ROLPRENT

Ons huis is een aardige combinatie van heden en verleden. Oud en nieuw versterken elkaar en vormen zo een mooie eenheid.

Traditionele Japanse huizen hebben een ‘tokonoma’: een alkoof speciaal bestemd om een rolschildering op te hangen of een kostbaar voorwerp neer te zetten. Wij hadden er zelfs twee, maar hebben één ervan opgeofferd om elders ruimte te scheppen.

Rond de eeuwwisseling produceerde Hiroe enkele series prenten in kleine oplagen. Door haar schilderkunst en keramiek te fotograferen en in de computer te bewerken ontstonden nieuwe beelden. Deze liet ze vervolgens door een specialist op zwaar papier drukken. De prenten zijn zodoende ook weer een mooie combinatie van – in dit geval – conventionele en digitale technieken.

Vrijwel meteen toen de vraag aan de orde was wat we met de tokonoma zouden doen wist Hiroe dat één van die prenten voor een perfecte aankleding kon zorgen. Bij het maken ervan destijds nooit gedacht dat voorstelling en vorm zich misschien voor zo’n plek zouden lenen. Alleen, hoe hang je zo’n kunstwerk nu op?  Er zitten geen rondhouten stokken onder en boven, zoals bij een klassieke rolprent. Inlijsten is geen optie en om het werk lompweg met pushpins tegen de achterwand te prikken degradeert het kunstwerk tot een poster en de tokonoma tot een affiche-bak. Heiligschennis dus.

Via internet komen we in contact met een hyogu-specialist in Nara stad. Hyogu is een eeuwenoud ambacht om kalligrafie en kunstwerken te voorzien van een drager, zodat het opgehangen (rolschildering) of neergezet (kamerscherm) kan worden. Behalve om ze toonbaar te maken is hyogu ook bedoeld om een werk veilig en compact te kunnen bewaren. 

Het vak werd in de 6e en 7e eeuw vanuit China in Japan geïntroduceerd dankzij de rollen gekaligrafeerde en opgeplakte sutra’s waarmee het Boeddhisme toen verspreid werd. De techniek om teksten en – later – schilderingen op te plakken op zijde of papier werd in Japan verder ontwikkeld en verfijnd. Ook werd de toepassing verbreed naar de flexibele wanden in huizen, waarvan de schuifpanelen (fusuma) beplakt werden met weidse landschappen, indrukwekkende natuurvoorstellingen of gekaligrafeerde wijsheden en poëzie. Hyogu is nog steeds een gerespecteerd ambacht ook al verdienen de meeste vaklui hun geld tegenwoordig met het restaureren van oude rolprenten en panelen.

Het is vlak voor O-bon, de jaarlijkse voorouder-herdenking, wanneer iedereen een paar dagen vrij heeft. O-bon werkt als een deadline, dus drukte alom. Niettemin zijn we welkom bij hyogu-specialist Nakajima. 

Met de opgerolde prent onder de arm worden we in het halletje verwelkomd door mevrouw Nakajima, een vriendelijke dame op leeftijd. We wisselen onze schoenen voor slippers en volgen haar via een grote werkplaats, naar een kleinere waar haar man aan het werk is. Hiroe rolt de prent uit op een werktafel terwijl Nakajima-junior zich bij ons voegt. Een boom van een vent, achter in de 40. Qua postuur doet hij me denken aan Jerommeke uit Suske en Wiske – strips. ‘Zo’n krachtpatser voor zulk subtiel werk?’ flitst even door mijn hoofd. Hij is de vierde generatie in het familiebedrijf dat zijn overgrootvader in 1916 begon. 

Hiroe legt uit dat haar werk bestemd is voor een traditionele tokonoma; ze wil het op een vergelijkbare manier presenteren als een klassieke rolschildering. Het papier van de prent is dik en stevig en hoeft in feite alleen maar op maat gesneden te worden en voorzien van een -verwisselbaar – ophangsysteem.

Een primeur in hun ruim 100 jarig bestaan. De Nakajima’s buigen zich gedrieën in alle ernst over de kwestie en zoeken naar het ei van Columbus..

De vader, klein van stuk, trekt geroutineerd allerlei voorbeelden van rolschilderingen uit de kast en hangt ze stuk voor stuk op. Het drietal zegt weinig, maar vangt elk woord of signaal op en handelt daar naar. Als wij het bijvoorbeeld met junior over metalen uiteinden van een oprol-stok hebben heeft senior ze al op tafel staan. 

Junior ziet meteen dat de afbeelding links en rechts een witrandje van 7 millimeter behoeft en dat boven meer wit nodig is dan onder. Gasten zitten immers op de tatami en kijken er vanuit zo’n lage positie naar. Daar hadden wij nog niet aan gedacht.

Twee uur lang drentelen we zo rond de prent. Buiten is het bloedheet, Binnen legt een ventilator het af tegen de oplopende temperatuur. Het zweet gutst van mijn kop en doorweekt mijn kleding. De aangeboden en welkome ijskoffie schiet door mijn droge keel alsof het een afvoer is.

