstand van elkaar praten we bij. Nog gauw een selfie en ieder vervolgt zijn weg.

De volgende ochtend geniet ik van een heerlijk Hollands ontbijt: brood met kaas, dankzij Yoku en Yasuko.
Een paar dagen later vinden we een catalogus in de brievenbus van Hindelooper ‘kunst’. Afzender: Kinuko-san. Naast gedecoreerde meubels, tegels en paraplu’s ook enkele schilderijtjes. Twee ervan zijn duidelijk geïnspireerd op Van Goghs, die daarvoor op zijn beurt weer motieven ontleende aan Japanse prenten. Een hutspot van Japans-Nederlandse ingrediënten in Hindelooper stijl. Nederland is nooit ver weg.

1)  zie: blog-archief 3 februari 2019
2)  Rangaku is Japanse ‘Hollandologie’ of ‘Nederlandkunde’, de studie van Westerse wetenschap en techniek tussen 1635 en 1853 toen
de Hollandse
 handelspost op Dejima bij Nagasaki de enige verbinding met de (Westerse) buitenwereld vormde.
3)  zie: blog-archief 2 oktober 2019
4)  zie: www.toshiosakurai.com/

 

 

MEMENTO MORI

Omdat onze woonomgeving al een permanent vakantiegevoel geeft trekken we er nauwelijks op uit. Als we al eens voor een of meer nachten van huis gaan proberen we dat plezier ook nog met ‘iets nuttigs’ te combineren. Zondag 19 september. Surfend op de digitale golven blijken ryōkans en hotels tot onze verbazing overal volgeboekt. Dus vertrekken we maandag de 20ste in de veronderstelling op zo’n doordeweekse dag wel een slaapplek op de bonnefooi te vinden. 

Het ‘nuttige’ is in dit geval het Forest River-project in Asuka: een initiatief om verwaarloosde bossen op berghellingen te verbeteren. Volwassen vrijwilligers en (hun) kinderen plegen dit onderhoud door een combinatie van actieve recreatie en educatie. Dat laatste is de uitdrukkelijke bedoeling van de initiatiefnemer, meneer Morikawa, een gepensioneerde leraar. Zelf geboren en getogen in een bergdorp dat onder Asuka valt gaat hem de kwijnende natuur zeer aan het hart. 

Zijn vader, een kamikazepiloot die de oorlog overleefde, was een man van aanzien. Als oudste zoon is Morikawa-san voorbestemd zijn vader als hoofd van de familie op te volgen. Omdat hij echter – tegen zijn ouders wil in – de liefde van zijn hart volgt verliest hij die positie aan zijn jongere broer en vertrekt naar elders. Een jarenlange breuk houdt hem weg van familie en geboortedorp.
Als het contact herstelt bewoont zijn broer inmiddels het ouderlijk huis en bekleedt het ambt van burgemeester. Met lede ogen ziet Morikawa-san hoe de natuurlijke erfenis van zijn vader, de bossen, er ondertussen bij staat en besluit er iets aan te doen. Maar ook die natuurliefde wordt door zijn gezag dragende broertje maar lauw ontvangen. Ondanks deze scepsis zet hij door. Stapje voor stapje krijgt het bosonderhoud vorm en uiteindelijk weet hij zelfs de burgemeester voor zijn project te winnen. Forest River, is een vertaling van Morikawa1, de familienaam. Bos èn ouderlijk huis worden – letterlijk en figuurlijk – door een snel stromend riviertje met elkaar verbonden.

