URUSHI

– wat glimt als een spiegel verbergt zichzelf  –

Met een ‘tomtom’ kom je in vrijwel elke uithoek van Japan, maar niet per se op elk adres. Straatnamen zijn er zeldzaam evenals huisnummers. Wij hebben een afspraak met Tarui-san die aan de rand van Nara-stad woont. Eenmaal in de buurt bellen we hem waarop hij met de brommer komt om voor ons uit naar zijn huis te rijden. Hoewel aan de voet van de beroemde Wakakusa-berg en omringd door ’t groen van een oerbos oogt zijn huis niet bijzonder. Op het voorterrein een golfplaten loods met auto, brommer en wat fietsen. Kippen en een trotse haan scharrelen vrij rond tussen een trampoline en tuinmeubilair van uitgeholde boomstammen. De natuur heeft het hier voor het zeggen.  Als we hem volgen door de openstaande voordeur scheren zwaluwen langs onze hoofden. De ganglamp hangt scheef onder het gewicht van een zwaluwnest, pal naast de fitting. Ook verderop, bij de trap, nestelt een zwaluwenpaar. Zijn vrouw begroet ons en merkt onze verbazing. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is zegt ze hun huis met de vogels te delen. De zwaluwen vliegen vrij in en uit, het raam boven de voordeur is verwijderd. Dat is’t.

Tarui-san wacht ons ondertussen op in de ontvangstruimte, een met tatami-matten belegde en boekenkasten afgeschermde hoek van zijn werkplaats. Een assistent werkt onverstoorbaar in lotuszit op de vloer aan een serie offertafeltjes. Hij kijkt niet op of om. ’t Geluid van de scharrelkippen en het gekraai van ‘hun baas’ dringen door het open raam binnen.

Het contact met Tarui-san danken we aan Ryō-kun1, die hem dit voorjaar bij ons introduceerde. Zijn cultuurhistorische kennis maakte indruk èn nieuwsgierig naar zijn professie: dat van lakwerker. Urushi (lakwerk)2 is een duizenden jaren oud ambacht dat – ook al weer – vanuit China naar Japan kwam. Aanvankelijk alleen ten behoeve van tempels en schrijnen, later ook voor het keizerlijk hof en de adel. 

Terwijl zijn vrouw ijskoffie serveert vleien we ons op de tatami aan de salontafel, recht tegenover Tarui-san. Hij steekt van wal alsof er geen tijd is te verliezen. Ter illustratie legt hij een plank op tafel: uiterst rechts 3 cm kaal hout, uiterst links ± 10 cm met parelmoer ingelegd hoogglans lakwerk, daartussen de 35 opeenvolgende bewerkingsstadia.

Als een gedreven docent geeft hij college over het lakwerk proces en de toepassing van decoraties met parelmoer, zilver en goud. Een gave schelp, vierkantjes parelmoer om figuurtjes uit te zagen, een plaat 18 karaats goud, alles komt op tafel. 

Hij trekt boeken uit de kast, slaat ze open op pagina’s met afbeeldingen van historisch lakwerk. Ernaast zet hij voorbeelden van eigen werk om de gelijkenis te demonstreren. En die is treffend. Tarui-san noemt zich dan ook geen kunstenaar, maar kopiist. Het namaken van honderden jaren oude voorbeelden is zijn core business.

En zijn klanten? Boeddhistische tempels en Shintoïstische schrijnen. Daar barst het van in Nara, ooit het Boeddhistisch ‘Vaticaan’ van Japan en zelfs voor korte tijd keizerlijke hoofdstad. Veel van deze heiligdommen staan op de Werelderfgoedlijst of zijn Nationaal Cultuurbezit.
Hij blijft er heel bescheiden onder, maar uit zijn verhaal maken we op dat hij een soort ‘hofleverancier’ is voor dit soort instellingen. Niks restaureren dus, maar kopiëren, een oude praktijk die ook geldt voor het ‘behoud’ van veel historische gebouwen. Eeuwenoude tempels kunnen ‘nagelnieuw’ zijn (ook al komt er geen spijker aan te pas).

Zo lijkt Tarui-sans kostje wel gekocht. Want, zo vertelt hij, ooit verordonneerde de abt van een invloedrijke tempel dat lakwerk niet ééns in de zestig, maar elke twintig jaar opnieuw gemaakt moet worden. Snel afschrijven houdt het vak op peil. Dit is nog steeds zo3 en het is aan die oekaze te danken dat het arbeidsintensieve ambacht op dit hoge niveau is blijven bestaan. In plaats van once in a lifetime kan een lakwerker meerdere keren zijn specialisme inzetten en tevens een jongere generatie opleiden. Tarui-san is er zelf het levende bewijs van: zijn vader was vijfde generatie lakwerker in de familie. Hij kreeg het vak dus met de paplepel ingegeven. Al vanaf zijn twaalfde duikt hij in de lakwerkgeschiedenis. Met de jaren groeien zijn kennis, vaardigheden en vooral: zijn liefde voor urushi.

Na ongeveer een uur kondigt hij ‘een bijzondere gast’ aan, maar vertelt niet wie of wat. Terwijl hij even verderop in zijn werkplaats een zoveelste sigaret opsteekt zwaait de deur open. Furuta-san4 komt binnen, behangen met enkele manden en uitgedost als een excentrieke marskramer. Brede grijs op zijn gezicht. De sfeer verandert compleet en zijn komst voelt meer als een overval dan als ’n verrassing. We verhuizen van de tatami naar een chaise longue op een Perzisch tapijtje ernaast, waar Furuta-san meteen begint met het bereiden van thee, zìjn thee uiteraard.

Maar eerst moet er weer geproefd worden: deze keer het verschil tussen water uit een klein glas, uit een keramisch kopje of uit – jawel – een lakwerk kommetje. Ik ben snel klaar met mijn bevindingen: het voelt allemaal anders, maar smaakt hetzelfde. De test valt in meerderheid uit ten gunste van het lakwerk kommetje en dat is precies wat Furuta-san wil horen. Hij had Tarui-san al gevraagd een set theekoppen te maken waarvan de proefmodellen klaarstaan. De testuitslag begroet hij dan ook weer met een brede grijns.

Terug naar de urushi. We krijgen een paneel in handen geduwd dat eruit ziet als iets van klei of metaal. Een geelgroen oppervlak met wat op het eerste gezicht een ‘spijkerpatroon’ lijkt. Hier en daar glinstert een kleurig glaspareltje. De ‘spijkertjes’ blijken kruidnagelen en de ondergrond een laagje peperdure wierook. Ook dit is lakwerk. Om beurten drukken we onze neus tegen het paneel om z’n exotische geur op te snuiven. Een bakje kruidnagels, een pondje van die peperdure wierook en een boek met historische voorbeelden van dergelijk lakwerk komen voor de dag.

Terwijl wij die spullen bestuderen halen de lak- en theemeester hun rookgerei tevoorschijn. Tarui-san stopt wierook in zijn sigaret en biedt Furuta-san hetzelfde aan om het aan zijn shag toe te voegen. Met schalks plezier geeft Tarui-san zich over aan de verkwisting het kostbare goedje alsof hij wil zeggen ‘wierook in lakwerk is ook maar een nutteloze luxe’.

De tabaksgeur al lang ontwend kijk ik met verbazing toe hoe de heren van hun rokertje genieten. Als Furuta-san ons ook nog zijn jointje aanbiedt waan ik me even in een Hollandse koffieshop. Dan begint hij te oreren over oude Chinezen en de geneeskrachtige werking van roken. Maar zulke ‘wetenswaardigheden’ zijn aan ons niet besteed.

Tarui-san blijft nuchter en demonstreert tenslotte hoe hij aan een serie zwarte ronde lakwerkdozen-met-deksel werkt. Puur lakwerk, zonder houten drager. Hij perst daarvoor de dikke lak samen met een stukje weefsel laag voor laag in een mal. Truc is elk segment van de lobvormige doos passend te maken met elk segment van de bijbehorende deksel. Die moeten precies sluiten. Over het demonstratiemodel is hij niet tevreden omdat de twee helften niet naadloos in elkaar vallen. Afgekeurd.

Urushi is perfectie. Met dat idee verlaten we zijn werkplaats en zonder navigatie vinden we de weg terug naar huis

1 ‘Theemonnik’ en bamboevlechter, zie vorige blog
2 Tarui-san gebruikt uitsluitend traditionele lak, gemaakt van het sap van de (Aziatische)
   lakboom.
3 De – nog puntgave – vervangen exemplaren gaan naar donateurs of sponsors.
4 Biologische thee-boer, zie vorige blog

 

THEE

Toegegeven, een erg sexy onderwerp is het niet, laat staan een ‘hot item’ in de actualiteit.Toch waag ik er een bijdrage aan, want ‘ocha’ (thee) doordrengt het leven van Japanners. Decennia lang heb ik het kopje groene thee aan me voorbij laten gaan als een laffe slok gekleurd water. Maar zoals met veel onbekende smaken, je kunt het leren waarderen. Zo is het mij vergaan. Ik begin er nu elke dag mee, drink wel tot een halve liter. Probeerde ik vroeger wakker te worden met sloten koffie nu doe ik dat met ocha. Staat natuurlijk haaks op de culturele verhevenheid van dit groene vocht, maar als ‘barbaar’ in Japan ben ik bij voorbaat verontschuldigd.