Nakajima-junior denkt precies aan Hiroe’s verzoek te kunnen voldoen. Over de afwerking aan boven- en onderkant heeft hij een duidelijk idee evenals over een schappelijk prijsje. Wij beloven de afmetingen van de tokonoma op te nemen en zullen bellen voor een vervolgafspraak.

Als we ons een paar dagen later opnieuw melden scharen wij ons enkel met junior in zijn werkplaats rond de tafel met de prent. Hij demonstreert wat ophangsystemen. De keuze is snel gemaakt. Alle ingrepen, afmetingen en toepassingen worden nog eens precies op een rijtje gezet, zodat er geen misverstanden over kunnen bestaan. Net zoals in Japanse restaurants waar bestellingen altijd nog eens luid en duidelijk door de bediende worden herhaald. 

Zijn ouders komen even om de hoek en werpen een geruststellende blik op het werk van hun zoon. Ook wij hebben er alle vertrouwen in en menen zelfs in junior’s vrij onbewogen gezicht enig enthousiasme te bespeuren.

Uiterlijk 4 september willen we het werk graag in huis, maar op een zondag ruim daarvóor belt junior met de mededeling dat het werk al klaar is en hij de prent komt brengen en installeren. 

Een uur later hangt de prent in de tokonoma tot grote tevredenheid van Hiroe èn Nakajima-junior. Gezeten op de tatami kijkt hij met zichtbaar plezier naar het resultaat. 

Zou in de combinatie van moderne kunst en traditionele setting een nieuw perspectief schuilen voor het eeuwenoude hyogu-vak? Wie weet.

RAMPENOEFENING

Via ons ‘wijkhoofd’ zijn we uitgenodigd deel te nemen aan een vrijwillige rampenoefening in Sugawacho op zondagochtend om 9.00 uur.  Geen overbodige luxe in een regio waar de natuur heftig tekeer kan gaan: aardbevingen, wervelstormen met wateroverlast en aardverschuivingen. Vandaag nog moesten in het Westen van Japan tienduizenden mensen wegens noodweer hun huis verlaten.

Er wordt regen verwacht. Daarom hoeven we ons niet eerst bij de krantenkiosk vlak bij ons huis te verzamelen, maar kunnen rechtstreeks naar de evacuatieplaats: de gymzaal van de basisschool 100 meter verderop. Het wijkhoofd brengt op zaterdagavond alle wijkleden persoonlijk hiervan op de hoogte. 

Zondagochtend. Tijdens mijn vroege ochtendwandeling zie ik al grote bedrijvigheid bij de brandweerkazerne op enkele honderden meters afstand. Een van de gehelmde brandweerlieden zwaait naar mij maar kan niet zien wie hij is; ik zwaai terug. 

Tegen negen uur melden we ons samen met onze buurvrouw bij de gymzaal. Het wemelt er van vrijwillige brandweerlieden en mensen in fluorescerende hesjes. Elke dorpeling ontvangt een plastic zakje om zijn/haar schoenen in te doen*) en een flesje water. We groeten bekenden. Nanami-chan, een meisje dat af en toe bij ons thuis komt om engels met mij te doen tikt mij op de schouder terwijl ik mijn schoenen uittrek. “Hello, how are you?”. 

Halverwege de enorme gymzaal staan zo’n 100 stoelen opgesteld met zicht op de zijwand. Pal ertegenover een 12 meter lange smalle tafel waarachter een batterij ‘officials’ van brandweercommandant tot schoolhoofd, van gemeenteraadslid tot de chefs de bureau van het plaatselijk postkantoor en stadhuisfiliaal, van de voorzitter van de federatie van dorpsverenigingen tot de locale veldwachter en een aantal ambtenaren. 

Lang niet alle stoelen zijn bezet als om 9 uur de dorpssirene loeit. Tussen de voorste rij die gevuld is met ‘gele hesjes’ en onze rij gaapt een groot gat. Het brandweer corps stelt zich met militaire discipline op in de ruimte tussen publiek en podium. De ondercommandant meldt zijn manschappen met een ferm saluut aan/af (?) bij de commandant die daarvoor van achter de tafel is gekomen. Een mevrouw aan het linker uiteinde van de tafel heeft een microfoon en leest het draaiboek voor. Ze volgt daarbij aanwijzingen van de brandweercommandant naast haar. Bij het oplezen van hun naam en functie staat elke ‘official’ op en groet het publiek met een buiging. Er volgen toespraken van de commandant, de federatievoorzitter, de politicus. Die laatste laat zich ondertussen uitgebreid met zijn eigen smartphone door een tafelgenoot fotograferen. Binnenkort zijn er verkiezingen.