Na WO II vindt in heel Japan massaal herbebossing van kale hellingen plaats ten behoeve van de houtproductie. Dicht op elkaar geplant schieten zo overal productiebossen uit de grond van één, hooguit twee soorten naaldbomen: sugi en hinoki. Snelgroeiende kaarsrechte stammen, prima voor de bouw. Bosbouwer is dan nog een zwaar, maar gerespecteerd beroep en bosbouw een bloeiende bedrijfstak. De cyclus van beplanting, onderhoud en rooien houdt de bossen relatief gezond, ondanks de monocultuur. Het ecosysteem is wel armer dan van een gemengd bos, maar gaat niet verloren. Wilde dieren vinden er nog steeds voedsel, de grond houdt water vast en spoelt niet van de hellingen. In de jaren ’90 komt de klad erin. Japan haalt goedkoop hout uit Canada, de inlandse houthandel stort in. Bevolkingskrimp op het platteland en een groeiende minachting voor lichamelijk en ‘vies’ werk, doen daar een schepje bovenop. Er wordt niet meer naar de bossen omgekeken. Te dicht op elkaar geplant beconcurreren bomen elkaar sindsdien op groeiruimte en zonlicht. Gevolg: bossen zijn verworden tot een unheimisch duister oord waarin ijle, kale stammetjes ergens in de hoogte een onzichtbaar ‘dak’ dragen. Geen onderbegroeiing meer. Door zo’n bos zie je de bomen niet meer en vice versa.

Morikawa-san heeft dus een missie: met weinig of geen geld de bossen zien te redden, niet alleen nu en die van de familie, maar ook in de toekomst en elders. Vandaar de combinatie van ouders met kinderen. 

Tijdens zijn bezoek aan ons – enkele weken geleden – toont hij foto’s van zijn project uit de afgelopen 8 jaren. We zien hoe kinderen samen met (hun) ouders helpen bij het uitdunnen van verdicht bos. Op een verrassend slimme, oeroude methode. Bomen, die eruit moeten worden ter plekke zo ver mogelijk van hun bast ontdaan waarna de stam uitdroogt en de boom sterft. Pas dan wordt hij omgezaagd. Het waterverlies brengt het gewicht enorme omlaag, zodat de afgezaagde stam met mankracht versleept kan worden. Koppie, koppie.

Terug naar Asuka. We treffen Morikawa-san ’s-ochtends om 10 uur bij het dorpshuis. Hij wil ons een workshop van zijn Forest River project laten bijwonen. Net buiten het dorp op een schaduwrijke plek aan de bosrand heeft zich een groep van 16 kinderen in de leeftijd van 4 – 8  jaar en ongeveer evenveel ouders/begeleiders verzameld. Ze komen soms van ver buiten het Asuka. De entourage heeft iets van een ‘open lucht schooltje’: rekken met kinderboeken over planten en dieren, werktafeltjes, prikborden. Tussen een paar bomen zijn touwen gespannen waar kinderen zich klimmend en balancerend kunnen uitleven.

Volgens Morikawa-san zijn het allemaal kinderen met leer- en/of gedragsmoeilijkheden, iets dat mijn lekenoog ontgaat. Vandaar waarschijnlijk de bijna één-op-één begeleiding. En waarom ook geen natuureducatie met ’n therapeutisch tintje? Hoe dan ook, de kinderen luisteren behoorlijk gedisciplineerd naar de ‘juffen voor de klas’. De eerste vertelt een sprookje dat zich – natuurlijk – in een bos afspeelt, de tweede legt de groeikracht van bamboe uit en wat je er zo al van kunt maken. Een foto van bamboe die – dwars door de vloer – een keuken binnendringt maakt grote indruk. Op het half uurtje ‘theorie’ volgt de praktijk: van gedroogde bamboe maken de kinderen bezems, spatels of speelgoed. Met bewonderenswaardige toewijding van hun begeleiders leren zelfs de kleinste ukken messen, zagen en tangen hanteren. Alles verloopt in een gemoedelijke sfeer en het team vrijwilligers lijkt te varen op een vertrouwd kompas. Morikawa-san bemoeit zich nergens mee en houdt zich op de achtergrond. 