Groene thee1 is heilzaam en even stimulerend als koffie. Japanse zen-monniken leerden dat in China, waar ze studeerden. Het verhoogt de waakzaamheid tijdens meditaties. Bij terugkeer naar Japan namen ze thee-zaad mee en legden daarmee de eerste theetuinen van Japan aan. Zoals op het tempelterrein van de Kozan-ji2, iets ten Noordwesten van Kyoto. Nu zo’n 1000 jaar geleden. Hij bestaat nog steeds en wordt gezien als het begin van de Japanse theecultuur. Ooit ging ik er op bezoek, meer uit nieuwsgierigheid naar de tempel en zijn stichter, Myoe, dan naar zijn ‘groene nazaten’. 

Zen en thee waren in het oude China al een hecht koppel. Maar Japanners zouden geen Japanners zijn als ze die combinatie niet tot een hoogst verfijnde kunstvorm wisten te ontwikkelen in de Thee-ceremonie3. Ze kweekten daarmee een mentaliteit waarvan het alledaagse leven nog steeds sporen draagt. In de Thee-ceremonie oftewel ‘sadō’, de weg van de thee, zijn aandacht en thee schenken verenigd in een verfijnd ritueel: geconcentreerd en toegewijd voert de meester (m/v) minutieus en in stilte alle voorgeschreven handelingen uit. Het speelt zich af in een sober theehuisje of -kamer, omringd door natuur en met een toegangsdeur, die elke deelnemer op de knieën dwingt, zó laag. Dat ‘egaliseert’ de gasten en helpt hen in een sfeer van rust en eenvoud te komen. Hoe verheven ook, de Theeceremonie is een laag-bij-de-grondse activiteit. Iedereen zit geknield op de tatami-mat, billen op de voetzolen. Alles en iedereen is honderd procent gefocust op de handelingen van de meester en het nuttigen van het slokje ‘matcha’, de groene, licht schuimende thee.

Ocha is vooral een huis-tuin-en-keukendrankje dat routineus en onnadenkend wordt bereid, geserveerd en gedronken. Ben je ergens te gast dan staat er al gauw en ongevraagd een kopje groene thee voor je neus. Zonder poespas. Thee trek je ook overal ‘uit de muur’, warm of koud. 

Japanse of groene thee heeft zijn weg naar de rest van de wereld gevonden: aanvankelijk nog als iets voor hipsters en gezondheidswinkels, nu in elke theedoos als dompelzakje naast die van Darjeeling, Rooibos en Oolong. Zelfs ‘matcha’ heeft een groeiend aantal liefhebbers in het Westen. Webshops prijzen die groene delicatesse aan als een levenselixer, verbaal verpakt in allerlei zen-bla-bla.

Een Japans gezegde luidt: ‘Iemand die geen thee in zich heeft is niet in staat om waarheid en schoonheid ten volle te begrijpen’. Vraag me af hoeveel Japanners daar vandaag de dag nog van zijn doordrongen. De oorspronkelijke zen-geest is al lang uit de thee verdampt. Slechts een enkel individu legt zich nog met aandacht toe op het bereiden en serveren van thee. Wij kennen er twee: Tomoko en Ryō-kun.

Tomoko is een energieke vrouw van tegen de vijftig, maar oogt midden dertig. We leerden haar kennen als enthousiaste vrijwilligster voor het voedselbos. Ze is single en werkt bij een groot elektronicaconcern als een – naar eigen zeggen – stille, grijze muis, iets wat we ons moeilijk van haar kunnen voorstellen. Ze praat namelijk altijd luid, levendig en honderduit. Ze heeft zich ontwikkeld tot een soort ‘thee-sommelier’. In die hoedanigheid demonstreerde ze eens haar kwaliteiten voor ons en een gezelschap van zeven gasten.  Met attributen als waterkoker, weegschaal, thermometer, theeklopper en een hele reeks kommetjes installeerde ze zich op een hoek van de keukentafel. Hiroe had haar tevoren in kimono gestoken, een traditie die ze van huis uit niet kende, maar graag wilde leren. Vol verve stak ze een college af over de thee-traditie en wetenswaardigheden over de kunst van het thee zetten, groene thee wel te verstaan. En dan de proeverij: met telkens een graadje verschil in watertemperatuur kregen we in de kopjes van eierdop-formaat matcha aangeboden. Zelfs simultaan om met twee kommetjes het smaakverschil tussen de gradaties beter te proeven. Iedereen nipte aandachtig van het groene vocht alsof het dure whisky betrof. Mij ontgingen de nuances. De Japanse tongen beleefden er meer plezier aan, getuige de commentaren die op de diverse slokjes thee volgden. Tomoko zelf genoot zichtbaar van de ernst waarmee de proeverij plaatsvond. 

Vergeleken bij de extraverte Tomoko is Ryō-kun meer het type ‘monnik’. Hij is een dertiger en woont met zijn gezin in een – eigenhandig – tot woning omgebouwde schuur. Wabi-sabi stijl: schoonheid zien in wat vergankelijk en onvolmaakt is. Wat voor het interieur geldt, geldt ook voor hun levensstijl. Ben geneigd die te omschrijven als ‘verfijnde armoe’. Alles is basic, sober, zorgvuldig gekozen (tweedehands) en rustgevend. Hij verdient de kost met een al even simpel ambacht – bamboevlechten -, dat hij tot zo’n graad van perfectie heeft gebracht, dat hij ervan kan leven. Bamboe thee-eieren!  Bij hun eerste bezoek aan ons kregen we van hem zo’n gevlochten ei cadeau. Past precies in de roestvrijstalen theepot. 

Bij ons tegenbezoek verraste zijn vrouw ons met een zelfgebakken roggebrood, dat zo uit de oven van een Brabantse kwaliteitsbakker had kunnen komen. Zelf serveerde Ryō-kun toen – hoe kan het anders – thee. Dat deed hij met bijna ceremoniële aandacht en zorgvuldigheid, volkomen ongekunsteld. Alles klopte: zijn ernst, manier van doen en spreken, de entourage. Mijn conclusie: als iemand nog ’thee in zich’ heeft, moet Ryō-kun het zijn.

Vlak na ons bezoek stelde hij ons voor aan Furuta-san, een biologische thee-boer. Deze vijftiger komt oorspronkelijk uit de omgeving van Tokyo, maar ontvluchtte die streek tien  jaar geleden uit angst voor nucleaire fall-out van Fukushima. Nu probeert hij een bestaan op te bouwen met twee theeplantages in onze omgeving.

Bij één ervan hielpen wij een dag thee plukken. Op weg ernaar toe passeerden we Wazuka, beroemd om zijn thee-plantages: ooit 2000, nu nog 300 familiebedrijven. Hellingen vol prachtige frisgroene thee-stroken, die jaarlijks hordes toeristen trekken zoals de bollenstreek in Nederland. Maar niemand die achter deze groene schoonheid een minder fraaie werkelijkheid vermoedt. Moderne bestrijdingsmiddelen worden in zulke enorme hoeveelheden toegepast dat de van ouds bekende gezondheidseffecten van groene thee bijna cynisch klinken.

Het contrast met Furuta-sans theehelling kon niet groter zijn: woest en onverzorgd ogende struiken. Een decennia lang verwaarloosde plantage, overgroeid door bomen. Met bewonderenswaardig optimisme is Furuta-san al jaren in de weer om het bos terug te dringen en de theeproductie weer op gang te brengen. Met blote handen en zonder chemische middelen.

‘Thee-plukken’ is niet zo maar wat frisgroene blaadjes verzamelen: alleen formaties van twee jonge blaadjes met in het midden een ‘piekje’ komen in aanmerking. Dat betekende een ware speurtocht langs de verwilderde struiken.  Ondertussen je evenwicht zien te bewaren op de stijle helling, die ook nog eens bezaaid was met puin en glasscherven, onverteerbare souvenirs van illegale stort. Nee, bij ‘een heerlijk dagje theeplukken’ hadden we ons iets anders voorgesteld. 

Waar we wel van genoten was de thee tijdens de lunch: getrokken van de vers geoogste blaadjes, maar dat genoegen ontdekten we later ook dicht bij huis. Samen met Tomoko oogstte Hiroe genoeg jong blad van struiken in onze eigen tuin om er een pot heerlijke, superverse thee van te zetten. 

Thee, cultuur en poëzie: haiku-dichter Kikusha (1752-1826) verbeeldt het aldus:

Uit de tempelpoort
komend, ’t lied van de thee-oogst:
– dat is Japan! 4

1) De algemene benaming voor thee in Japan is o-cha; ’groene thee’ is de meest voorkomende, maar er zijn verschillende soorten met eigen benamingen; ‘matcha’ is groene thee in poedervorm en rijk aan antioxidanten; wordt o.a. gebruikt bij theeceremonies.
2) Onlangs verschenen: Cees Nooteboom ‘Over het Japanse klooster Kozan-ji en de beroemde diertekeningen’.  Koppernik. Amsterdam 2021
3) over eigen ervaring met Theeceremonie: zie Iroha-blog archief, november 2018.
4) Uit: Haiku – een jonge maan. Ned. vert. J van Tooren. Meulenhoff, Amsterdam. 3e druk1977 

 

WILD VOORJAAR

De opening van A.UN.HAUS afgelopen zaterdag 17 april. Met een zestal vrijwilligers tot in de puntjes voorbereid. We rekenen op zo’n 100 gasten. Ongeveer eenderde daarvan is donateur van Otentosan, een stichting die zich inzet voor zonne-energie en dat financieel ondersteunt. Maar helaas, corona gooit roet in het eten.
De explosieve stijging van het aantal besmettingen in Osaka en Nara dwingt ons het evenement af te blazen. Ruim een week na de uitnodiging vindt iedereen een afzegging in de (digitale) brievenbus . Mensen reageren met begrip en sympathie. Buren halen zelfs opgelucht adem en ook wijzelf zijn eerder gerust dan teleurgesteld.
Was het feestje niet door corona in het water gevallen, dan wel door het slechte weer: het plensde de godganse dag.
We prikken geen nieuwe openingsdatum. Uitnodigingstekst en -kaart, met een getekende impressie van zonnepaviljoen en A.UN.HAUS, schetsen een beeld van onze locatie en ambities. Daar houden we het voorlopig bij.