Dan is het tijd voor de eerste ‘oefening’: het vouwen van slippers met kranten. Ik vraag me af of ‘slipper-origami’ bij calamiteiten wel de hoogste prioriteit heeft. Hiroe legt me uit dat dit schoeisel voor Japanners – zelfs in evacuatie centra – onmisbaar is. Via een groot scherm op het podium en simultane demonstratie van de voorzitter krijgen we instructies voor de vouwwijze. Dan mogen we zelf aan de slag met twee vellen krantenpapier, uitgedeeld door de ‘gele hesjes’. Iedereen stort zich braaf en vol overgave op het fröbelwerk. Veel mannen krijgen assistentie van hun (buur)vrouw. Ook ik knutsel na enig gehaspel een paar slippers in elkaar. Terwijl ik mijn blote voeten warm aan het lokale Nieuwsblad vraag ik me af hoe zo’n oefening in Nederland zou vallen. Bij gebrek aan volgzaamheid ontaardt zo’n exercitie er waarschijnlijk meteen in vrolijke anarchie.

Voor de tweede oefening zijn alle ogen weer gericht op het podium. Via een beeldscherm krijgen we te zien hoe je iemand in een rolstoel op een 10 cm hoog plateau krijgt en er weer veilig af. Tevens leer je de invalide uit de rolstoel te tillen, op een toilet te zetten en terug.

Aansluitend een ‘live’ demonstratie op het toneel waarbij het schoolhoofd als rolstoel-invalide figureert. Een vrouwelijke ambtenaar legt elke handeling gedetailleerd uit op een toon, die een kleuterjuf niet zou misstaan. Ik probeer het allemaal ernstig te nemen, maar kost me wel moeite. Hierna een praktijkoefening door alle aanwezigen, die in twee groepen worden verdeeld. Voor een aantal mensen, zoals onze buurvrouw,  een mooi moment om de rest van de rampenoefening voor gezien te houden. Wij blijven en worden door de voorzitter uitdrukkelijk uitgenodigd de rolstoel/toilet-oefening te doen. Met enige ervaring in invalidenvervoer rol ik Hiroe zo het plateau op en af en zet haar op het toilet. Andersom ben ik te zwaar om door haar getild te worden. Ik voel aller ogen op ons gericht. De fotograaf pikt ons eruit voor een plaatje. Lang van gestalte ben ik natuurlijk dé blanke allochtoon van het dorp. En mensen kijken daar niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk tegen op. 

Terwijl voor en achter in de gymzaal met rolstoelen wordt geoefend marcheert het brandweer corps naar buiten. In colonne vervoeren ze ‘kare-raisu’ (rijst met currysaus), door een groep vrijwilligsters in een geïmproviseerde gaarkeuken 50 meter verderop klaar gemaakt. Deze voedselvoorziening – hoor ik later – maakt deel uit van de oefening. Zo gauw de curriegeur de gymzaal binnendringt waar het publiek inmiddels een beetje aan zichzelf is overgelaten geeft de voorzitter het signaal ‘einde oefening’. Maar de meeste mensen zijn dan al op weg naar de uitreiking van de warme hap of naar huis.  Hiroe en ik (weer die blanke buitenlander!) worden nog even staande gehouden door een verslaggeefster van een locale omroep voor een paar vragen over onze ervaring.

Onder de overdekte fietsenstalling pikken we een plastic bordje ‘kare-raisu’ op met fris-zure pickles. Een informele lunch in de buitenlucht staand of leunend tegen een muurtje onder het afdak. Er wordt weinig met elkaar gesproken. Wie zijn bordje leeg heeft en niet voor een tweede ronde gaat stopt het met plastic bestek en al in de plastic zak waarin eerder de schoenen zaten en vertrekt daarmee. Sinds ik in Japan woon heb ik een soort plastic-allergie ontwikkeld. Al die meestal overbodige en kritiekloos geaccepteerde plastic gemaksartikelen dragen bij aan een echte milieuramp, die sluipender en op termijn dodelijker is dan welk natuurgeweld ook. Denk ik.

Terwijl ook wij op het punt staan huiswaarts te keren groet een brandweerman ons. We herkennen hem pas als hij zijn helm afzet. Het is Hasaka-san, baas van de lokale deurenwerkklaats en als zodanig betrokken bij de renovatie van ons huis. Hij was het die me ’s-ochtends vanaf de kazerne toezwaaide. 

Terugkijkend valt me op dat er weinig animo is bij de bevolking voor de oefening (nog geen vijf procent komt opdagen).  En dat ligt niet aan de regen, zoals de vicevoorzitter van de dorpsvereniging me wil laten geloven.  Ooit is dit ergens door een autoriteit voorgeschreven en sindsdien wordt het braaf uitgevoerd. Jaarlijks en ieder jaar met een ander aspect, zoals het protocol voorschrijft. Dit jaar voor de dertiende keer. Niemand die zich afvraagt of dit nog wel een zinvolle en effectieve voorbereiding is op grote calamiteiten. 

Ik vrees een ramp.

*) Het is een vaste gewoonte in Japan om bij binnenkomst van elke woning en veel andere gebouwen om je schoenen in de entree achter te laten en deze te wisselen voor slippers.