Terwijl de kinderen verder knutselen neemt hij ons mee naar zijn ouderlijk nest, een groot traditioneel huis met ommuurde tuin en indrukwekkende, gesloten poort. Hij meldt zich via de intercom en wacht keurig op een welkom van zijn schoonzus. We vangen een glimp op van het interieur, waar de tijd stil is blijven staan ondanks de complete herbouw van het huis zo’n 10 jaar geleden. Door een poortje aan de achterzijde komen we bij het riviertje, waarvan het heldere, maar snel stromende water een diepe geul in het gesteente heeft geslepen. Erboven welft een bladerdak. Morikawa-san wijst op een stenen trapje dat naar de plek leidt waar zijn moeder nog de was deed.

Dan gaan we naar het ‘zieke’ bos. Vanaf de weg erlangs is al te zien hoe erg ‘de patiënt’ eraan toe is: stammen als lucifershoutjes, grijs, grauw en donker. Morikawa-san pikt er een boom uit om ons de eerste stap van zijn ‘rooi-methode’ te leren. Beneden aan de stam snijdt hij de bast rondom door en maakt met een spatel een stukje ervan los. Vervolgens trekt hij van onderaf het reepje zo ver mogelijk in één lange strook van de stam. Dan is het aan ons om de boom verder te villen, een karweitje dat na de lunch de kinderen wacht.

Met de kinderen – zo vertelt Morikawa-san – houdt hij vòòr de dodelijke ingreep een kort ritueel ter verontschuldiging aan de goden waarvan elke boom een manifestatie is. Een oud gebruik dat met de verwaarlozing van de bossen teloor is gegaan.
Rond het middaguur nemen we afscheid van Morikawa-san en zijn Forest River-project.

Even buiten het dorp zien we enorm veel mensen langs velden en boshellingen wandelen. Op de heenweg was ons de ongewone drukte op wegen ook al opgevallen. Dan realiseren we ons dat deze maandag wel eens een vrije dag zou kunnen zijn. En inderdaad, in de agenda staat op 20 september ‘keirō no hi’, ‘dag van respect voor de bejaarden’ 2.. Wij rekenen ons nog volop tot de categorie die dat respect moet betuigen. Na de lunch voegen we ons bij de menigte dagjesmensen dat de Ishibutai tumulus bezoekt: een indrukwekkende grafheuvel uit de 6e eeuw en dé trekpleister van Asuka.

Een kolossaal hunebed op een heuvel, waaronder zich een grafkamer bevindt. We gaan er binnen en ik mijmer: ‘geen betere plek dan deze en geen betere dag dan vandaag voor een memento mori ‘ : ’denk aan je sterfelijkheid’ of in mijn eigen hybride vertaling : ’denk aan de bossen’.
Vóór de files zijn we weer thuis, verzekerd van een heerlijk en vertrouwd bed.

1. mori = bos(sen), kawa = rivier(en)
2.  In 1966 werd ‘bejaardendag’ een nationale vrije dag. De Japanse regering schonk een zilveren herdenkingsbeker aan Japanners die 100 jaar werden. Dat waren er toen 153. Omdat het aantal fors toenam werd in 2009 de beker verkleind om kosten te besparen. In 2014 ontvingen 29.357 nog een zilveren bekertje. In 2017 kregen 32.097 100-jarigen (27.461 vrouwen en 4.636 mannen) slechts een felicitatiebrief met een goedkoop – verzilverd – souvenirbekertje, dat een besparing van $ 1 miljoen opleverde. Of dit vrijkomende bedrag sindsdien in ‘zorg’ wordt gestoken is voor ons en elke kritische burger nog de vraag.

 

FUNERAL PARTY

Op excursie bij de usho, een meester die aalscholvers fokt en traint voor de visserij. We pauzeren in zijn prieeltje langs de Nagara rivier. Aan de overkant de Kinkaberg. Bovenop torent het kasteel van de roemruchte Nobunaga clan. Maar de gids die ons al een hele ochtend over historische hoogtepunten van Gifu-stad vertelt wijst naar mijn zitplaats en zegt: ‘precies daar zat ooit Charlie Chaplin! ’Waaahhhh!!’ gaat het door de groep alsof het bankje bij toverslag van kwaliteit verandert. Japanners verbinden zich graag met beroemdheden en plekken die deze bezochten. Al eerder die ochtend hadden we zo’n ‘ontmoeting’ in de Myoshoji tempel. Daar logeerde ooit de gevierde haiku dichter Basho (1644 – 1694). Bij aankomst penseelde hij: ‘k wou da‘k lang genoeg kon blijven om de akaza1 te zien groeien tot een wandelstok voor senioren. De bejaarde tempelpriester vertelt dit al leunend op zo’n stok en wijzend naar de gekalligrafeerde haiku op een ereplaats aan de muur. Buiten zien we een levende akaza de hoogte in schieten.