A.UN.HAUS met zonnepaviljoen (penseeltekening H.Okubo)

Verder raakt het oprukkende virus ons dagelijkse leven nauwelijks. We volgen het nieuws erover en blijven weg uit risicogebieden. Kijken niet eens uit naar de vaccinatie, die afgelopen week van start ging onder 65 plussers in grootstedelijke gebieden.

Liever genieten we van het voorjaar: met zijn uitbundige bloesems van kersen, magnolia’s, perziken, azalea’s en vele andere. Dit jaar allemaal tegelijkertijd met zelfs camelia’s nog in winterbloei. Alles vroeger dan anders en van kortere duur. Ontluikend groen, terugkerende zwaluwen, witte reigers, zangvogels, kikkers die tekeer gaan en boeren die hun rijstveldjes voorbereiden. Levendigheid en bedrijvigheid alom. Wie maalt dan nog om een virus?

Plattelanders hier putten na de winter energie uit jonge scheuten, ontkiemende planten en uitbottende bomen. De oudere generatie althans. Voor zover hun vitaliteit het toelaat scharrelen ze in bossen en bermen om in het vroege voorjaar scheuten van hoefblad en ‘heermoes’ of ‘paardenstaart’ *) te verzamelen; het gaat hen niet alleen om de vitamines, mineralen of geneeskrachtige werking ervan, maar ook om de pure levenskracht waarmee al dat jonge spul elk jaar weer tevoorschijn komt.

hoefblad scheut (fuki no tou)

heermoes ( tsukushi)

De Japanse natuur biedt sowieso een rijkdom aan eetbare wilde planten, vruchten, bloemen, bladeren, knollen en wortels. Mensen benutten die voedselbron hier meer dan elders in de wereld. Groenteboeren en supermarkten richten er zelfs speciale hoekjes voor in. Vóór de kernramp in Fukushima haalden bewoners er maar liefst 40% van hun voedsel direct uit de wilde natuur!  

Interesse in wat de natuur aan eetbaars te bieden heeft is ook Hiroe niet vreemd. In Nederland al stonden gerechten met brandnetels, klitwortel en pis-en-lit op tafel. En niet te vergeten de ‘warabi’, een bepaalde varenscheut, die qua smaak niet voor asperges onder doet. We kenden alle vindplaatsen in de Brabantse bossen. Haar interesse in de ‘wilde keuken’ sluit in Japan dan ook mooi aan bij de gewoonte voedsel in de vrije natuur te vergaren. Elk seizoen met zijn eigen voortbrengselen. Rondom ons huis valt al van alles te oogsten: behalve hoefblad en heermoes, kogomi (varenscheuten), kraaienpeulen, kakiblaadjes en Japanse bijvoet oftewel yomogi**). Verder een variant van de beruchte Japanse duizendknoop: in Nederland gehaat om zijn woekering, hier geliefd om de ‘rabarber’ of jam van de jonge stengels. Een perfecte opmaat naar het voedselbos.

Japanse duizendknoop en kraaienpeulen

kraaienpeulen

Zo tovert Hiroe weer met voorhanden ingrediënten het ‘wilde voorjaar’ op tafel: frisse salades, geblancheerde of gefrituurde groenten (tempura). Terwijl de peulen in eigen moestuin nog in bloei staan eten we al ‘kraaienpeulen’ uit de berm. Hoe heilzaam het allemaal is weet ik niet, maar het geeft wel een lekkere kick.

En dan de ‘take no ko’ oftewel bamboescheuten: als raketkoppen schieten ze op dit moment uit de grond. We gingen ze onlangs op uitnodiging van Nosaki-kun steken op een berghelling in een naburig dorp. Gewapend met schoppen, pikhouweel en kapmessen verzamelden we ons met een 5-tal andere vroege vogels aan de rand van het bamboebos. In het felle ochtendlicht vallen de scheuten niet meteen op. Soms is het maar een klein puntje dat boven de grond uitsteekt. Eerst rondom uitgraven en dan zo diep mogelijk steken. Tussen stenen en boomwortels vaak lastig de jonge bamboe zo gaaf mogelijk van zijn wortels te scheiden. Uiteindelijk vertrekt iedereen met flinke oogst.

Thuis worden de scheuten meteen verwerkt, dat wil zeggen gewassen en nagenoeg in z’n geheel gekookt in ‘nuka’ (restant van gepelde rijst).  Afgekoeld vormt het botergele bamboevlees dat zacht van smaak is een heerlijke basis voor salades, rijstgerechten, soepen en pastasaus. Het staat nu vrijwel dagelijks in een of andere vorm op ons menu. Tegen de tijd dat het gaat vervelen is het seizoen voorbij.

De bodem van onze oude boomgaard is bezaaid met ‘kogomi’, volgroeid een prachtige varen. ’s-Winters verdwijnt hij compleet om eind maart begin april weer tevoorschijn te komen. Hun jonge scheuten zijn een lekkernij. Nog opgerold en net ontsproten aan de stam worden ze geplukt. Gasten die komen lunchen mogen zelf de ‘krullen’ vergaren, die ze even later aan tafel weer voorgeschoteld krijgen.

kogomi

kogomi plukken

div. wilde ingrediënten

tempura van kogomi en kakiblaadjes

Aandacht voor eten en alles wat daarom heen zit is zeer Japans. Er zit nog veel kennis van eetbare en heilzame wilde planten onder oudere mensen. Net nu die op het punt staat verloren te gaan zorgt de coronapandemie voor een hernieuwde belangstelling onder jongeren voor de natuur en zijn producten. Geen massale trek naar het platteland, maar wel een trend in herwaardering van buitenleven en natuurlijke voeding. Ideaal voor ons voedselbos.

*) hoefblad: ‘fuki no tou’ (petasites japonicus), resp.heermoes: ‘tsukushi’ (equisetum)
**) Jap. bijvoet:  ‘yomogi’ (artemisia princeps)

VOEDSELBOS 3

De corona-pandemie dwingt ons even pas op de plaats te maken. We lijden niet onder een noodtoestand, lock down of andere beperkingen. Toch zeggen we uit voorzorg een geplande workshop ‘grondverbetering’ van begin januari af. Aan de ene kant jammer omdat de grond dan redelijk droog is en ideaal om te bewerken. Aan de andere kant winnen we tijd om boomstammen, takken, blad en ander groen te verzamelen. De verbeteringsoperatie vergt tonnen ‘groen-afval’ en dat produceren we zelf niet. Hiroe weet een aantal hoveniers, die volop met de wintersnoei bezig zijn te verleiden hun tuinafval – gratis – bij ons te dumpen. Normaal storten ze dat tegen betaling bij een composteer bedrijf in de buurt. Win-win dus.

We prikken een nieuwe dag voor de workshop (14 maart) met twee daaraan voorafgaande voorbereidingsdagen. Maart is wel een regenmaand, maar we nemen de gok.

Tatami slopen
Naast groen-afval zijn stro en houtskool de benodigde ingrediënten voor grondverbetering. Op zaterdag 6 maart verzamelt Nosaki-kun zijn vrijwilligersgroep – inmiddels A.UN.club gedoopt – voor het slopen van tatami-matten. Tatami, de traditionele vloerbedekking in Japanse huizen, bestaat uit ± 30 kilo rijststro, samengeperst en gestikt tot een mat van 190 x 90 x 5 cm. Wegens vochtopname zijn ze bevattelijk voor schimmels en een ideale broedplaats voor ongedierte. Reden waarom steeds meer mensen kiezen voor tatami met een kunststof binnenkant en het uiterlijk van traditionele tatami. De eigenaar van een tatami-bedrijf levert zo’n veertig oude stro-matten voor de sloop. Betekent ook voor hem uitsparing van stort-kosten. Hij geeft uitvoerige instructie hoe het geperste stro en het stiksel uit elkaar te halen. In kleine groepjes rond een tafel worden de tatami een voor een onder handen genomen: een rotklus om alle kunststof draden die het stro bij elkaar houden eruit te halen. Tegen vier uur is de compacte stapel matten veranderd in een losse stroberg. 

