APIS CERANA JAPONICA

Over wilde bijen, gevaarlijke wespen, een strenge meester en beginnende imker.

Bijen en wespen zijn er in soorten en maten, ook in Japan. Net als elders hebben de eersten hier een beter imago dan de tweede, al zijn beiden even onmisbaar in het ecosysteem. Vol bewondering volg ik soms de prachtige, ingenieuze nestbouw van verschillende wespensoorten, waarvan sommige levensgevaarlijk. Laat ze meestal gewoon hun gang gaan vanuit de gedachte dat ze hier thuishoren. Maar vormen ze een serieuze bedreiging dan verdelg ik ze met broed en al.
Gelukkig kan ik er iets tegenover stellen: sinds dit voorjaar verzorg ik een zwerm Japanse honingbijen, de apis cerana japonica1. Deze bijensoort leeft in het wild, maar is vooral bij amateur imkers geliefd. Eenmaal genesteld in een bijenkast bestaat de kans dat de zwerm alsnog zijn instinct volgt. Imkeren betekent dan ook goed voor de kolonie zorgen zodat de zwerm geen reden heeft om plots met de noorderzon te vetrekken.

Voordat ik uitleg wat die zorg inhoudt en hoe ik aan die zwerm kom even iets over een vergelijking met Westerse honingbijen. Die laatsten zijn eind 19e eeuw in Japan geïmporteerd en nemen sindsdien vrijwel de hele (commerciële) honingproductie voor hun rekening. De honingopbrengst van Westerse bijen is drie keer hoger dan die van hun inheemse zusters. Daarmee is ook alles gezegd over wat ze op Japanse bijen vóór hebben.
Zachtaardig van karakter, meer kou en ziekte bestendig, niet vatbaar voor de varroamijt en gewapend met een slimme truc om vijandige wespen te killen2.: dat zijn dan weer de voordelen van de Japanse honingbij. Allemaal eigenschappen die hen voor amateur-imkers als ik aantrekkelijk maken.
Bovendien zijn ze – met andere insecten – van cruciaal belang voor de bestuiving van bloemen, planten, vrucht- en notenbomen. Hebben dus een sleutelrol in het ecosysteem en zijn onmisbaar met het oog op ons voedselbos-in-ontwikkeling. Voor iets meer biodiversiteit leveren we graag wat honing in.

De zwerm in onze kast is afkomstig van Seiji, een bevriende imker met meer dan 25 jaar ervaring. Hijzelf zou in een bijenkolonie geboren kunnen zijn, met zóveel kennis en passie spreekt hij over het bijenvolk. Een bescheiden selfmade man, een onverbiddelijke doorzetter.
Samen met echtgenote Yuka runt hij soba-restaurant3 Tabikisan. Uit elk detail van deze tot eetgelegenheid omgebouwde garage spreekt aandacht, eenvoud en kwaliteit, van inrichting tot bediening. Nagenoeg alle (biologische) ingrediënten zijn van eigen bodem. Het serviesgoed – door Seiji zelf vervaardigd – zou zo uit een Morandi-schilderijtje 4 geplukt kunnen zijn. Geen uitgebreide menukaart, maar keuze genoeg om er een heerlijke lunch te genieten. Plaats voor tien gasten. Seiji in de keuken, Yuka gastvrouw5.

Zo’n zes jaar geleden maken we voor het eerst kennis met Tabikisan en z’n uitbaters. Gemeenschappelijke kennissen hadden ons getipt. Zo raken we makkelijk aan de praat. Aanvankelijk alleen met Yuka. Later en enigszins schoorvoetend ook met Seiji. Al snel merken we dat er wat uit te wisselen valt: eigen voedsel produceren, gezonde leefstijl, kwaliteit boven kwantiteit. Geen hoogdravende idealen, maar concrete, alledaagse dingen en bezigheden.

Bij vertrek valt mijn oog op ’n tafeltje met potjes pesto, jam en…honing. Allemaal van eigen makelij. Het simpele label op het honingpotje vermeldt slechts ‘apis cerana japonica’. Yuka leest het vraagteken in m’n ogen en legt uit dat het om honing van de wilde Japanse honingbij gaat. Daar willen we meer over weten.

Pas enkele bezoeken later vertelt Seiji iets over het bijenleven en zijn imkerij. Hij loopt niet te koop met zijn kennis en ervaring. Deels uit bescheidenheid, deels omdat hij die wetenschap niet zomaar met iedereen deelt. Vrijblijvende informatie? Zoek zelf maar op internet.
Ook mensen waarvan hij inschat dat hun bijenliefde niet meer dan een bevlieging is houdt hij op afstand. Compromisloos als hij zelf is eist hij van geïnteresseerden dat ze er honderd procent voor gaan.