KURA KARA

Bij veel traditionele Japanse huizen staat – naast hoofd- en bijwoning – een witgepleisterd, hoog opgetrokken bouwwerk, de kura. Het is een enorme ‘kluis’, een bewaarplaats voor kostbaarheden. De wel 40 centimeter dikke muren en dito toegangsdeur beschermen de inhoud tegen brand, vocht, hitte, vorst en diefstal. Rondom een houten skelet zitten muren van verschillende lagen gevlochten bamboe met leem, stro en pleisterwerk: een meer dan 1000 jaar oude, maar nog steeds gevolgde bouwtraditie. Kura’s ogen fraai door hun eenvoud en steken wat dat betreft gunstig af bij de vaak druk versierde hoofdwoning. 

Wij hebben de kura bij ons eigen huis gesloopt omdat hij te slecht en te lelijk was om te renoveren. De aanblik van een gaaf en mooi exemplaar hoeven we niet te missen, want die genieten we bij onze buren. Op een plateau zo’n zes meter boven onze tuin verheft zich hun witgepleisterde kluis. Die verheven positie kent een curieuze achtergrond.

de inmiddels gesloopte kura

kura van onze buren

Een oudere dorpsgenoot, die in zijn jonge jaren veel bij de vroegere eigenares van ons huis (M-san) over de vloer kwam vertelt ons over de slechte verstandhouding tussen deze dame en haar – nu onze – bejaarde buur (T-san). T-san kocht een 8-tal rijstveldjes van M-san, zo ongeveer de laatste snippertjes van een ooit welgestelde familie grootgrondbezitters. Wanneer T-san een huis bouwt op het plateau tegen M-san d’r perceel verknalt hij lompweg haar fraaie karpervijver bij het verstevigen van zijn talud met stenen. De verhoudingen zijn dan voor goed verziekt. Als T-san ook nog het belendende stukje grond wil kopen om op het volledige plateau een ‘kasteeltje’ te kunnen bouwen krijgt hij nul op rekest. Met de kura op de rand van zijn plateau lijkt T-san vervolgens een opgestoken middelvinger naar zijn buurvrouw te maken. Speculatie van mijn kant natuurlijk. In elk geval begrijpen wij nu waarom T-san en zijn familie vragen over ons huis en zijn vroegere bewoners telkens snel afdoen met ’geen idee’.

Deze geschiedenis kennen wij nog niet als wij op uitnodiging van Junko-san, T-sans dochter, een kijkje nemen in hun kura. Achter de dubbele schuifdeur betreden we een met hout betimmerde ruimte. Alle wanden zijn voorzien van stellingen, die vol staan met dozen en kisten. Ook de middenruimte is bezet met spullen. Junko-san wil ons graag het lakwerk gebruiksgoed van haar moeder laten zien. Prachtige kommetjes, puntgaaf en verpakt in houten kistjes. Voor het laatst gebruikt bij de bruiloft van Junko’s ouders 60 jaar geleden. Waarschijnlijk een van de laatste keren dat een huwelijksceremonie thuis werd voltrokken, zoals tot dan toe op het platteland gebruikelijk was. Dat gold ook voor rouwrituelen. Bij zulke gelegenheden kwam het hele dorp in actie. Het gezamenlijk verrichten van taken ging gelijk op met het gezamenlijk bereiden en gebruiken van de maaltijd. Zodoende bezat elke familie kisten vol lakwerk: 50 tot wel 100-delig of meer, vaak van generatie op generatie doorgegeven. 

Junko-san en Hiroe in de kura

Als ‘Westerse trouwhotels’ en mortuaria van begrafenisondernemers hun intrede doen verdwijnen de dorpse trouw- en rouwbijeenkomsten. Het lakwerk blijft onaangeroerd in de kisten, veilig opgeborgen in de kura. De ‘plastic revolutie’ van de 50-er jaren degradeert het traditionele lakwerk verder tot ouderwets en onpraktisch vaatwerk uit grootmoeders tijd. Junko heeft het zelfs nooit in handen gehad en haar dochters kijken er al helemaal niet naar om. Zij wil het nu eigenlijk wel kwijt, maar haar 80-jarige moeder niet. En dus blijft het bewaard tot……

Zoals gezegd was ons huis ooit het bezit van een familie van grootgrondbezitters, die in de loop van de tijd hun land aan boeren in het dorp verloren. Op steenworp afstand staat nog zo’n huis, zij het van recentere datum. Sinds de laatste bewoonster van dat huis overleed is haar zoon, Arino-san, de eigenaar. Nu hij verantwoordelijk is voor het ouderlijk huis pleegt hij noodzakelijk onderhoud en ‘ruimt wat op’. Arino-san verbouwt in ons dorp rijst en egoma, een soort sesam (met bloedverdunnende werking) en verblijft zo veel in dat huis dat ik altijd veronderstelde dat hij er permanent woont. Feitelijk woont hij sinds zijn huwelijk in een 40 jaar oude nieuwbouwwijk van Nara-stad. Noch hij noch zijn zoon willen het (voor)ouderlijk huis bewonen. Ze houden het in stand en bewaren het tot…….