Houtskool maken
Een week later staat min of meer dezelfde groep mensen opnieuw op de stoep; een druilerige regen dempt hun enthousiasme niet. Het ‘verkolen’ van bamboe staat op het programma. Kushi-san, specialist grondverbetering, plaatst een viertal enorme bodemloze ‘pannen’ op het terrein. We vragen ons af hoe we ooit verse bamboe in deze natte omstandigheden in de fik krijgen. Maar hij stelt ons gerust en spoort ons aan zo veel mogelijk bamboestaken te vellen, van z’n zijtakken te ontdoen en in stukken te zagen. 10 tot 15 meter lange kaarsrechte bamboe’s vallen als lucifertjes onder de motorzaag. Een flinke mep met een stok in hun ‘oksels’ en de zijtakken zijn er af. De gestage motregen deert niemand, ook al bemoeilijkt de zompige klei het lopen en verslepen van de bamboe.
Tegen lunchtijd is het droog. Net als een week eerder genieten we in de tuin voor het huis de maaltijd, verzorgd door vrijwilligster Michi-san en Hiroe.

Na de middagpauze gaat het echt gebeuren: we vullen twee ‘pannen’ met verdorde bamboetakken en staken, waar bovenop de in stukken gezaagde groene. Kushi-san zet een vlammenwerper in om het vuur aan de gang te krijgen. Eenmaal in de fik brandt de bamboe als een tierelier. Hitte doet de holle ruimtes tussen de knopen van de verse bamboe uit elkaar knallen met het geluid van carbid schoten. De knallende en knetterende vuren, de uitstralende hitte en de opstijgende rook doet het sombere weer helemaal vergeten. We krijgen de bamboe amper aangesleept. In de ‘pan’ vormt zich allengs een berg verkoolde bamboe dankzij de hoge temperatuur en geringe zuurstof. Natte bamboe krijgt de kans niet om volledig te verbranden. Het kwartje valt. Als de gloeiende houtskool de rand van de pan bereikt wordt het vuur geblust met enorme hoeveelheden water, dat we met emmers uit het beekje vlakbij scheppen.

Workshop
Zondagochtend. Zo nat en grijs als het weer gisteren was zo stralend is het vandaag. Tegen de 30 mensen melden zich voor de workshop ‘grondverbetering’ van Kushi-san. Deelname inclusief lunch en afsluitende thee: 5000 Yen (± € 35,-)p.p., leden A.UN.club betalen de helft. Daarmee zijn voor 80% de workshop kosten gedekt. Het eerste uur is theoretisch en vindt plaats rond de keukentafel: Kushi-san legt noodzaak en werking van zijn verbeteringsmethode uit aan de hand van praktijkvoorbeelden. Er worden driftig aantekeningen gemaakt. Dan volgt het veldwerk. Bedoeling is om een aantal grote en kleinere gaten te graven, al dan niet door middel van sleuven met elkaar verbonden. Gaten en sleuven worden gevuld met boomstammen, takken, groenafval, een beetje compost en verkoolde bamboe. Onder en bovenop de uitgegraven grond (tatami)stro, telkens bestrooid met bamboe-houtskool.
Voor grote gaten hebben we een graafmachine gehuurd, maar de regen van de afgelopen dagen heeft de grond zo drassig gemaakt, dat deze maar beperkt inzetbaar is.

Het wordt dus overwegend ‘handwerk’. En dat lijkt voor niemand een probleem ondanks de blubber waarin gewerkt wordt. Tot de rand van hun laarzen in de modder ploeteren mannen en vrouwen om een labyrint aan gaten en sleuven aan te brengen en deze volgens Kushi-sans instructies te vullen. Geen zucht of klacht over de vermoeiende omstandigheden, eerder pret om komische situaties als bijvoorbeeld bij het zetten van een stap de laars in de zuigende klei achterblijft.

De lunch zorgt voor een welkome onderbreking. Opnieuw in de tuin en andermaal door Michi-san en Hiroe verzorgd. Vriendin Fumi-san bracht ’s-ochtends al een grote pan zelfgemaakte ‘buta-jiru’ (soep met varkensvlees). Als piranha’s stort iedereen zich op het buffet.
Voor mij is de middagpauze meteen einde oefening, heb ’s-ochtends al de grens van mijn fysieke vermogen bereikt. Alle andere deelnemers gaan voortvarend door: in het meanderende beekje aan de zijkant worden om de twee meter licht verkoolde palen geslagen, extra bamboe wordt verkoold en het perceel van gaten en sleuven voltooid. Een uur later dan gepland sluiten we af met een rondje thee in de tuin. Een begin van bodemverbetering is gemaakt.

Niet alledaags
Mijn verbazing over de enorme inzet van vrijwilligers voor het voedselbos, een activiteit waarvoor ze ook nog eens moeten betalen, wordt later door Nosaki-kun uitgelegd: mensen zijn blij dat wij gelegenheid bieden om a. iets te leren, b. samen iets tot stand te brengen, c. bij te dragen aan natuur- en milieuverbetering, d. in de frisse buitenlucht actief te zijn en e. andere mensen te ontmoeten. Zoiets komen ze zelden tegen. Het is, zoals hij zegt: ‘hi nichi jō’, niet-alledaags.
Weer iets geleerd.

A.UN.HAUS

Ongeveer gelijktijdig met de eerste actie voor het voedselbos (25 oktober ’20) slaan we de eerste paal voor het ‘zonnepaviljoen’: een constructie met 120 zonnepanelen. Goed voor 20kw stroom en ruim voldoende om in eigen energiebehoefte te voorzien. Overschotten verkopen we voor een habbekrats aan het energiebedrijf, dat deze weer duur doorverkoopt. We hadden liever onze stroomproductie rechtstreeks met buren gedeeld, maar dat staat de overheid niet toe. Die beschermt de grote (nucleaire energie)bedrijven, tevens beheerders van alle netwerken. Voor energieopslag in accu’s en de aanschaf van een elektrische auto is het nog iets te vroeg, we wachten tot ze efficiënter en beter betaalbaar zijn. Je ziet in Japan nog amper elektrische auto’s, terwijl het de tweede grootste autoproducent ter wereld is en fossiele brandstof ingevoerd moet worden. 

We spreken over ‘zonnepaviljoen’, niet omdat dit aantrekkelijk klinkt, maar omdat het echt iets moois moet worden. Het landschap is al te veel verpest door lelijke bouwsels, om nog maar te zwijgen over de berghellingen die ontbost worden ten behoeve van zonnepanelen.

De architect-aannemer vertaalde onze ideeën en schetsen in een fantastische bouwkundige vorm: de hellingsgraad van de zonnepanelen (10%) komt terug in de hoek waaronder de zijwanden naar binnen staan. De constructie zelf is van gegalvaniseerd metaal, de bekleding van zwart geïmpregneerd hout. Het geheel oogt als een zwarte transparante doos. Om een forse OZB aanslag te ontwijken presenteren we het dakloze bouwsel als een ‘reuze pergola’. Over ongeveer een jaar – wanneer de inspectieperiode voorbij is – schuiven we alsnog een dak onder de panelen. Maar dit blijft even onder ons.

De architectonische vorm is er niet alleen voor de sier, maar vooral om een statement af te geven over duurzaamheid. De ruimte onder de panelen (7 x 18 m.) benutten we in de toekomst voor kleinschalige evenementen op dat gebied (ecologie, biodiversiteit, biologische landbouw en voeding). Te denken valt aan vertoning van films/documentaires, aanbieden van lezingen en workshops, houden van markten en seminars.
Mede ten behoeve van het voedselbos tuigen we hiervoor een kleine informele organisatie op, waarin vrijwilligers een grote rol spelen en activiteiten zichzelf bedruipen.

Zo’n locatie en zulke activiteiten vragen natuurlijk om een klinkende naam en die vonden we in: A.UN.HAUS.

‘HAUS’ verwijst naar het Bauhaus, de idealistische kunstacademie in het Duitse Weimar (1919 – 1933). Dit beroemde instituut wilde kunst, design en industrie op elkaar afstemmen en zo bijdragen aan een socialer, beter en mooiere maatschappij. Zoiets staat ons ook voor ogen maar dan bescheidener en met nadruk op duurzaamheid en schoonheid. Met een klein beetje fantasie kun je A.UN.HAUS ook als een kunstproject zien. We hebben per slot van rekening allebei een kunst-achtergrond en Hiroe rekt de grenzen van haar atelier eenvoudigweg op tot de sociale en natuurlijke ruimte die ons omringt. 

‘A’ en ‘UN’ zijn de eerste, respectievelijk laatste letter van het Sanskriet alfabet en zijn in het Indiase Boeddhisme verbonden met mythische figuren, die huizen en heiligdommen beschermen. Ze staan tevens voor de eindeloze cyclus van leven en dood. Sinds de zesde eeuw kwamen ze met het Boeddhisme via China en Korea naar Japan en je vindt ze nog steeds op of nabij elke tempel of schrijn, meestal in de vorm van twee vervaarlijk uitziende leeuwen: de een met zijn bek open (A), de ander dicht (UN).

A
UN

De twee hoekpunten van ons dak zijn versierd met zulke uit de hemel aanstormende leeuwen: A en UN. Een zeldzaamheid en teken dat het huis oorspronkelijk aan een voorname familie toebehoorde. De combinatie van die begin- en eindletter uit het Sanskriet alfabet spreekt ons aan als symbool van continuïteit: in het begin zit het einde en andersom, de eeuwige kringloop van ontstaan en vergaan, het leven in essentie. De stap van hieruit naar zaken als natuurlijke cycli en circulaire economie – kern van duurzaamheid – is dan niet meer zo groot. 