Kennelijk bespeurt hij onze oprechte belangstelling, want eenmaal op dreef is zijn verhaal niet meer te stuiten. We bezoeken zijn ‘hatake’, een stuk grond aan de voet van een berghelling, net buiten zijn woonplaats. Daar teelt hij fruit, kweekt groenten en kruiden, houdt er kippen en bijen. In de schaduw van enkele bomen staan op plastic bierkratten bijenkasten opgesteld. We hurken bij een ervan bestaande uit twee of drie gestapelde ‘boxen’. Bijen vliegen af en aan. Niet zo veel want het is winter. De meester-imker vertelt over gedrag en karakter van ‘zijn maatjes’, zoals hij bijen amicaal noemt. Die leer je pas kennen door ze aandachtig en langdurig te observeren. ‘Ze verdienen ons respect’ krijgen we fijntjes  ingeprent. 

De enorme berg informatie die hij tijdens deze excursie over ons uitstort is alles behalve een lesje imkeren. Toch wakkert het onze fascinatie voor de bijenhouderij aan. Niet zozeer om de honing als wel de bestuiving, niet voor de handel, maar voor eigen gebruik. Perfect aansluitend bij de ‘satoyama-traditie’6 om voedsel uit eigen omgeving te halen. Met Seiji op de achtergrond zien we de imkerij helemaal zitten. Of hij dat ook zo ziet ? Hij knikt in elk geval instemmend bij onze beweegredenen.

Zenmeesters testen aspirant leerlingen soms op hun motivatie door ze dagenlang in weer en wind voor de poort te laten wachten. Zo spartaans is onze meester niet, maar krijg wel de indruk dat Seiji ons op de proef stelt. Na zijn instructie om boxen voor een stapelkast te maken blijft het maandenlang stil. Bijtijds timmert een van onze vrijwilligers – een professional – drie bijenkasten in elkaar en kopen we speciale orchideeën (Cymbidium floribundu) om wilde bijen te lokken.

Half mei. Het zwermseizoen van de bijen is in volle gang. Eindelijk en onaangekondigd komt Seiji opdagen. Onze kasten deugen niet en de ‘lok-orchideeën’ hebben we te duur gekocht. Lichte paniek. Niet voor lang want hij biedt ter plekke een door hem gebruikte bijenkast aan en belooft de volgende dag met een zwerm bijen te komen. Opeens is het menens.


Onder de kruin van een oude kaki boom vind ik een geschikte plek voor de kast: voorkant op het Oosten. Naar voorbeeld van de meester op een omgekeerde bierkrat en afgedekt met een golfplaatje tegen inregenen. 

’s-Anderendaags tegen zeven uur ’s-ochtends arriveert Seiji met het bijenvolk en z’n koningin, dat hij vakkundig overzet in de gereedstaande kast. Tijdens de thee erna geeft hij nog een college over het werk van de bijen en dat van mij, de imker. Was al behoorlijk in het leven van (wilde) bijen gedoken, maar de praktijkervaring van Seiji geeft die informatie pas ‘handen en voeten’.

Sindsdien sla ik geen dag over om ‘mijn maatjes’ te observeren. Zie het aantal aan- en afvliegende bijen gestaag groeien. Na een maand komt de meester zelf kijken. Hij legt de kast op z’n zijkant. Vanaf de onderkant zijn tussen de kluwen bijen zeven honingraten oftewel kammen zichtbaar. ‘Een sterke kolonie die goed gedijt’ stelt Seiji vast. Hij complimenteert me met de wespenvallen, die ik rond de kast heb opgehangen. Tientallen wespen zijn  er gesneuveld in een bedwelmend mengsel van sake, honing en azijn.

Overal zomerse bloesem: hoogseizoen voor de bijen. Fascinerend om te zien hoe ze met honderden continue af- en aanvliegen, kleurrijke stuifmeelbolletjes aan hun achterpoten.

Als ik in juli een verdieping aan de kast toevoeg kost het me moeite het gevaarte te tillen, zwaar als hij is van honing en stuifmeel. We overleggen met Seiji over een geschikt moment om de eerste honing te oogsten. Geen haast, verzekert hij ons. We dempen ons ongeduld met het treffen van voorbereidingen en de aanschaf van benodigde materialen. 20 Augustus is het zover. Ondanks het regenachtige weer melden Seiji en Yuka zich in alle vroegte. Plastic containers, roestvrijstalen kommen, zeven, messen, snijdraad en ontsmettingsalcohol staan – net als wij zelf – paraat voor de oogst. De meester gaat doorstastend te werk en ‘snijdt’ de bovenste box los van de stapel. Whaauw!!  Een prachtige doorsnede van kammen vol honing! Yuka leert ons de ‘dekseltjes’ van de kammen te snijden, zodat de honing aan alle kanten uit de raten loopt. Twee weken blijft honing uit de kammen druipen, waarna we de rest handmatig uit de wassen kammen persen. Alles bij elkaar zo’n 2 liter.