We kunnen het goed met hem vinden en onlangs liet hij ons het huis met zijn bijgebouwen, waaronder de kura, zien. Hijzelf was nog nooit in de kura geweest bekende hij. Bij afwezigheid van electriciteit schuifelden we bij het licht van zijn smartphone tussen vreemde objecten en kisten die onder de dikke stof-deken één grijs stilleven vormden. Ook hier weer kisten vol lakwerk, waarbij Arino-san zijn neus ophaalde en meteen instemde met Hiroe’s voorstel die kisten voor hem op te ruimen. We verlieten de kura en de nalatenschap van zijn moeder met een mooie hibatchi (keramische pot voor houtskoolvuur). 

dubbele kura deur bij Fumi-san

bijna lege kura met draagkoets

van de ondergang gered lakwerk

poets en selectiewerk

Tenslotte nog het kura-verhaal van Fumi-san, die in hartje Tokyo woont, maar in een vlak bij ons gelegen dorp een prachtig oud familiehuis bezit. Het huis is goeddeels gerenoveerd en wordt nu gebruikt voor culturele activiteiten en logies. Toen Hiroe haar onlangs bezocht was ze toevallig bezig in de kura op te ruimen en stond op het punt manden en kisten vol lakwerk weg te gooien. Ze was blij met Hiroe’s aanbod de hele partij over te nemen. Bij het ophalen keek ik even rond in de vrijwel lege kura. Mijn oog viel meteen op een 19e eeuwse draagkoets, tekenend voor de positie van de huiseigenaar en zijn familie. Fumi-san vertelde dat antiekdieven ooit een gat hadden geslagen in de dikke kura wand en er veel kostbaarheden uit hadden geroofd. En nu ze zelf de kura ontruimt, heeft ze eerst een antiquair de gelegenheid gegeven kostbare dingen te selecteren. Voor ons is ‘het restant’ nog waardevol genoeg om ze een poetsbeurt te geven en ze te bewaren tot…….we voldoende gave exemplaren bij elkaar hebben om er een handeltje mee te beginnen onder de naam ‘Kura Kara’ (uit de kura). In geld uitgedrukt is het lakwerk niet zo kostbaar, maar het vertegenwoordigt vooral een culturele waarde. En last but not least: het zijn juweeltjes van traditionele Japanse ambachtelijkheid. Dat gooi je toch niet weg?

DE LAATSTE KILOMETER

Met Yasuko, een Japanse vriendin die in Nederland woont, onderhouden we doorgaans digitaal contact via Line, het zusje van WhatsApp. Bij nacht en ontij bliept Hiroe’s smartphone vanwege haar chat-berichten, meestal vergezeld van een batterij foto’s. Stante pede – verslagen van een hyperactief en doorgaans vrolijke leven. 

Yasuko is BRM (Bone Rithm Moment)-therapeute en bezoekt twee keer per jaar haar Tokiose leermeester voor nascholing. Mooie gelegenheid elkaar dan weer eens in levende lijve te treffen. Net als de vorige keer (zie ’Schok van verandering’) spreken we halverwege de afstand tussen haar moeders huis en Sugawacho af. En ook nu weer kiest Yasuko een onsen (heet bronwater bad) als trefpunt. Deze keer is de onsen gevestigd in een voormalig theater zo heeft ze via Google uitgevonden. 

We verheugen ons op zo’n historische locatie en fantaseren over een oud, donker en in dampende waterbaden getransformeerd kabuki-theater ergens in het centrum van de havenstad Yokaiichi.

Rijdend op aanwijzingen van onze TomTom rest slechts één kaarsrechte laatste kilometer tussen de snelweg en plaats van bestemming. Een in-/uitvalsweg zoals je ze in elke Japanse stad vindt: links en rechts bebouwd met showrooms van alle automerken afgewisseld met  vestigingen van alle fast food ketens ter wereld. Kortom, één bonte en schreeuwerige reclamehaag. Naarmate de kilometer korter wordt en het horeca-karakter verandert van ‘snelle hap’ in ‘familie restaurant’ beginnen we te twijfelen of dit wel de plek is waar we een oud theater zullen vinden.

Bij ‘bestemming bereikt’ draaien we een vrij lege parkeerplaats op, vlak voor de ingang van Theater Café Onsen. Boven de entree steekt inderdaad iets van een toneeltoren in de lucht. Maar verder is het een groot karakterloos gebouw dat zich in niets van de omgeving onderscheidt behalve in het ontbreken van opdringerige reclame.

Meteen bij binnenkomst worden we door een enthousiaste Yasuko overvallen. We kopen een ticket voor een verblijf van twee uur en beginnen met uitwisselen van wederwaardigheden en presentjes. Yasuko maakt me blij met biologische kaas afkomstig van een Kinderdijkse boerderij. Een groot Hollands genoegen dat ik dankzij onze zuinige kaasschaaf zo lang mogelijk probeer te rekken.