Met het A-UN duo op het dak wordt het huis in elke windrichting geflankeerd door een aspect van duurzaamheid: Noord: het zonnepaviljoen, Oost: de oude boomgaard, Zuid: het nieuwe voedselbos en West: de biologische moestuin. Doorsneden door een openbare weg vormt alles één geheel met siertuin en beplanting rond het huis.

Shinshuke-kun, een grafisch ontwerper uit Hiroshima, heeft op basis van dit verhaal een logo ontworpen. Een heel simpel beeld, direct herkenbaar. Geen letterlijke vertaling van de Boeddhistische A – UN figuren, maar een eigentijdse ‘manga-achtige’ verwijzing ernaar in zwart-wit met groene (!) ogen.  

Vrijwilligers dragen straks een T-shirt voorzien van dit logo en bezoekers lopen er dwars doorheen waneer ze de poort passeren met de traditionele ‘noren’ (stoffen voorhang).

Verder laten we een ‘meishi’ drukken, het onontbeerlijke visitekaartje waarmee Japanners zich voorstellen. Dat uitwisselen van ‘meishi’ is een serieus ritueel waarbij je al buigend met twee handen jouw kaartje aanbiedt en dat van je tegenpartij aanneemt. Gelijk oversteken dus. Belangrijker dan de persoon is het bedrijf of organisatie die hij/zij vertegenwoordigt. Met A.UN.HAUS spelen we dit spel mee, al zijn we vooral een informele organisatie waarbij mensen méér tellen dan zaken. 

Met ongeveer een maand vertraging is vandaag, zaterdag 23 januari 2021, de installatie van de zonnepanelen opgeleverd en zijn we overgeschakeld op ‘eigen stroom’. Vanaf nu hopen we dat elke dag een zon-dag is want alles waar in huis een stekker of schakelaar aan zit draait dan op duurzame energie, inclusief verwarming en kooktoestel. Helaas laat de zon uitgerekend vandaag verstek gaan, maar ondanks dat geeft de monitor aan dat de stroomproductie van de collectoren hoger is dan ons verbruik. Leve de zonne-energie!

We koesteren vooral de wens dat het A.UN paviljoen door zijn aanwezigheid en activiteiten anderen inspireert en stimuleert tot een duurzame levensstijl. Japan heeft wat dat betreft nog een wereld te winnen.

Het zonnepaviljoen zelf en zijn omgeving wachten nog op afwerking. Op zaterdag 17 april staat – corona en weder dienende – een feestelijke kick-of van het gehele A.UN.HAUS project gepland. Dat is ook de dag waarop de eerste boom in het voedselbos wordt geplant. Wordt vervolgt.

 

 

DE DAIMONS

Aan allerlei omgevingsgeluiden ben ik zo gewend dat ik ze niet meer hoor. Maar één geluid blijft tegenwoordig mijn aandacht trekken, namelijk dat van de metalen roldeur van de buurman z’n garage op zo’n 60 meter van ons huis. Het is een grote uit plaatmateriaal opgetrokken constructie onder aan de voet van het plateau waarop zijn huis staat. In die garage staan zijn camper en personenauto gestald. Vanuit mijn zolderkamertje kijk ik pal op zijn mooi in het groen gelegen huis en zie de buurman geregeld op en neer naar de garage lopen. Aanvankelijk alleen als ik toevallig uit het kleine raam kijk, maar sinds enige tijd ben ik er op gespitst. Ook als ik in de moestuin bezig ben op het landje dat ik van hem leen. We groeten elkaar dan of lopen elkaar even tegemoet voor een ‘praatje’. 

Daimon-san is 84 en woont al geruime tijd alleen in dat grote huis. In het voorjaar van 2019 overlijdt zijn echtgenote in een verpleegtehuis, waar ze  acht jaar lang als coma-patiente werd verzorgd. De zoveelste tragische gebeurtenis in de man zijn leven. Eerder al was hij bij een auto ongeluk zijn zoon verloren. En verder liep het huwelijk van zijn dochter op de klippen. Het geluk van kleinkinderen is hem wellicht om die reden evenmin ten deel gevallen. Hij spreekt met zachte stem die vaak trilt van ingehouden verdriet. 

Toen Daimon-san nog vrijwel dagelijks zijn vrouw bezocht bood hij me wel eens een lift aan naar Nara stad waar ik Japanse lessen volgde. Tijdens die twintig minuten durende rit bestond onze conversatie meestal uit een korte vraag van mijn kant en een lang antwoord van de zijne. Moest mijn hersenen altijd laten kraken om er iets van te begrijpen. Toch leek hij zich wel met mij te amuseren. Behendig en met zichtbaar plezier manoeuvreerde hij ondertussen zijn grote Lexus door de smalle straatjes van Nara. Hij zat graag achter het stuur.

Met een achterbank vol boodschappen parkeerde hij wekelijks zijn auto tot vlak voor het pad naar zijn voordeur. Aan elke hand een flinke vracht tassen sleepte hij zijn inkopen naar binnen. Als ik dit tafereel zo vanaf mijn schrijftafel gadesloeg vroeg ik me wel eens af hoe lang hij dit nog vol zou houden.

Op een gegeven moment zie ik hem meteen bij terugkeer aandachtig zijn auto inspecteren. Een flinke deuk in de linker zijflank! Hij staat er heel lang naar te kijken, soms op afstand dan weer met zijn neus er bovenop. Aan elke beweging en houding is af te lezen dat dit een ramp voor hem betekent. ‘De mentale deuk is ernstiger dan die blikschade’ schiet mij door het hoofd. Geen loze inschatting naar blijkt. De auto verdwijnt in zijn garage om er nooit meer uit te komen. De Lexus staat nu keurig naast de camper, die hij bij zijn pensionering kocht om samen met zijn vrouw reisjes door Japan te maken. Maar haar ziekte doorkruiste deze plannen. De camper is zodoende amper van zijn plaats geweest. 

Een paar maanden na het overlijden van zijn echtgenote zien we af en toe een vrouw schichtig door de tuin bewegen. We vernemen later dat het zijn dochter is, die voortaan een aantal dagen per week bij hem woont. Zij schuwt elk contact. Zelfs toen ik haar ooit noodgedwongen moest passeren op het smalle weggetje langs hun huis, draaide ze me schielijk haar rug toe en beantwoordde mijn groet slechts met een kort knikje. Schaamte over haar mislukte huwelijk? Persoonlijkheidsstoornis? Beide?
Misschien niet het meest ‘opbeurende’ type voor haar vader maar ze houdt in elk geval een oogje in het zeil en dat is voor de kwetsbare Daimon-san geen overbodige luxe.

Hemelsbreed nog geen 200 meter hier vandaan ‘woont’ een andere Daimon-san. Hij is 86 en runt een shiitake kwekerij op de bergkam aan de overkant van ons voedselbos-in-spe. Ter onderscheiding noem ik hem hier D.S.
De twee Daimons zijn verre verwanten van elkaar  – hun overgrootvaders waren broers –  maar hebben verder weinig gemeen, zijn eerder elkaars tegenpool. 

D.S. heeft gedurende een groot deel van zijn leven ‘de bloemetjes buiten gezet’ en geniet alom een reputatie als rokkenjager. Zijn vrouw heeft hem na de zoveelste escapade dan ook de deur gewezen. Sedertdien bivakkeert hij op zijn kwekerij, niet ver van de echtelijke woning waar ook D.S. junior met zijn gezin woont. 

We wonen hier amper een maand als D.S. in zijn onafscheidelijke mini vrachtwagen stapvoets langs rijdt, nieuwsgierig naar wie er zijn neergestreken. Hiroe gaat direct op hem af en maakt zo kennis. D.S. praat er levendig en lustig op los, haar ondertussen monsterend. Wat weet hij over ons huis en zijn vroegere bewoners willen wij weten. Maar daarover worden we niet veel wijzer. Hij is vooral geïnteresseerd in ònze plannen. Als Hiroe het woord ‘café’ laat vallen twinkelen zijn pretoogjes: hij ziet accuut handel als leverancier van verse shiitake. 

We weten wel dat achter het groen aan de overkant van de vallei zijn kwekerij ligt, maar horen er nu wat saillante details over. Begonnen in een klein schuurtje zag D.S. in de snel groeiende paddestoelen een gouden business. Hij breidt zijn bedrijf dan ook schielijk uit met een vijftal grote loodsen. Iets te ambitieus blijkt al gauw want de zaak gaat binnen de kortste tijd op de fles. Maar zijn humeur lijdt er allerminst onder en onlangs grapte D.S. junior nog dat zijn vaders vitaliteit te danken is aan de schulden waarmee hij sindsdien zit opgezadeld.

D.S. vertelt zonder gène of grief door zijn vrouw uit huis te zijn gezet om haar vervolgens ook nog de hemel in te prijzen, ze is ‘zó slim, zó sterk’. Of het de charmeur in de ouwe D.S. is weet ik niet, maar hij laat er meteen op volgen dat hij in Hiroe dezelfde kwaliteiten herkent als in zijn ega. Het compliment is is hem vermoedelijk ingegeven door de curieuze ontdekking dat Hiroe en zijn vrouw – oh toeval! – precies dezelfde voor- èn achternaam hebben!  Als we later ook met haar kennismaken is één ding zonneklaar: met die naam houdt elke overeenkomst op.