Laatste bezienswaardigheid van die zondagochtend is de Daibutsu, een bijna 14 meter hoog Boeddha beeld in de Shobo-ji tempel. Ook al een beroemdheid. De ‘ruggengraat’ van deze Boeddha is tevens de centrale steunpilaar voor de constructie van het hele tempelgebouw. Het beeld zelf bestaat uit bamboevlechtwerk, opgevuld met klei en afgewerkt met papier, bladgoud en lak. Een sympathieke Boeddha, die met mededogen naar de mensen beneden kijkt, anders dan zijn giga collega bij ons in Nara2 die onbewogen over de hoofden van het volk heen tuurt.

We zijn een weekend in Gifu-stad op uitnodiging van Okāsan, onze ‘instant-moeder’3 , tezamen met al haar nakomelingen plus hun schoonouders. Een gezelschap van 38 personen, in leeftijd variërend van 8 maanden tot 97 jaar (Okāsan).

Eindelijk is het dan zover: Okāsan d’r funeral party oftewel haar ‘laatste’ wil: bij leven en welzijn feestelijk afscheid nemen van mens en wereld. En Okāsan d’r wil is wet. Twee jaar geleden al aangekondigd, maar wegens de pandemie telkens uitgesteld. Blakend van gezondheid en levenslust denkt iedereen dat ze glansrijk de 100 passeert. Maar nog eens uitstellen?  Geen sprake van!  Je weet maar nooit en… de Olympische Spelen gaan tot ook gewoon door? Teneinde raad bedenkt haar oudste zoon dat alle volwassenen vooraf twee keer een PCR-test ondergaan. Een betrekkelijke veiligheidsmaatregel, want in het enorme hotel drommen we met honderden andere gasten uit heel Japan samen.

De bekommernis om besmettingsgevaar verdwijnt snel wanneer we met het hele gezelschap inschepen in twee boten die aan de achterzijde van het hotel klaarliggen. Het is zaterdag rond 18.00 uur. Een laagstaande zon zet lucht, water en onszelf in een rooie gloed. Iedereen is in bad geweest en gehuld in een yukata4 van het hotel of in eigen kimono zoals in het geval van Hiroe en mij. Eindelijk eens gelegenheid de zomerkimono te dragen die ik lang geleden cadeau kreeg, maar in Nederland in de mottenballen liet liggen.

 Dit moet het hoogtepunt worden van Okasan d’r feest: varend dineren en ondertussen getuige zijn van een ukai, het vissen met daarvoor getrainde aalscholvers, een 1300 jaar oude, maar in leven gehouden traditie. Terwijl we enkele kilometers stroomopwaarts varen worden we ingehaald door een boot waarop twee koks ayu grillen, de riviervis waar aalscholvers bij uitstek op jagen. Even later gaan we voor anker en voegt de Chef-kok de visjes toe aan de al opgediende gerechten. Nauwelijks geproefd van die heerlijkheden of een usho en zijn assistenten komen met hun boot langszij. Gehuld in een stro-rokje en zwart hemd vertelt de meester over de aalscholver-visserij. Eerst draait hij een zwarte doek in een punt op zijn hoofd. Met het witte mondkapje en sikje dat eronder uitsteekt heeft hij zelf iets weg van een aalscholver.

