EEN BERG HEILIGHEID II

De shukubo is een half-pension accommodatie. Het avondeten wordt geserveerd in een ruime en goed verlichte zaal. Net als alle anderen krijgen we een plaats toegewezen op de tatami vloer, naast elkaar in een van de twee tegenover elkaar liggende rijen. Geen tafels en stoelen. Wel kussentjes op de grond waarop je geknield met je achterste op de hielen dan wel in lotuszit plaatsneemt. Op verzoek krijg ik – gelukkig – een laag stoeltje. Onder de disgenoten geen monniken of andere tempelbewoners, wel verschillende buitenlanders. In het zwart gestoken jongemannen bedienen via het ruime middenpad. Elke gast krijgt een soort dienblad op poten voor zich (voor mij gestapeld), gevuld met een tiental vegetarische gerechtjes, warme en koude, mooi opgediend in afzonderlijke kommetjes. Geen bel of gebed, ieder begint voor zich, volgt zijn eigen ritueel en tempo. Er wordt amper en alleen op gedempte toon gesproken. We eten – uiteraard – met stokjes, waarmee je geruisloos minuscule hapjes uit de kommetjes rechtstreeks naar de mond brengt. Het is meer proeven dan eten en het gebruik van stokjes is een oefening in aandacht voor wat je oppikt. Heerlijk en gezond in meerdere opzichten.

Twaalf uur later, dus 6 uur in de ochtend, is er een dienst in de tempel. Gasten zijn daarbij welkom. Hier ben ik de enige buitenlander onder de deelnemende gasten. Wij boekten de Shukubo niet voor ‘brood, bad en bed’ alleen, maar ook om zijn religieuze reden van bestaan. 

Het vroege opstaan spoort met ons dagelijkse ritme, dus geen probleem. Buiten is het nog vrijwel donker wanneer we onze opwachting maken bij de ingang van de tempel. Daar ontvangen we wierookpoeder om in onze handen te wrijven. Binnen is het koud en voor elke gast is er een dekentje. Alleen kaarsen en lantaarns rond het altaar zorgen voor wat licht in de verder donkere ruimte. Blinkend koper van het ceremoniële vaatwerk reflecteert de schaarse verlichting. Wierook alom. Een bejaarde priester, gehuld in een meerlagig gewaad met goudbrokaat en een dikke witte shawl om zijn hals komt uit het duister tevoorschijn en neemt in lotuszit plaats op een verhoging pal voor het altaar. Wij kijken op zijn rug terwijl hij met vaatwerk in de weer is. Zowel links als rechts van hem knielt een vrouw in monnikskledij, maar zonder kaalgeschoren hoofd – dus geen nonnen. Er klinkt een gong. Startsein voor het reciteren van een aantal soetra’s, af en toe begeleid door het blikkerige geluid van cimbalen. De onverstaanbare teksten worden met luide stem langzaam, zangerig en plechtig voorgedragen. De hoge en lage stem van de vrouwen harmoniëren op wonderlijke wijze met de bas van de priester, soms onverwacht mooi meerstemmig, op het ontroerende af. De hele setting ademt een sfeer van ernst en echtheid. Eerder aards en alledaags dan hemels en verheven. De 60 minuten durende dienst is ongemerkt snel voorbij. Na afloop spreekt de priester de aanwezigen nog even toe. Maar wat hij zegt ontgaat me. Voel me genoeg gesticht door wat er aan zijn preekje vooraf ging.

Na het ontbijt treffen we E-i-ji-san en Yoshiko-san, een bevriend echtpaar uit Osaka. Ze zijn al vroeg met trein en bus op pad gegaan. Enkele maanden geleden daagde Eiji me uit met hem de oudste en langste pelgrimsroute naar de Koyasan te lopen. Een tocht van zes uur, waarvan het laatste in beslag genomen wordt door de gestage klim naar de top van de berg. Anders dan mijn uitdager ben ik geen getrainde wandelaar. Om mijn kansen op een succesvolle tocht te vergroten stelde ik Eiji voor in omgekeerde richting te pelgrimeren, dus van het eindpunt, de Koyasan, bergafwaarts naar de Jisho-in tempel in Kudoyama, het startpunt. Hij ging akkoord en zodoende treffen we elkaar op deze vroege zondagochtend bij de Shukubo.

Gevieren lopen we naar de Daimon (hoofdpoort) waar de route eindigt en voor ons begint. Ik schiet nog gauw een gemakswinkel binnen om water en sandwiches voor de lunch te scoren, want langs het 24 kilometer lange pad is niets te koop. We nemen afscheid van de dames, die de sacrale top van de Koyasan verder verkennen terwijl wij ‘het lager op zoeken’. Bij het eindpunt van onze tocht, later op de middag, zullen we elkaar weer treffen.