Een jaar na het overlijden van Daimon-sans echtgenote vindt – traditioneel -een Boeddhistische herdenking plaats voor het huisaltaar. In de loop van de ochtend parkeren enkele auto’s vlakbij zijn huis, waaronder die van de ‘obou-san’ de Boeddhistische priester, herkenbaar aan zijn ornaat en kale kop. De mini truck van D.S. staat er ook tussen. Iedereen is in het zwart. Na een goed uur vertrekt de obou-san; zijn taak – het reciteren van soetra’s en branden van wierook – zit erop. De rest van het gezelschap geniet verder van het eten en drinken, dat de cateraar een dag eerder heeft bezorgd. In de loop van de middag vertrekt de ene na de andere gast. Alleen het vrachtwagentje van D.S. blijft staan.

Rond de klok van zessen als het bijna donker is en we op het punt staan aan het avondeten te beginnen schuift de voordeur open en horen we de luide stem van D.S. Straalbezopen strompelt hij naar binnen in de kennelijke veronderstelling dat hij in het café is beland waarvan Hiroe gewag maakte bij de kennismaking. ‘Koffie, koffie’ roept hij terwijl we hem op de dichtstbijzijnde stoel planten. Op zijn stem na herken ik hem amper in zijn zwarte kostuum, gladgeschoren gezicht, zonder cap en met kunstgebit. Ik bied hem sterke koffie aan en Hiroe schuift een bord rijst met curry onder zijn neus. Maar koffie noch curry dragen bij aan de ontnuchtering en bevorderen al evenmin de samenhang in wat hij zegt. Hiroe belt uiteindelijk zijn zoon, die vijf minuten later arriveert om zijn vader op te halen.
D.S. junior verontschuldigt zich voor het gedrag van zijn vader en neemt hem mee. In de week erna levert D.S. een flinke partij verse shiitake af.

Niet veel later belandt Daimon-san per ambulance in het ziekenhuis. Van D.S. die toevallig langsreed toen de ziekenauto voor de deur stond, vernemen we dat hij een tia heeft gehad. We zien Daimon-san enige tijd niet en kunnen nergens naar zijn toestand informeren. Maar als hij uiteindelijk opdaagt en weer zijn gangetje naar de garage maakt spreekt Hiroe hem aan. Hij is sterk vermagerd en kijkt wat wazig uit zijn ogen. Op d’r vraag hoe het met hem gaat reageert hij alsof hij het in Keulen hoort donderen. De ziekenhuisopname en alles wat er omheen gebeurde vormt blinde vlek in zijn geheugen. 

Sindsdien hou ik Daimon-san in de gaten, vanuit mijn zolderkamer of moestuin. Hij loopt onzeker, blijft vaak doelloos staan en tuurt dan wat in de verte. Tegenwoordig daalt hij vrijwel dagelijks, soms meerdere keer per dag, af naar zijn garage, staat er minutenlang voor de deur te puzzelen met sleutels. Piepend en ratelend gaat de dubbele deur omhoog. Auto en camper staan met hun neus naar de straat, rijklaar.

Ik begon me ondertussen af te vragen wat Daimon-san telkens in zijn garage uitspookt. Tot ik hem achter het stuur van zijn Lexus zie zitten en denk: Daimon-san is virtueel op pad, hij toert door de smalle straatjes van Nara, op weg naar zijn vrouw aan wie hij een reisje met de camper voorstelt ……

VOEDSELBOS 2

We houden de weersomstandigheden scherp in de gaten. Het zou fijn zijn de schoonmaak-actie van het terrein ‘droog’ te kunnen voltooien. Ook om het maaisel te kunnen verbranden en daarin zoete aardappelen te poffen voor bij de koffie ’s-middags. ‘Yaki-imo’ heet zo’n versnapering en verwijst naar een traditie uit het pré-plastic tijdperk toen plattelanders de overgang van herfst naar winter nog ‘vierden’ met zoete aardappelen te poffen in het vuur van  bijeengeharkt tuinafval. Onze moderne stedelingen verheugen zich erop. Maar helaas. Twee dagen voor de vrijwilligersploeg zich weer meldt regent het pijpenstelen. Jammer van de ‘Yaki-imo’. We troosten ons met de gedachte dat het beter is alle troep te laten liggen als bodembedekker: remt  onkruidgroei en vormt humus voor de grond.

Een uur later dan de vorige keer gaat dezelfde club mensen weer aan de slag. Iets kleiner in aantal en met één nieuw gezicht. Opnieuw stralend weer. In het buitenfornuis knispert weer een vuurtje. Hiroe verzorgt met vriendin Fumi-san de lunch, die dit keer bestaat uit maaltijdsoep, ‘onigiri’ (rijstballen) en diverse groenten uit eigen tuin.

‘Singer-songwriter’ Haru-chan is ook weer van de partij en kan het moment niet afwachten om mij via de smartphone zijn gloednieuwe ‘Edible forest’ lied te laten horen. In het Japans. Later krijg ik de engelse vertaling. 

De dorpssirene van 15.00 uur betekent die zondag einde van de werkzaamheden. Nosaki-kuns inschatting de schoonmaakklus binnen een paar uur te klaren was gebaseerd op drogere omstandigheden. Enkele ongerepte en natte hoeken herinneren nu nog aan de wildernis van voorheen. Niettemin blikt iedereen tevreden terug op de gedane arbeid en het terrein: de omvang van het toekomstige bos is mooi zichtbaar, de groene begrenzingen contrasteren met het verdorde en geslonken maaisel, de verschillende terrasniveaus in het perceel tekenen zich weer af. 

Tijdens de koffie laten we een You Tube filmpje zien waarin Wouter van Eck, pionier en initiatiefnemer van het eerste Nederlandse voedselbos (Ketelbroek, Groesbeek), vertelt over zijn initiatief. Hiroe vertaalt en geeft toelichting. Sommigen maken aantekeningen. Ze verbazen zich over de platheid van het Nederlandse landschap en zijn vooral onder de indruk van de snelheid waarmee een uitgeputte maisakker na zeven jaar al een bos is, waaruit geoogst kan worden. In één klap is iedereen duidelijk wat ons voor ogen staat met het voedselbos. Het filmpje en gesprek erover wakkeren het enthousiasme verder aan. Voor de volgende activiteit – ruim een week later – staan mensen dan ook al weer in de rij. Eigenlijk is dat geen activiteit, maar een instructie, die – vooral de hoveniers in het gezelschap – nieuwsgierig maakt. 

Het begint te schemeren en net als iedereen op het punt staat om naar buiten te gaan om ‘kaki’ te plukken, kruisen mijn ogen die van Haru-chan. Het ‘Edible Forest’ lied!!!’ schiet me te binnen en ik sluit zijn smartphone aan op onze speakers.
Begeleid door een rammelende gitaar horen we hem zingen:

(in engelse vertaling:)
People and nature spend time together 
while digging through the rough ground
to become an edible forest
mow the grass together
The sunlight shines through the wind
The seasons begin to change
Edible Forest – Forest that grows from here
Edible Forest – A Forest connected from here.

Of het ooit ons clublied wordt valt nog te bezien, maar een daverend applaus is zijn deel. Het oogsten van de kaki is een mooie afsluiting van de dag. De oranje vruchten zijn in het schemerlicht nog net herkenbaar als kerstballen aan kale takken. Met goed gevulde manden keert iedereen huiswaarts.

Een week later, maandag 16 november. Al vroeg in de ochtend arriveert Kushi-san, specialist in grondverbetering. Hij wordt vergezeld van Kikuko-san, waarvan we dan nog moeten uitvinden of zij zijn assistente, vriendin of concubine is in verband met overnachting in ons gastenverblijf. Ze hebben er zo’n 250 kilometer opzitten. We leerden hen kennen tijdens een workshop in Okazaki, begin oktober. Kushi-san demonstreerde daar de toepassing van zijn grondverbeteringsmethode, ontwikkeld samen met een collega die er een boek over schreef.

Dankzij diepe gaten en geulen, gevuld met lokaal voorhanden organisch materiaal wordt de bacteriologische ontwikkeling in de bodem gestimuleerd evenals de groei van ondergrondse schimmelnetwerken. Allemaal essentieel voor een goeie waterhuishouding en dus de basis voor een gezond bos. De methode is al op diverse plekken in Japan met succes toegepast.

Terwijl we nog aan de ochtendthee zitten druppelen de vrijwilligers binnen. Nosaki-kun, spil van het team, had aanvankelijk twee of drie mensen gevraagd, maar uiteindelijk komen er tien. Drie hebben er zelfs een vrije dag voor genomen, waaronder Onishi-san de provincie ambtenaar en ICT-er/singer-songwriter Haru-chan. Ook de makelaar, Okaze-san, is weer van de partij.

Vòòr de middag gaan we met de bodemspecialist op veldonderzoek: omringd door de hele club doorkruist Kushi-san het terrein van boven tot onder en van links naar rechts. Op allerlei plekken duikt hij naar de grond om ondergrondse waterbewegingen of het gebrek daaraan vast te stellen. Zonder schop of ander gereedschap, puur op het oog.

Het bovenste terras grenst aan de nog hoger gelegen moestuin van onze buren. Twee jaar geleden spoelde het talud daarvan bij hevige regelval naar beneden. Met een vette overheidssubsidie gerepareerd schoof dezelfde grond dit jaar om dezelfde reden opnieuw omlaag. Een beter praktijkvoorbeeld kan Kushi-san zich niet wensen. Het is ‘water naar de zee dragen’ als de bodemstructuur niet verbetert betoogt hij met een bezwerende vinger in de richting van een nòg hoger gelegen helling, waarvan de grond eveneens verzakt. 