Seiji en Yuka komen later nog eens om ons te leren van de uitgeperste raten een blokje pure bijenwas en lippenbalsem te maken. Allemaal met eenvoudige middelen.

Begin oktober is de kast zo zwaar dat ik ’n massieve honingkolom lijk te tillen. Seiji laat mij nu de keuze: òf wij een tweede honingoogst, òf de bijen extra wintervoeding. Ik kies voor het eerste en snij naar het voorbeeld van Seiji de bovenste box van de stapelkast. Opnieuw kammen barstensvol goudgele honing, die we nu zonder het toeziende oog van de meester weten te verwerken.

Ondertussen verschijnen steeds vaker Aziatische hoornaars rond de kast, iets waarvoor Seiji waarschuwde. Ze kunnen een heel bijenvolk om zeep helpen. Ik volg dan ook trouw zijn instructies door de reuze wespen één voor éen met een vlindernet te vangen en te doden. Hun kadavertjes gaan als afschrikwekkend voorbeeld op een lijm-val bovenop de kast, zodat nieuwsgierige soortgenoten bij voorbaat gewaarschuwd zijn.

Het oogst seizoen mag dan voorbij zijn, de cyclus in de bijenhouderij is pas compleet wanneer de imker een nieuw volk weet te strikken. Dat gebeurt in het voorjaar als een nieuwgeboren koningin met een deel van de kolonie de kast verlaat. Voor nu houdt Seiji het bij globale informatie daarover, details volgen te zijner tijd. Timmer wel alvast een stapelkast in elkaar, naar het voorbeeld van de meester. Mijn proefperiode is nog lang niet teneinde.

1.zie: https://www.japan-natural-beekeeping.org/
2.
Reuze wespen (Aziatische hoornaars) worden bij binnendringen in de kast overmeesterd door honderden
  bijen. Ze vorm een bal rond de wesp. Trilbewegingen van de bijen doet de temperatuur in de bal oplopen tot
  47 grC, waardoor de wesp het loodje legt.
Zie verder: https://nl.wikipedia.org/wiki/Japanse_honingbij# 
3.
soba is een populair Japans noedelgerecht gemaakt van boekweit. zie verder:
 
https://nl.wikipedia.org/wiki/Sobanoedels
4.Giorgio Morandi (1890-1964) was een Italiaanse kunstenaar, bekend van eenvoudige stillevens in
   aardekleuren.
5.
In 2023 kreeg het restaurantje onverwacht een Michelinster, een erkenning waaraan Seiji en Yuka geen
  ruchtbaarheid geven omdat ze niet voor ‘sterren’, maar voor gasten hun uiterste best doen.
6.
de satoyama-traditie behelst de eeuwenoude gewoonte van rijstboeren om hun menu aan te vullen met
  voedsel dat zij in de hun omringende bossen en bergen verzamelen, zoals paddestoelen, wortelen, zaden,
  blad, vruchten, noten, wild en honing.
7.
Wilde bijen bouwen (zelf) honingraten van boven naar beneden. In het bovenste gedeelte slaan ze honing op,
  daaronder stuifmeel en daaronder weer legt de koningin haar eitjes. Uit de stuifmeelvoorraad worden de
  larven gevoed. Vrijkomende stuifmeelcellen worden weer met honing, vrijkomende larvencellen met stuifmeel
  gevuld. Zo verplaatst alles langzaam van boven naar beneden terwijl bovenin de (winter)voorraad honing
  toeneemt.
 

 

 

 

 

 

HEART FOR THE BEST

‘Zomer’ betekent zoveel als ‘vakantie’ – in Westerse landen althans. In Japan minder, dat wil zeggen scholieren en studenten hebben in juli en augustus – afgezien van huiswerk en andere verplichtingen – een week of zes verlof. Hun ouders/verzorgers niet, zij werken gewoon door. Misschien zelfs een tandje hoger om de enorme massa buitenlandse vakantiegangers op te vangen. De goedkope Yen lokt momenteel de hele wereld naar Japan. Overvolle steden, file-lopen op de Fuji.