De onsen scheidt ons naar sekse. Voor de dames heerlijk om ontspannen in een warm bad verhalen en ervaringen uit te wisselen. Zoiets gebeurt aan ‘mijn kant’ niet. Een tiental heren, naar schatting in leeftijd variërend van 30 tot 80 jaar, is erg op zichzelf en iedereen zoekt bij voorkeur een plekje op afstand van badgenoten. Zwijgen is troef. Je hoort alleen het opborrelende of neerkletterende water.

toren in de toren
blik vanuit de toren

 

Na driekwartier hou ik het voor gezien en keer terug naar de lobby, waar ik me op een van de bedbanken neervlij die langs de halfronding in de ‘toneeltoren’ staan. Vandaar kijk ik op tegen een blank houten constructie, die in het midden van de ruimte oprijst. Een toren in de toren. Jonge stelletjes, gehuld in een soort unisex pyjama’s klimmen er blootsvoets in omhoog om op een van de drie verdiepingen in een knus kamertje te lezen of te relaxen. Via kijkgaten en smartphones houden ze contact met de ‘buitenwereld’.

Het maakt me nieuwsgierig naar de rest van het voormalige theater. Het moet een enorme omvang hebben gehad, want binnen zijn muren vind je behalve de onsen een massageruimte, restaurant, theeschenkerij, internetcafe, nóg een lees- en relaxruimte met zitkuilen en boomhutten. Hoe dieper ik het gebouw in ga des te schaarser wordt het licht. Ik bereik een zaaltje met life theater terwijl de toeschouwers bij gedempt licht zitten te dineren. Op weg terug naar de lobby passeer ik een glazen deur met daarachter een ‘capsule-hotel’: een wand met zo’n veertig éénpersoons-slaapcabines in twee rijen boven elkaar, af te sluiten met een gordijntje. Bij het zien van deze slaapdozen, waar je enkel horizontaal in kunt, begin ik al te hyperventileren en kan ik de gedachte aan Italiaanse begraafplaatsen niet onderdrukken. 

restaurant

relaxruimte

live theater

capsulehotel

Inmiddels is het enorm druk geworden met mensen van alle leeftijden. En dan te bedenken dat het een gewone doordeweekse werkdag is rond het middaguur. Vanwaar dit succes vraag ik me af. Het oorspronkelijke theater is waarschijnlijk een product van de Japanse zeepbel-economie, die eind vorige eeuw uit elkaar spatte. Veel Japanse steden zitten sindsdien in hun maag met een giga museum, theater, concerthal of ander prestigieus gebouw, dat gebukt gaat onder een niet aflosbare schuldenlast. Ze staan er nu bij als monumenten van overmoed, waarin bij gebrek aan budget niets (bijzonders) meer gebeurt. Hier dus niet. Een slimme manager heeft waarschijnlijk de eertijds onrendabele en elitaire cultuurtempel weten te transformeren naar een populair en succesvol wellness centrum: ontspanning, eten, drinken, baden en een vleugje cultuur. Een concept dat perfect past in de kilometer auto- en waterhandel*), waar we kennelijk zijn beland en waar consumeren en recreëren hetzelfde zijn.

M’n mijmeringen over de levendige business in dit recreatie-oord stoppen als Yasuko en Hiroe geheel ontspannen en met rooie koppen in de lobby verschijnen. Yasuko klimt nog even in de toren om ons van boven af te fotograferen. Een meisje van een jaar of 8 dat ons blijkbaar interessanter vindt dan haar ouders dartelt nieuwsgierig om ons heen. We babbelen wat met haar en ze maakt een kiekje met Yasuko’s telefoon.

We besluiten elders te lunchen, de ‘wereldkeuken’ ligt immers om de hoek. En zo zitten we vlakbij in een Tonkatsu-restaurantje. ‘Tonkatsu’, de knisperig gefrituurde schnitzel is een van mijn favoriete gerechten. De menukaarten bieden ze in allerlei variaties en combinaties aan. 

met Yasuko in het tonkatsu resaturant

Yasuko kiest voor dé specialiteit van het restaurant: een schnitzel van een ‘hybriede’ varken, het fokresultaat met drie verschillende rassen. De aardige bediende komt vrij snel na opname van onze bestelling melden dat de specialiteit uitverkocht is en put zich daarbij uit in alle mogelijke verontschuldigingen. Yasuko geeft blijk van haar – gespeelde – teleurstelling, kiest een alternatief maar ontbiedt meteen de baas van het restaurant. Ze verwijst daarbij naar de prominente vermeldingen ‘Klachten? Vraag naar de baas!’ en ‘Niet goed, geld terug!’. De bediende probeert er onder uit te komen door te zeggen dat die klachten enkel over smaak mogen gaan. Maar dat wakkert Yasuko d’r balorigheid juist aan. Ze wil minimaal een foto met de baas aan tafel als bewijs dat de slogan geen fake is. De truc werkt. Even later bij het serveren van de gerechten kondigt de bediende de komst – bij hoge uitzondering – van haar chef aan. 