Op enkele plekken lopen betonnen afwateringsgoten dwars door het terrein. Die moeten er eigenlijk uit. Beton is een vloek in de grondfilosofie van Kushi-san. Niet alleen van hem. Toch blijft de Japanse politiek ‘in beton gegoten’: al meer dan een halve eeuw spekken bouwbedrijven de verkiezingskas van (lokale) politici in ruil voor opdrachten om onder meer rivieroevers, zeeweringen en berghellingen te betonneren. Wat politiek-economisch gezien een win-win situatie is, is voor natuur, bodem(leven) en landschapsschoon zonder meer verlies. Ongebreidelde asfaltering en betonnering zijn mèt bosverwaarlozing in Japan steeds vaker oorzaak van desastreuze wateroverlast en grondverschuivingen. 

Al met al is Kushi-sans diagnose betreffende ons terrein duidelijk: de grond heeft last van ‘verstopping’, is één vast geklonken massa. Remedie: zijn methode van grondverbetering .

Na de lunch schaart iedereen zich nog eens rond Kushi-san maar nu aan tafel om dieper op het herstelplan in te gaan. Op een groot vel papier schetst hij een plattegrond en dwarsdoorsnede van het terrein. Vervolgens markeert hij tal van plaatsen waar drie meter diepe gaten moeten komen, volgestouwd met boomstammen, takken en groenafval en bestrooid met bamboe-houtskool. Dat brengt lucht en leven in de bodem! Het gezelschap hangt aan zijn lippen alsof het om een spannend verhaal gaat. 

Diagnose gesteld en behandelplan gepresenteerd. We gaan voor een ‘grondige’ aanpak en laten er geen gras (meer) over groeien: vlak na nieuwjaar zal de operatie plaatsvinden.

De vaart blijft erin, hoe traag een voedselbos ook tot stand komt.

VOEDSELBOS 1

Zondagochtend 25 oktober. Tegen 9.00 uur meldt zich bij ons een groep van overwegend jonge vrijwilligers, gerecruteerd door Nosaki-kun, een geboren netwerker en organisator. Twaalf mensen gaan aan de slag met bosmaaiers, kapmessen, sikkels en snoeitangen om bijna een halve hectare te ontdoen van meters hoog woekerend onkruid, bamboe en riet. Drie ontfermen zich over de keuken om te zorgen voor een warme lunch en avondmaal. De eerste stap op de lange weg naar het realiseren van een ‘voedselbos’. Het is stralend weer, iedereen heeft er zin in. 

Nosaki-kun geeft instructies en verdeelt de groep over het terrein met onderlinge afstand om elkaar niet het gras voor de voeten weg te maaien of erger. Het terrein ligt aan de voorkant van ons huis en bestaat uit een piepkleine valei met van oorsprong terrasvormige rijstveldjes, ingeklemd tussen stijle, beboste hellingen en een hoger gelegen weg. Het geluid van zes bosmaaiers stijgt eruit op als het gezoem van een enorme zwerm bijen. Jarenlange verwaarlozing hebben het groen welig doen tieren en tot  een paradijs gemaakt voor wilde zwijnen, slangen, schildpadden, kikkers en andere dieren. Hier en daar zijn de afwateringsgeulen dichtgeslibd en waterplassen ontstaan. Twee kaki-boomjes, die zo maar ergens verloren staan zijn compleet verdwenen onder ‘kuzu’ een snelgroeiende kruip-, klim- en wurgplant, die alle andere vegetatie met z’n groene tentakels ‘inpakt’. Eenmaal uit zijn wurggreep bevrijd blijken er nog enkele vruchten aan te zitten ook. Een oude met stenen gestapelde muur wordt weer zichtbaar en verborgen afwateringen komen tevoorschijn. Na verwijdering van slib en riet begint het water weer te stromen. 

Zonder collectieve pauze werkt iedereen door tot klokslag 12.00 uur de dorpssirene loeit. Signaal voor de lunchpauze. Het middagmaal – pasta met diverse sausen en salade – is ondertussen klaargemaakt door Maïko en Kaede, bijgestaan door Hiroe en vriendin Fumi-san, hoewel die rolverdeling in de praktijk eerder omgekeerd is. 

Voor het eerst gebruiken we de ‘kudo’, een traditioneel houtgestookt fornuis, dat nu buiten maar vroeger in de keuken stond. Voor grote partijen handig om water, rijst of in dit geval spaghetti in te koken.

Als piranha’s stort het gezelschap zich op de pasta. Er wordt weinig gesproken, maar met het legen van de borden neemt de conversatie toe. Ik zit naast een ICT-er die behalve een mondkapje vrijwel continue oordopjes in en een hoedje over z’n oren draagt. Bij aanvang van het werk vroeg hij me al of ook ik naar muziek luisterde omdat ik oorbescherming droeg in de vorm van een koptelefoon. 

Klaar met het eten spreek ik hem in m’n beste Japans aan. Hij reageert vlot in het engels alsof hij op mijn aanspraak zat te wachten. Als een schooljongen die later prof voetballer wil worden vertelt hij in zijn vrije tijd ‘singer-songwriter’ te zijn èn via internet Bahasa Indonesia te studeren. Vanwaar die combinatie? Muziek blijkt zijn passie: teksten schrijven, melodieën verzinnen, uitvoeren met zijn eigen stem en gitaar, opnemen en weer afdraaien zoals vandaag tijdens het maaiwerk. Aan het eind van de werkdag laat hij me een fragment van zijn muzikale hobby horen: ik hoef mijn ogen niet te sluiten om hem in een piepklein volgepropt kamertje te zien, waarin eenzaamheid zijn metgezel is. Tijdens de koffie om 1500 uur zit hij alleen op de bank in de hal, waar de middagzon een felle lichtstreep trekt. Even later toont hij me trots een mooie foto van zijn koffiekopje, genomen precies op het moment dat die zonnestraal het porselein doorschijnt. Vlak voor het avondeten vertrouwt hij me nog zijn grootste wensdroom toe: de uitvoering van zijn in het Indonesisch geschreven lievelingssong tijdens zijn begrafenis. Ik schat zijn leeftijd op 35 jaar.

Terug naar het gezelschap, dat voldaan en met hernieuwde energie weer aan de slag gaat. Behalve Okaze-san, de makelaar, van wie we in 2017 huis en grond kochten. Hij houdt het maaiwerk voor gezien wegens rugklachten. Zijn vrijwillige betrokkenheid bij alles wat wij met het onroerend goed (willen) doen is ongekend. Het was zijn idee om het terrein onkruidvrij te maken. Die halve hectare behoort wel bij ons huis en we hebben er de vrije beschikking over, maar het staat niet op onze naam. Dat vereist namelijk een officiële registratie als ‘boer’. Een administratieve formaliteit, maar toch. De schoonmaak moet de commissie, belast met controle op gebruik van landbouwgronden, overtuigen van onze serieuze intentie te gaan ‘boeren’. 

Rond half vijf verdwijnt de zon achter een bergkam Westwaarts van het dorp. Einde werkdag. De hele klus is voor 85 procent geklaard, een enorme prestatie voor mensen waarvan het merendeel amper tuingereedschap aanraakt. Geen zucht of klacht van vermoeidheid. Vanuit de keuken lokt de geur van curry de werkploeg naar binnen. Japanners zijn gek op curries en om de smaak van het platteland kracht bij te zetten is die van vandaag gebaseerd op wilde zwijnenvlees. Voordat de goegemeente aanvalt bedanken wij hen uitdrukkelijk voor hun inzet. Aansluitend een rondje waarin iedereen zich kort voorstelt. Dan pas vernemen we wat voor bont gezelschap rond de dis verzameld zit en van hoe ver sommige mensen zijn gekomen. Studenten, diëtiste, architect, ambtenaar, ICT-er, hovenier. Het merendeel is vrijgezel, reden om Nosaki-kun naderhand eens te polsen over de motieven van deze jongelui om hun schaarse vrije tijd aan zwaar tuinwerk op te offeren. Volgens hem op de eerste plaatst om het plezier samen een – fysieke – klus te klaren, zeker met het oog op een toekomstig voedselbos. Maar het toevallig treffen van een mogelijke huwelijkskandidaat sluit hij niet uit. Zo heeft hij de indruk dat verschillende meiden een oogje hebben op de ‘knappe jonge ambtenaar’ .

Het avondmaal verloopt geanimeerder dan de lunch. Het gezelschap is wat losser en meer ontspannen. Tegen het einde doet Nosaki-kun een oproep voor deelname aan een tweede – kortere – werkdag op zondag 8 november om het karwei te voltooien. Ook staat dan de pluk van rijpe ‘kaki’ – elders op het terrein – op het programma als voorproefje van het voedselbos. Aan enthousiasme geen gebrek, maar sommigen hebben andere afspraken. ‘Mondai nai’ – geen probleem. Een oproep via face-book gaat gegarandeerd voor vervangers zorgen. 

Met een ‘doggy bag’ vol overgebleven rijst en groenten vertrekt iedereen op een enkeling na, die helpt bij het afwassen en opruimen. 

In de na-zit stellen we met Nosaki-kun vast dat het een plezierige en vruchtbare dag was. We hopen er een gunstig voorteken in te zien voor verdere plannen en acties op het gebied van ecologie en duurzaamheid.Telkens met de inzet van (jonge) vrijwilligers.