Vanwege groeiende weerzin bij lokale bewoners tegen het massa-toerisme op hot spots en in steden als Tokyo, Kyoto en Osaka probeert de overheid toeristen richting platteland te dirigeren met nostalgische treinreizen, geweldige natuurparken, kunst-festivals, klooster-ervaringen en eilanden-trips. Natuurliefhebbers hebben die aansporing niet nodig. Zij weten de mooie landschappen en uitzichten op eigen initiatief te vinden, meestal via (oude) wandel- en pelgrimroutes door bergen en bossen. 

De populariteit van dit ‘langzame toerisme’ groeit, vooral onder milieubewuste natuurliefhebbers. Tot die laatste categorie reken ik mezelf. Wonend in de groene omgeving van Nara-stad heb ik inmiddels meerdere wandelroutes in de buurt verkend.

Logerende gasten turnen we om tot eco-toeristen. We verleiden hen tot wandeltochten in onze omgeving, voorzien van routekaarten met aanduiding van bezienswaardigheden. Gemaakt door vrijwilliger Endo-kun1.

Helaas valt op de idyllische natuur ook wel wat af te dingen: hier en daar is het paradijselijk groen namelijk stortplaats voor illegaal gedumpt afval: witgoed, T.V.’s en computers, huisraad, sloop- en bouwafval, landbouwplastic, tot en met complete auto’s! Hoewel dit verschijnsel niet uniek is voor Japan treft me de aanblik van al die troep elke keer weer pijnlijk. 

Japan, dat de natuur van oudsher als goddelijk aanbidt en wiens hele cultuur op seizoenswisselingen is gebaseerd, verkwanselt zijn rijke erfenis soms op een schokkende manier. In pre-industrieel Japan geen probleem – afval bestond toen uit puur natuurlijke materialen – maar wèl in deze tijd met stoffen als Pfas en plastic. 

Geshockeerd bij de eerste aanblik van zo’n dumpplaats besloot ik een fotografische collectie aan te leggen van uitsluitend achtergelaten voertuigen. Dit ‘specialisme’ heeft me in de afgelopen 6 jaar een verzameling van 25 gedumpte vierwielers opgeleverd, merendeels ‘en passent’ vastgelegd binnen een straal van 20 kilometer rond ons huis. 

Sommige doelbewust ergens in de natuur gedumpt, andere achtergelaten op een verlaten bergweg, langs een akker of in een bos, sommige staan voor eeuwig in de garage of onder een car port weg te roesten onder een laagje mos of dikke stofdeken. 

Aan de mate waarin de natuur ‘bezit neemt’ van de voertuigen valt af te leiden hoe lang ze al van hun laatste rustplaats genieten. Bestelbusjes, die als ‘schuurtje’, schuilplaats of opslag dienst doen, mini vrachtwagens, volgestouwd met ander grof vuil. Een groen uitgeslagen Mini Moris in hartje Tokyo; hetzelfde automerk in speelgoedformaat al 5 jaar geparkeerd tegen een boom 500 meter van ons huis. Afdankertjes van het openbaar vervoer, waarvan er één nog dienst doet als ‘clublokaal’ voor een cricketploeg van senioren en een ander – na ’n tweede leven als snackbar- langs de straat staat weg te kwijnen. 

Bij elk object is wel een verhaal te verzinnen en soms levert de vergankelijkheid zulke ‘mooie plaatjes’ op dat je de milieumisdaad zou vergeten. 

Autosloperijen en -kerkhoven genoeg in de buurt. Waarom dan toch die illegale dump?
Inleveren van auto-schroot kost geld en van de prijs die de natuur betaalt heeft men geen benul. 

Met de slogan ‘Heart for the best’, aangetroffen op de rugleuning van een gedumpte auto, nodig ik je uit voor een zomerse toer door m’n ‘roestieke autogalerij’:

Gelukkig is de natuur weerbaar en is het areaal aan idyllisch natuurschoon in Japan zo groot dat het 18e eeuwse gedichtje van Buson nog steeds – ook in Sugawacho – actueel klinkt. 

Dag van rust –
een zomers bos in een dorp
waar een haantje kraait.
Yosa Buson (1717 – 1783)3

1.zie ook blog bijdrage ‘Pelgrimspad met luchtje’ d.d. 15 juni 2022 
2.
zie ook blog bijdragen ‘Why?’ d.d.1 maart 2020 en ‘Eco-salon’ d.d. 20 febr. 2022
3. uit: Jos Vos, Eeuwige Reizigers – Een bloemlezing uit de klassieke Japanse literatuur.

   De Arbeiderspers, Amsterdam – Antwerpen, 2008. Ned. Vertaling Jos Vos.