De tocht is oorspronkelijk gelopen en gemarkeerd door Kukai, zo gaat het verhaal. Om de 109 meter markeert een stenen zuil de populaire pelgrimsroute die net als de Koyasan zèlf op de werelderfgoed lijst van de Unesco staat. De zuilen zijn genummerd van 1 tot en met 180:  berg op tel je af, berg afwaarts tel je op. Het eerste traject gaat vrij stijl naar beneden, voor mij dan nog een bevestiging van m’n gelijk de route beter in omgekeerd richting te lopen. Al dalend probeer ik de getallen op de zuilen te ontcijferen. Soms lukt dat maar vaak ook niet. De stenen zijn dan te verweerd of ik herken het karakter niet. Het bergpaadje is smal, afwisselend modderig en rotsachtig, veel losse stenen en takken. Elke stap vergt aandacht waardoor ik soms een zuil mis en de tel kwijt raak. Het hoge naaldwoud op de hellingen biedt zelden een doorkijkje naar een dal of blauwe lucht. Sowieso ontneemt de concentratie op het pad me de kans iets van de omgeving in me op te nemen. Het is windstil en geluidloos op het kraken van takjes en glibberen van stenen onder onze schoenen na. Eiji gaat voorop en geeft het tempo aan. Zo lang we achter elkaar lopen zeggen we weinig. Alleen waar het pad breder en vlakker is trekken we samen op. 

Het is nog te vroeg voor ‘tegenliggers’, wandelaars die de route in gangbare richting lopen: van beneden naar boven. Maar na enkele uren passeren we de eerste pelgrims op weg naar de Koyasan. Ze moeten vóor daglicht zijn vertrokken want het is nog geen 11 uur. ‘Ohayo!’ (goeiemorgen!) klinkt het over en weer. Om elkaar doorgang te verlenen op het éénmans paadje drukt één partij zich tegen een zijwand of omklemt een boom. In het Japanse verkeer ben ik inmiddels  gewend aan smalle wegen en benauwde voetganger-routes: het passeren gaat altijd soepel en goed, je houdt scherp in de gaten wie initiatief neemt. Niet het recht van de sterkste, maar een subtiel aangevoeld voorrang geven/nemen maakt de passage mogelijk. Tot op afgelegen bergpaadjes dus. Degene aan wie je voorrang verleent reageert met een aan verontschuldiging grenzende dankbetuiging. Tenminste als het Japanners zijn. 

Rond het middaguur neemt het aantal pelgrims toe met een piek op de ‘rustplaats’, waar we onze lunch gebruiken. Een hoog gelegen, open en zonovergoten plek. Van daar kijken we op een kleine nederzetting in de oksel van twee bergkammen.

De helft van onze tocht zit erop.  Eiji besluit even van de route af te wijken om een heel oude Shintoïstiche Schrijn te bezoeken, ook al Unesco werelderfgoed. Voor mij betekent het vooral een extra afdaling en klim. De afdaling is zelfs zó zwaar dat ik spijt begin te krijgen mijn suggestie de hele route in tegengestelde richting te lopen. Het chagrijn neemt toe wanneer we nauwelijks meer dan de voorkant van het historische monument te zien krijgen. Eiji voelt de teleurstelling en stelt voor koffie te drinken in de woonkamer van een tot horeca omgebouwde boerderij vlakbij. Maar dat ‘bakje troost’ gaat ook weer aan mijn neus voorbij want de ‘koffiekamer’ is vol en aansluiten bij de rij wachtenden trekt ons niet. Dus onverrichter zaken maar weer de berg op tot we na enkele kilometers weer op onze pelgrimsroute zitten. De naaldbomen hebben inmiddels plaats gemaakt voor een gevarieerder vegetatie. Met het eindpunt in zicht gaat het bos over in hellingen vol kaki-boomgaarden. Kale bomen op een enkele vergeten kaki na. Fel oranje sieren ze als kerstballen het grijsbruine landschap. De fruitbomen zijn een teken dat we de bewoonde wereld naderen en inderdaad ontvouwt zich op een gegeven moment een wijds panorama: we kijken vanaf zo’n 300 meter hoogte op een rivierbedding met een stadje aan zijn oevers. Terwijl we even stil houden om van het uitzicht te genieten horen we het geluid van een drumband beneden. Er is een feest. Met een appje laat Eiji de dames weten dat we binnen 10 minuten onze eindbestemming – de Jisho-in tempel – bereiken. En dan volgt de afdaling. Nu nog trillen die laatste kilometers in mijn kuiten. Ben voorgoed genezen van het idee dat klimmen zwaarder is dan dalen. 

Yoshiko-san en Hiroe wachten ons op met de camera in aanslag. We hebben het gehaald in precies 6 uur onder aftrek van de rustpauzes. De schemer zet in en de temperatuur daalt. We bezoeken een onsen in de buurt. Niets relaxter en weldadiger dan een heet bad na zo’n inspanning. Maar je hoeft er geen pelgrimstocht voor te lopen. Hele families, groepen en individuen bevolken de baden en genieten na in het restaurant. Voor Japanners is niets heiliger dan een heet bad en een lekkere maaltijd.