Hiroe, restaurant baas en Jos

Terwijl we alledrie van een tonkatsu genieten komt hij naar ons toe: een keurige brildragende veertiger in hagelwit overhemd met stropdas. Op afstand maakt hij al diepe buigingen om vervolgens aan de rand van onze tafel door zijn knieën te gaan en vanuit deze nederige positie bloedserieus Yasuko’s ‘klacht’ aan te horen. Er was die dag zoveel vraag naar de specialiteit dat deze halverwege de lunchtijd al uitverkocht was. “Excuus, excuus, nogmaals duizend keer excuus; ik biedt u graag iets van de zaak aan”. Hierna komt hij overeind en schenkt met een big smile en deemoedig onze theekopjes bij. Dit vertoon van gedienstigheid en vooral de ingestudeerde glimlach waarbij hij zijn mondhoeken tot boven zijn neusvleugels trekt, zetten beide dames aan tot vrolijke plagerij. Onverstoorbaar legt hij uit hoe speciaal de hybride is en dat deze uitsluitend verkrijgbaar is in zijn twee restaurants: deze aan het einde, de ander aan het begin van ‘die laatste kilometer’. Yasuko ensceneert een foto van ons met de horeca-baas die prominent het bordje met de klachten-slogans omhoog houdt . Hierna trekt hij zich terug, maar blijft ons op afstand in de gaten houden. Als hij even later weer met de theepot langskomt vraagt hij uitdrukkelijk of alles naar wens is. Ja hoor, alles is heerlijk, behalve de geraspte rettich die volgens Hiroe te droog is. Hij bekijkt het witte bolletje rettich nauwkeurig en bevestigt de onvolkomenheid. Hij gebruikt daarbij zó’n stortvloed aan verontschuldigingen dat Hiroe hem onderbreekt met ‘zo is het wel genoeg’ en ‘u mag nu wel gaan’. Ik reken af. Met het gebruikelijke ‘gotchiso-samadeshita’ (het was heerlijk) verlaten we het restaurant en even later ‘de kilometer’ om Yasuko naar het station te brengen.

We zijn nog niet thuis of de telefoon ‘bliebt’: Yasuko’s fotoverslag van een dagje ‘théatre varié’

*) ander woord voor horeca in Japan.

SAKAI-SAN

Waarom bestaat er geen Nobelprijs voor vakmanschap? Als ik zie wat onze aannemer en zijn team presteren, hun inzet, vakmanschap en geweldige collegialiteit dan komen zij daar onmiddellijk voor in aanmerking. Nooit eerder zoveel en zo luidruchtig werkplezier in een bouw meegemaakt. Dan heb ik het niet over oorverdovende bouwradio’s, maar over de lachsalvo’s van de vaklui.

Die Nobel-pluim bewaar ik tot het afscheid of de borrel voor alle mensen die onder Sakai-sans directie aan ons huis hebben gewerkt. Ik weet al hoe de aannemer zelf zal reageren. Als altijd in zo’n situatie draait hij zich met een schamper lachje om en verzint een of ander klusje. Japanners houden wel van complimenten en zijn er zelf ook scheutig mee, maar onze aannemer is er wars van.

Sakai-san

eerste bespreking met de aannemer

Sakai-san (77), die net als wij in een krimpdorp woont op zo’n 30 auto-minuten bij ons vandaan is een kleine lokale ondernemer. Een bescheiden man van weinig woorden en zachte stem maar met grote zeggingskracht. Tenger van postuur ziet hij er altijd fris geschoren uit, draagt meestal jeans, een strohoed op zijn hoofd en sneakers aan zijn voeten. Zijn enorme ervaring met gecompliceerde (oude) bouwwerken gaf de doorslag voor hem te kiezen. En uiteraard zijn redelijke offerte. Aanvankelijk vragen we ons af of hij wel open staat voor eigentijdse materialen en voorzieningen, maar die angst blijkt al snel overbodig. Bij elke voor hem onbekende techniek of materiaal speurt hij het internet af en belt heel Japan rond tot hij precies gevonden heeft wat we willen.

in de weer met graafmachine

overleg met installateur water en elektra

Het bouwkundige inzicht van Sakai-san en de manier waarop hij met ons praat over wat wél of juist niet kan maakt een architect overbodig. Hijzelf tekent een plattegrond van ons huis met alle maten erin. Daarin geven wij de indeling aan. Kopietjes daarvan plakt hij op een stuk triplex en deelt deze uit aan timmerlui en installateur van water en elektra en ook weer aan ons. Het is een basisplan met ruimte voor aanpassingen en detaillering. Veel wordt gaandeweg beslist. Thuis berekent, plant en puzzelt hij, spreekt af met leveranciers en onderaannemers. Geen planborden, bouwvergaderingen of papierwinkel, maar informeel overleg ter plekke, soms geholpen door een schetsje of berekening op toevallig voorhanden karton of afvalhout. Een bijna aandoenlijke  eenvoud van werken. En dan te bedenken dat het niet over het opknappen van een tuinhuisje gaat, maar om een renovatieproject van een paar ton (Euro). 