 

 

BUTOH DANS

Naoko-chan, vrijwilligster, introduceert van tijd tot tijd bij ons onbekende mensen. Zelf al een kleurrijke verschijning, weet ze hen nieuwsgierig te maken naar A.UN.HAUS en onze bezigheden. Haar enorme netwerk bestaat uit mensen van allerlei slag. Zo maken we begin februari van dit jaar kennis met Seiji Tanaka, professioneel butoh-danser en chiropractor: het eerste uit passie, het tweede om den brode. 

Hij woont in Nara-stad en zoekt een geschikte locatie voor zijn solo optreden als butoh danser. Naoko-chan heeft hem ongetwijfeld ingefluisterd dat die bij ons is te vinden. Als we hem Arayashiki1 laten zien is hij meteen verkocht; het liefst treedt hij er al binnen een maand op.

Het oer-Japanse Butoh2 heeft mij nooit zo bekoord. Veel modern Westers danstheater lijkt erop en daar lopen Hiroe noch ik warm voor. We beginnen dan ook met enige terughoudendheid aan het gesprek met Seiji. Een gesprek, dat gaandeweg een soort theatraal verhaal van zijn kant wordt.

Terwijl hij dat vol vuur aan onze keukentafel vertelt springt hij geregeld op van zijn stoel om zijn woorden lijfelijk kracht bij te zetten. Zelfs ik, die nauwelijks iets versta, raak geboeid.

Het zijn vooral zijn innemende persoonlijkheid en fascinerende levensverhaal3 die onze butoh-weerzin temperen en Seiji groen licht geven voor een performance in Arayashiki. We prikken een datum in mei om voordien de locatie schoon en geschikt te maken voor een optreden. Binnen zowel als buiten, want de performance vindt op het voorterrein plaats, terwijl toeschouwers binnen door de open voorpui toekijken.

De organisatie en publiciteit laten we aan Seiji over, wij stellen ruimte ter beschikking en zorgen voor parkeergelegenheid. Zondag 19 mei klokslag 18.00 uur – zo besluiten we – zal de dorpssirene4 het startsein geven voor de performance, het moment ook dat de zon achter de bergen verdwijnt en de schemer inzet. Een perfecte ambience.

Twee weken voor het optreden nemen we ter plekke de laatste details door: het voorterrein moet niet té opgeruimd zijn en Seiji wil er zelfs een berg halfvergane bamboe naartoe slepen. Ook wil hij mijn roestige kruiwagen als attribuut. “En als het op 19 mei regent?” vraag ik bezorgd – butoh dansers treden immers bijna naakt en volledig wit geschminkt op. ‘Geen enkel probleem’ reageert hij opgewekt alsof hij op deze vraag zit te wachten. Dan herinner ik me gelezen te hebben dat butoh-dans doortrokken is van melancholie, dat het niet alleen mooie en verheven kanten van het leven wil tonen, maar ook en misschien wel vooral de vulgaire en destructieve. Dus liever een donderbui dan ’n strakblauwe hemel.

De tuin van het voorterrein is pas aangelegd en oogt redelijk kaal; de meeste aanplant is jong en kwetsbaar; hier en daar liggen als bij toeval stenen. Een ideaal butoh-podium. Hovenier Uchi-kun en Hiroe zorgen nog voor de finishing touch. Dankzij familie-bezoek uit Nederland krijgt Arayashiki in één dag een grondige schoonmaakbeurt.

De buurvrouw stelt een naastgelegen braakliggend landje ter beschikking als parkeerterrein. Ik maai het onkruid ervan en markeer de inrit. Vrijwilligster Miki-chan helpt met het verwijderen van de schuifdeuren, waardoor één grote ruimte ontstaat voor zo’n 40 bezoekers. Op de vloer voor iedereen een zitkussen. Via e-mail melden zich al 28 belangstellenden, waaronder een Finse, die er helemaal voor uit Tokyo overkomt.

Zondag 19 mei. Alsof Seiji de goden heeft verzocht regent het. ‘Geen probleem’, stelt hij mij nogmaals gerust. Hij en zijn assistent verwijderen alle delen van de glazen voorpui, zodat het publiek direct en over de volle breedte zicht heeft op het voorterrein. Het ruim overstekende dak beschermt tegen inregenen.

Rond half zes melden zich de eerste bezoekers. Dan blijkt regen wèl een probleem: het provisorisch parkeerterrein is doorweekt en auto’s blijven in de blubber steken. Onze attente buurvrouw dirigeert meteen alle auto’s naar haar eigen – verharde – terrein. Als een geroutineerde verkeersregelaar propt ze een tiental auto’s in de smalle strook voor haar huis. De rest parkeert langs de openbare weg.