Sinds lang worden de vogels in gevangenschap gefokt en getraind voor de visserij. Hun aangeboren vaardigheid om onder water te duiken en daar vissen te verschalken is ‘verfijnd’ tot een techniek om die vangst niet door te slikken, maar – uiteindelijk – de menselijke maag te vullen. Uit een van de manden haalt zijn assistent een levende aalscholver te voorschijn. De vogel krijgt een touwtje om zijn hals ter hoogte van zijn maag en een paar dooie vissen voor zijn neus. Als in een reflex schiet zijn snavel af op de vissen, die subiet in zijn keelgat verdwijnen. De meesterhand masseert vervolgens zijn strot en floep daar is de vis weer. Dit herhaalt zich enkele keren. Het gaat allemaal zo snel, soepel en geroutineerd, dat gedachten aan zoiets als dierenleed geen kans krijgen. Vooralsnog, want het echte werk moet nog komen.

 We leren dat in deze manier van vissen al lang geen brood meer zit. De visstand is dramatische gedaald door overbevissing en milieuomstandigheden. De ayu wordt nu elders gekweekt en ieder jaar uitgezet in de Nagara. Ukai  is cultureel erfgoed geworden en valt onder het Bureau van de Keizerlijke Hofhouding in Tokyo. Dit instituut benoemt de usho, waarvan er nooit meer dan acht zijn. Een eer die wel verplichtingen met zich meebrengt: sowieso gaat er elk jaar een maaltje verse ayu via de strot van de aalscholvers naar de keizerlijke familie. Verder dient de usho gasten van staatsbezoeken te trakteren op een ukai. Tenslotte dient hij met zijn ‘attractie’ beschikbaar te zijn voor leden van de keizerlijke familie en hun relaties. Zo zullen ‘de Oranjes’ vast ’n keer – net als wij – op de Nagara gedobberd hebben.

Het begint te schemeren. De meester is nog niet klaar met zijn verhaal of onze aandacht wordt al weer getrokken door een varend podium. Vier dames in kimono dansen op traditionele muziek. Deinend op de golven brengen ze ons een serenade, opmaat voor het ‘moment suprême’. 

In de donkere verte doemen zes fakkels op. Van dichterbij blijken het complete vuurkorven te zijn, die aan een wendbare arm op de boeg van elke boot hangen. Hun licht is net voldoende om de verrichtingen van de meester en zijn ‘vissers’ op afstand te kunnen zien. Een tiental aalscholvers bevindt zich in het water naast iedere boot, aangelijnd in de hand van hun baas. Geregeld gaan ze kopje onder. Heeft er een beet dan trekt de usho hem tot de bootrand uit het water omhoog om hem snel z’n buit te ontfutselen en de vogel terug te zetten. Een heel circus om al die beesten in de hand en in de gaten te houden en te vermijden dat hun lijnen met elkaar in de knoop raken. Een aalscholver kan wel 20 vissen in een uur verschalken hoorden we tijdens de demonstratie eerder op de avond. 6 boten x 10 aalscholvers x 20 vissen zouden dus 1200 vissen in een uur tijd kunnen opleveren. Als er al ooit zo’n vangst is gedaan dan ligt die toch in een ver verleden toen mensen nog met deze vorm van visvangst moesten zien te overleven. Nu is de aalscholvervisserij louter een cultuurhistorisch evenement vergelijkbaar met de even oude valkenjacht elders in de wereld.

Een half uur later varen de zes boten ter afsluiting van de show nog één keer in formatie voorbij. Wij keren terug naar het hotel, de zondag nog voor de boeg. Okāsan d’r ultieme wens is vervuld, zelfs met keizerlijke egards. Haar funeral party ……….je kunt je maar ergens onsterfelijk mee maken.

1 de akaza is een éénjarige plant die wel twee meter hoog kan worden; gedroogd leent de stam zich uitstekend
voor wandelstok want hij is licht, onbreekbaar en ligt prettig in de hand.
2 de grote boeddha in de Todaiji-tempel, op wereld erfgoedlijst van UNESCO
3 zie: ‘Okasan’, blog-archief  13 november 2019.
4 katoenen kimono, die na het nemen van een bad wordt gedragen