Sakai-san met Kinia

Ko-chan (L) en Kinia (R)

Als voorstanders van duurzaamheid willen we ‘van het gas af’, goed isoleren, dubbel glas en vloerverwarming. Ook kiezen we een ‘westerse’ badkamer. In Japan is isolatie een vrij onbekend verschijnsel net als vloerverwarming met warmtepomp. Beide zijn een primeur en daarmee een uitdaging voor onze aannemer en timmerlui. Ze voeren het uit alsof ze nooit anders gedaan hebben.

Meestal reageert Sakai-san met een kort lachje als hij iets niet ziet zitten of onze wens overdreven vindt. Vooral ik ontlok hem nogal eens zo’n grijns met in zijn ogen onrealistische voorstellen. Nooit een minachtende reactie, laat staan botte afwijzing. Hij vermaakt zich met mijn onkunde en lijkt te denken: ‘daar heb je die oranda-jin weer’.

Kinia

Ko-chan

Sakai-sans zoon Kinia (45) is de enige werknemer in loondienst. Samen met zzp-er Ko-chan (50) doet hij al het timmerwerk. En dat is heel veel in een groot traditioneel hout-skelet-bouw huis als dat van ons. Zij vormen een fantastisch duo kwa samenwerking – Kinia is specialist in constructies, Ko-chan in detail-afwerking – en kwa werksfeer. Op het ochtendhumeur van Ko-chan na zijn beiden permanent in voor grappenmakerij en plagen elkaar voortdurend. Die vrolijkheid gaat nooit ten koste van aandacht voor werk, precisie en voortgang. Ze zijn vaklui met groot verantwoordelijkheidsgevoel. Het is  Sakai-san die de lat voor deze arbeidsmoraal zo hoog legt. Niet alleen voor zichzelf, maar voor iedereen die hij bij de renovatie betrekt. Hij heeft daar geen protocollen of procedures voor nodig, hijzelf straalt die norm eenvoudigweg uit. Op een haast vaderlijke manier geeft hij aanwijzingen, overlegt met betrokkenen en vraagt soms zelfs advies aan iemand als Ko-chan. Zijn aanwezigheid is onnadrukkelijk, maar altijd op de een of andere manier voelbaar.

vanaf links: Hiroe, Ko-chan, Kinia, deurenmaker en zijn assistent

vanaf links: Ko-chan, Kinia, Tatsumi-san/ kaboutertje en Sugi-san, de stukadoor

Van tijd tot tijd bedenkt Sakai-san een klus voor zichzelf, zoals het bouwen van een werkkeet, maken van een trap, het verslepen van zware stenen en het verrichten van grondverzet. In dat laatste lijkt hij vooral plezier te hebben. Met zijn oude vrachtwagen, die we al van verre horen aankomen, transporteert hij graafmachines van zijn werf naar hier. Hij lijkt helemaal in zijn element wanneer hij met die machines in de weer kan zijn. Vrachtwagens grond en tonnen aan steen heeft hij er hier inmiddels mee verzet. Bij de zware klussen laat hij zich graag assisteren door Tatsumi-san. Deze midzestiger is eigenlijk tegelzetter van beroep, maar omdat badkamers tegenwoordig kant en klaar als een (kunststof) unit uit de fabriek komen is er amper emplooi voor tegelzetters. We noemen hem gekscherend ‘kaboutertje’ vanwege zijn nijverheid en kleine postuur (15 cm gekrompen onder het tillen van te zware stenen naar eigen zeggen). Sakai-san bezorgt hem geregeld klussen. Zo staat kaboutertje dagenlang op ladders en stijgers   de beroete en zwaar onder stof en vuil zittende balken in onze keuken schoon te maken. Een rotklus, maar het is een opdracht van Sakai-san en dan doet hij dat met plezier. Mooi om te zien ook is hoe die twee met elkaar werken: de aannemer, die ‘de baas’ is maar zich daar volstrekt niet op laat voorstaan en kaboutertje, die een en al ontzag voor hem uitstraalt. Natuurlijk, het is zijn broodheer, maar ook afgezien daarvan respecteert hij hem. Andersom idem dito.

Tatsumi-san assisteert Sakai-san

Tatsumi-san als tegelzetter

Niet om kaboutertje te plezieren of hem nog eens in zijn vak te laten schitteren, maar we besloten – op het laatst –  tot een tegelwand in de keuken. Al heeft het iets weg van een  ‘copy-paste’- handeling kaboutertje brengt de mini-tegeltjes met grote toewijding aan. Niet zijn smaak, wel zijn trots.