Als het geluid van de dorpssirene is verstomd komt Seiji als een schim uit het niets opdagen. Zó traag dat het lijkt alsof hij zelf niet beweegt maar langzaam aan een onzichtbare lier richting publiek wordt getrokken. Helemaal wit geschminkt, strohoed op zijn hoofd. Hij duwt een kruiwagen met stenen voor zich uit. Het is muisstil.

Hij stopt ter hoogte van de tuin, verwijld in zijn eigen wereld. Minuten lang. Tot zijn ogen die van het publiek kruisen. Met de kijkers continue in het vizier gaat hij op hen af. Tot heel dichtbij, raakt iemand op de voorste rij aan, alsof hij met dit gebaar voor de rest van de performance het publiek aan zich bindt. Dan klinkt een vrij populair liedje5 uit de luidsprekers, begin van een gedramatiseerde vertelling in ‘butoh– taal’. Trage lichaamsbewegingen, die soms ‘bevriezen’ in de houding van een gekweld figuur met ‘verwrongen’ ledematen. Het hele terrein is zijn speelveld, tussen struiken, op stenen, in het zand. Soms rijkt hij naar de hemel dan weer laat hij zich vallen op de grond. 

Foto: Gen Kasuga
Foto: Gen Kasuga

Opeens een onverwachte wending in de trage vloeiende bewegingen: hij grijpt de kruiwagen, rent ermee weg richting een berg brandhout, gooit de eenwieler opzij en stort zich op een partij golfplaten. Als een waanzinnige gaat hij tekeer en schreeuwt. Dan beklimt hij de houtstapel en gooit woest met houtblokken. Ontdaan van z’n jack en hoed toont het witte lijf de sporen van zijn agressieve optreden tot bloedens toe. Sint Sebastiaan, maar dan zonder pijlen. 


Op deze ruige ontlading volgt tenslotte een haast ‘klassieke dans’ op muziek van een van Bachs cellosuites. Het voelt als een verademing. De performer zelf lijkt ‘herboren’. Ontspannen en dankbaar wendt hij zich tot zijn toeschouwers met een diepe, diepe buiging. Hem wacht een lang en warm applaus.

Foto: Gen Kasuga
Foto: Gen Kasuga

Delen wij het enthousiasme van het publiek? Het antwoord: ‘Ja’! Seiji’s optreden was overtuigend door zijn uiterst gecontroleerde, maar toch natuurlijke bewegingen en zijn compromisloze overgave aan het spel. Van begin tot eind wist hij een spanningsvolle aandacht vast te houden. Een verhaallijn heb ik in het visuele spektakel niet kunnen ontdekken. Wat heet, in wezen draait het bij butoh enkel om ‘leven en dood’.

Foto: Reiko Gōtsubo

Mijn butoh-weerzin overwonnen?  Voor wat Seiji Tanaka’s uitvoering betreft zeker wel. 

Twee dagen na zijn performance in Arayashiki vertrekt hij voor ’n Europese tour met optredens in Brussel en Düsseldorf, waar butoh een eigen plaats heeft verworven tussen modern danstheater en klassiek ballet. 

1. Opgeknapt huis dat dienst doet als cultureel centrum en gastenverblijf.
   zie iroha blog ‘ARAYASHIKI’ dd 20 september 2022.
2. Voor de geschiedenis en een inleiding op butoh dans zie (engelstalige site): 
    
https://japanobjects.com/features/butoh   

3. Zie (Japans/Engels/Duits) website: http://web1.kcn.jp/seijitanaka/index.html  
   Hier vind je enkele links naar video- films met Seiji’s optredens.

4. Zeven dagen per week loeit de dorpssirene om 6, 9, 12, 15 en 18.00 uur gedurende
   10 seconden; Arayashiki bevindt zich op zo’n 200 meter er vandaan.
5. Herkenningsmelodie van een decennialang razend populaire Japanse dramaserie op
   tv rondom Torasan, een maatschappelijk randfiguur. Hele generaties zijn er mee
   vertrouwd.

 

 

 

 

 

NACHTELIJK RITUEEL

We eten een geprint lettertje, gepulkt uit een A4tje. Slikken het in alsof het een voedingssupplement is. De minuscule snack dient als opmaat voor een groots nachtelijk ritueel dat ons ’s-avonds te wachten staat in een van de gebouwen van het beroemde Todaiji-complex in Nara. 