Behalve het meerjarenproject van het voedselbos staat de realisering van een ‘zonnepaviljoen’ op het programma, waarover in een volgende bijdrage meer.

BIOTOOP

Afgelopen tijd veel binnen gezeten. Niet vanwege het virus, maar wegens aanhoudende regen. Zoiets hebben we in voorgaande twee jaren niet meegemaakt. Het regenseizoen is dit jaar extreem en treft heel Japan. Op sommige locaties valt wel 100 – 200 mm per etmaal. Kyushu – in het Zuid-Westen – heeft het ’t zwaarst te verduren met overstromingen en aardverschuivingen. Meer dan 60 dodelijke slachtoffers, duizenden ontheemden, enorme materiële schade. 

Wij mogen – alweer – van geluk spreken, zitten hoog genoeg om droge voeten te houden.

Met een temperatuur van rond 28 gr.C overdag en een relatieve luchtvochtigheid van tegen de 100% is het ‘vies benauwd’. Alle tussendeuren in huis staan open en drie ventilatoren jagen de lucht rond ter verkoeling en ter voorkoming van schimmel. 

Deze huiselijke ‘lock down’ dwingt tot rust maar voelt niet als dwang. Weken lang hard in de tuin gewerkt om het onkruid de baas te worden. Aardig gelukt, maar dankzij het huidige klimaat neemt het onmiddellijk revanche. We zien het met lede ogen aan.

Werk, weer en corona verkleinen de wereld aldus tot onze tuin, ons dorp en directe omgeving. Niets spectaculairs behalve als je inzoomt op de ons omringende uitbundige flora en fauna: we hoeven niet naar een botanische of dierentuin, we zitten er al middenin. Een kleine selectie:

 

 

 

 

CORONA IN JAPAN 2

Eigenlijk gaat deze bijdrage niet over de corona-epidemie, maar over wat deze crisis aan het licht kan brengen. De onverwachte besmettingsziekte test in eerste instantie de managementkwaliteiten van regering en overheidsinstanties. Maar het legt ook onvoorziene knelpunten van het maatschappelijk systeem bloot. Wat het eerste betreft krijgt de Japanse regering een zware onvoldoende van zowel specialisten als gewone burgers. Ook in het buitenland wordt er gehakt van gemaakt. Maar daar wil ik het nu niet over hebben.

Ik focus me op de onverwachte dynamiek die de coronacrisis in het maatschappelijk leven teweegbrengt en baseer mijn bevindingen vooral op wat ik erover lees in (engelstalige) Japanse kranten.

Het uitroepen van de noodtoestand in heel Japan staat ongeveer gelijk met een ‘lock down’ in Europese landen. Met één groot verschil: geen verplichting of dwingende maatregelen, maar dringende adviezen om binnen te blijven, thuis te werken, niet te reizen, afstand te bewaren en handen vaker te wassen. De politie heeft een makkie: minder verkeer, winkeldiefstal, openbare dronkenschap, wel meer huiselijk geweld.

Wie kan werkt vanuit huis is de veronderstelling. Dat blijkt maar voor 16 procent van de werknemers op te gaan. De rest pendelt aanvankelijk nog gewoon naar kantoor of organisatie want kàn eenvoudigweg niet thuis werken. ‘Bedrijfscultuur’, bureaucratische traditie en wantrouwen tegen mensen die niet in levende lijve voor je neus staan moeten eerst overwonnen worden. Ook zitten er hier en daar nog gaten in de digitale snelweg om tele-werken mogelijk te maken.

Het gros van Japanse werknemers valt in de categorie ‘salaryman’*). Zij werken binnen een sterk hiërarchische organisatie**) met afdelingshoofden, subchefs, chefs, onderdirecteuren, directeuren, president en CEO. Collegialiteit binnen je afdeling en loyaliteit aan je baas zijn heilig. Je werkdag zit erop als de baas vertrekt. Kroegbezoek na het werk moreel verplicht ter versterking van je band met collega’s. Je bedenkt geen opdrachten, je krijgt ze. Je communiceert met andere afdelingen of met klanten per telefoon of fax. Je werkt wel op een computer, maar maakt van alles een print. Belangrijke documenten voorzie je van je ‘hanko’ een persoonlijk stempeltje in rode inkt ter grootte van een vingernagel. Je overhandigt dit document aan je afdelingshoofd of chef, die het – bij goedkeuring – van zijn ‘hanko’ voorziet. Hij brengt het vervolgens verderop in de hiërarchie tot het uiteindelijk  – voorzien van alle ‘rode nageltjes’ – bij de directeur belandt. Als zo’n ‘salaryman’ het plots zonder het hiërarchische kader van zijn kantoormoet stellen om in zijn eentje thuis te werken voelt hij zich als een hond, door zijn baas in het bos achtergelaten.
Dit lijkt een karikatuur, maar het is nog dagelijkse werkelijkheid in grote delen van het Japanse bedrijfsleven en bij overheidsinstanties. Tradities worden niet afgeschaft, nieuwe gebruiken eenvoudigweg toegevoegd. Dat maakt Japan interessant, maar soms ook achterlijk. Naast de telefoon komt de fax, met de fax blijven potlood, pen en papier, ook als de computer met randapparatuur zijn intrede doet. Uit angst voor ‘hacks’ en virussen gaan berichten, brieven en facturen per fax of post in plaats van per e-mail. Het arsenaal aan stempeltjes breidt alsmaar uit. Protocollen, wettelijke voorschriften en een jarenlang ingesleten bedrijfscultuur houden dit allemaal in stand. Over efficiëntie maakt niemand zich druk. Het duurt dan ook weken voor het percentage thuiswerkers is opgekrikt naar zo’n 70 procent. Telecom-, electronica- en computerbedrijven varen er wel bij. Een regeringscommissie onderzoekt of het wettelijk voorschrift van de ‘stempel’ – obstakel bij thuis werken – vervangen kan worden door (electronische) handtekening of paraaf, zoals in de rest van de wereld. Maar lobbyisten van de ‘hanko’-industrie bestoken de overheid met petities om de stempelplicht te handhaven en zelfs tot cultureel erfgoed te verheffen.

mijn persoonlijke ‘hanko’ met etui en stempelkussentje

Ondertussen zit de ‘salaryman’ thuis, in een (te) kleine woning, omringd door zijn gezin. De kinderen – al weken thuis – zijn van onderwijs verstoken en als zijn vrouw niet werkloos is claimt ook zij computer en plek om te tele-werken. Aan een krap bemeten ruimte is hij op kantoor wel gewend, maar geen face-to-face overleg met collega’s is vreemd. Vertrouwt de baas hem nog wel nu hij uit het zicht is? Wat moet hij doen zonder zijn aanwijzingen of opdrachten? Uit loyaliteit neigt hij zijn werkdag te verlengen met de tijd die hij normaal kwijt is aan woon-werkverkeer. Bij de zorg om gezond te blijven en de huiselijke vrede te bewaren ziet hij ook nog eens de bui hangen van economische recessie en dreigend ontslag. Om stress te voorkomen vereist het virtuele kantoorwerk een enorme mentale omschakeling. Tot zover de sombere kant van het verhaal. 

Mensen raken gewend aan werken op afstand. Van lieverlee gaat het relaxter en krijgen mensen er zelfs plezier in. Er blijft tijd over. Fijn om onder andere het wereldwijde web en het gebruik van social media eens breder te verkennen. Aan fysiek contact mogen Japanners dan misschien niet zoveel behoefte hebben***) digitaal willen ze wel met alles en iedereen in de wereld verbonden zijn.

Midden in de coronacrisis probeert de regering een dubieuze en gevoelige wetswijziging in het parlement aangenomen te krijgen. Naar de slaapverwekkende debatten daarover op TV kijkt geen hond. Maar via Youtube en discussiegroepen op social media raken zelfs mensen die normaliter niet in politiek geïnteresseerd zijn betrokken.

De ‘tactiek’ van de regering om in de luwte van de crisis een omstreden wetswijziging door te drukken blijkt een misrekening. De ‘lock down’ heeft mensen bekwaam gemaakt in het opsporen van alternatieve informatiebronnen en in het gebruik van sociale media. De oppositie, die in de minderheid is, voelt zich opeens gesteund door een buitenparlementaire menigte van maar liefst tien miljoen burgers, die hun proteststem laten horen via Twitter of Facebook. Nooit eerder vertoond.
Geschrokken van zoveel weerstand trekt de regering zijn wetswijzigingsvoorstel in.

Of deze ‘overwinning van het volk’ een boost aan blijvend politieke bewustzijn oplevert is maar de vraag. Burgers hebben in elk geval geroken aan de macht van social media als verzetswapen. Die dynamiek was onder het uitroepen van de noodtoestand door de regering niet voorzien.

*)   Kijk onder ‘salaryman’ op wikipedia.

**)  De Belgische Amélie Nothomb schreef een hilarische roman over haar ervaringen met hiërarchische        bedrijfscultuur in Japan: Amélie Nothomb, Met Angst en Beven, De Bezige Bij, 2005.

***)  Zie ‘Hitori Botchi’, 1e aflevering van de nieuwe VPRO-serie over Japan ‘Tokidoki’,  gepresenteerd door Paulien Cornelisse, uitgezonden op zondag 17 mei 2020.