Wij zijn ervoor uitgenodigd door Machiko-san1. Zij en haar man brengen ons de speciale toegangsbewijzen, leggen uit wat te doen en vooral wat te laten en welke voorzorgsmaatregelen te nemen in verband met de lange duur en de kou. Twee pagina’s plattegronden en voorschriften vatten alles nog eens samen. 

De unieke kans om deze jaarlijkse ceremonie2 van nabij mee te maken danken we aan de vooraanstaande positie van wijlen Kōsai Moriya, Machiko-san d’r vader, van mei 1996 tot april 1999 abt van de Todaiji tempel . 

Na haar instructies ontvouwt zij de letter-mandala voor ons op tafel. Een A4tje met ‘aangevreten’ cirkel waarin straalsgewijs karakters zijn geschreven, archaïsche tekens uit het Sanskriet en Chinees. Oorspronkelijk geschreven door Machiko-san d’r vader. Elke dag slikt er één in.

’n Lettertje innemen of een uitgebreide nachtelijke ceremonie: rituelen moet je niet willen begrijpen, maar simpelweg ondergaan. Met zo’n instelling gaan we naar de Todaiji tempel. 

Onze vriend Okaze-san, eveneens uitgenodigd, haalt ons op. Het is al donker. Als we te voet het ceremoniële gebouw – de ‘Nigatsudo’ – naderen sluiten we aan bij een lange en brede rij wachtenden. Een leger aan ordebewakers en politiemensen begeleidt de gedweeë massa. Terwijl we ‘in de wacht staan’ zien we op afstand al de eerste fakkeldrager de trap van het gebouw bestijgen. Er volgen er nog tien. Van links naar rechts laten ze één voor één hun vonkende vuurkorf aan lange stelen over de balustrade rollen. In blokken schuiven we gestaag richting het schouwspel, maar als we arriveren is de laatste fakkeldrager al gepasseerd. Voor de meeste mensen teleurstellend, voor ons niet zo. Wij komen voor het ritueel dat binnen op het punt staat zich te voltrekken. 

Bij de ingang worden mannen en vrouwen discriminerend gescheiden: heren naar de binnenruimte, dames naar de gang erom heen, daartussen houten hekken. Ik zie geen hand voor ogen. Brandende olielampjes en kaarsen leggen het af tegen de massieve duisternis. Min of meer op de tast zoeken Okaze-san en ik zitruimte op de vloer die al goeddeels bezet lijkt. Voor een lotus-zit niet bekwaam, probeer ik ruggesteun bij de scheidingswand te vinden. Stapel daar m’n meegebrachte kussentjes. Geritsel van kleding, plastic draagtassen en ritssluitingen doet vermoeden dat we lang niet de enigen zijn. In afwachting van wat er staat te gebeuren wennen m’n ogen langzaam aan het duister en ontwaar ik iets van de ruimte. Het rituele ‘speelveld’, waaromheen wij zitten, bestaat uit twee delen: een min of meer gesloten binnenruimte – het ‘heilige der heilige’ – en een open ruimte ervoor. Een halftransparant gordijn scheidt de twee. Met de plattegrond voor de geest besluit ik te verhuizen naar de overkant om beter zicht te hebben op de open ruimte en een glimp op te vangen van de verrichtingen achter het gordijn.

Het is strikt verboden om geluid en licht, laat staan foto’s te maken. Als ik toch ‘stiekem’ op m’n mobieltje kijk om te zien hoe laat het is komt me dat onmiddellijk op een reprimande van de orde-dienst te staan. Weet dan wel dat het pas 20.30 uur is. 

Nog minimaal zeven uur te gaan, terwijl er nauwelijks iets gebeurt en geen monnik is te bekennen. Wel hun stemgeluid dat al geruime tijd vanuit de sacrale binnenruimte klinkt. Ze reciteren soetra’s, soms solo, dan weer in koor of beurtelings tussen voorzanger en de rest. Rinkelende bellen, geritsel van kralensnoeren of het snerpende oergeluid, dat al blazend uit reusachtige zeeschelpen wordt geperst,  doorbreken de eentonigheid bij tijd en wijle. Allemaal nog vrij rustig, bijna op het slaapverwekkende af.   

Maar dan komen de onzichtbare monniken onverwacht in beweging en worden we opgeschrikt door het kabaal van klompen waarmee ze over het plankier van het ‘heilige der heilige’ klossen. Afgaande op het geluid lopen ze rondjes rond een centraal punt. Eenmaal tot stilstand gekomen ontstaat een indrukwekkend samenspel van stemmen en klompen gestamp, de ene keer ritmisch, dan weer willekeurig, soms zacht roffelend dan weer aanzwellend tot onheilspellend gedonder. Fascinerend. Ben er weer helemaal bij.

Een van de monniken komt vanachter het gordijn tevoorschijn en loopt naar het midden van de lege voorruimte. Daar bevindt zich iets dat zich het beste laat omschrijven als een ‘duikplank’. Aan de zijkant verankerd, zweeft het uiteinde twee meter verderop zo’n 10 centimeter boven de vloer. Waar een duiker zich zou afzetten voor de sprong liggen een deken en twee kussentjes. De monnik staat ernaast met zijn gezicht naar de plank – in opperste concentratie. Langzaam tilt hij zijn rechterbeen op, zoals sumo worstelaars voor aanvang van een duel. Vanuit zijn linkerbeen springt hij met alle kracht omhoog terwijl hij zijn lichaam ’n kwartslag draait om zich vervolgens zo hard mogelijk op de plank te laten vallen. De smak waarmee de plank keihard tegen de vloer knalt brengt een collectieve schrikreactie teweeg. De monnik staat op, schikt de kussentjes en verdwijnt met dezelfde waardigheid achter het gordijn als waarmee hij kwam. Vele uren later zullen zijn kompanen één voor één dezelfde exercitie volvoeren. 

De ‘duik op de plank’ komt aan als een dreun tegen m’n hoofd: ben voor de rest van de nacht wakker genoeg om in verwondering en geboeid de ceremoniële gebeurtenissen te volgen.

Het moet rond middernacht zijn dat een ceremonie-pauze wordt ingelast. Zang en gerinkel stoppen en alle monniken komen van achter het gordijn tevoorschijn. Ik tel elf kale koppen. Ze wisselen hun klompen voor stro-slippers en verlaten de tempel. Een tiental priesters die een ereplaats innemen langs de open ruimte aan de overkant van het gordijn volgen hen. Onderwijl worden allerlei voorbereidingen getroffen voor het vervolg, er wordt geveegd, olielampjes bijgevuld en kaarsen vervangen. Een aantal gasten verdwijnt, sommige wisselen van plaats, zoals ik zelf. Blij m’n benen even te kunnen strekken. Okaze-san heeft me weten te vinden en meldt in gebarentaal dat hij het voor gezien houdt. Wat ik dan nog niet weet, maar wel vermoed, is dat het ook voor Hiroe genoeg is. Hij brengt haar thuis.

De monniken komen terug en verdwijnen weer in het ‘heilige der heilige’. Er verschijnt een twaalfde monnik, in het wit gekleed en met bijzondere decoraties. Hij geeft het startsein voor het vervolg door op een enorme tempelbel, die ergens boven in de ruimte hangt, te beuken. Dan begint inderdaad weer een reeks ceremonies, permanent begeleid door zang, gerinkel, geblaas en gestamp van klompen.

De verrichtingen volgen elkaar zo snel op dat ik ze hier onmogelijk kan reproduceren, beperk me dus tot enkele memorabele momenten.

Zoals het moment dat de ‘witte monnik’ het gordijn beetpakt en het als een enorme bruidssluier de vrije ruimte intrekt. Het voorhangsel blijkt namelijk drie keer langer dan tot nu toe zichtbaar. Sierlijk en gezwind – als een geoefende performer – draait hij de vele meters stof behendig tot een wrong tot vlak onder de roede. Twee assistenten bergen het aldus gedraaide gordijn aan de rechterzijde op. 

Dan verschijnt een monnik met een enorme brandende toorts, die hij – staand op de drempel van de binnenruimte – pardoes, maar gecontroleerd de vrije ruimte in laat vallen. Vonken en brandend hout spatten alle kanten uit, maar worden snel door assistenten bij elkaar geveegd en in een bak water gegooid. Aansluitend rennen de monniken met elk een brandende toorts rond de binnenschrijn. Telkens wanneer een van hen de opening naar de vrije ruimte passeert slaat hij z’n fakkel tegen de vloer. Ze volgen elkaar zo snel op dat de veegploeg het rondspattende vuur nauwelijks bij gebezemd krijgt. Even lijkt het ‘heilige der heilige’ het podium voor een spectaculaire show van zingende, op klompen rennende en vuur spattende monniken.

Als de laatste vonken zijn gedoofd en de looppas-parade voorbij is wordt het gordijn ontrold om het ‘heilige der heilige’ weer aan het zicht te onttrekken. 

Het moet al diep in de nacht zijn als de monniken weer voor een onderbreking verdwijnen. Ook veel gasten aan de overkant gaan naar buiten. Een assistent opent – vlak bij de plaats waar ik zit – een dubbele deur. Kou doordringt alle lagen kleding die ik  aanheb. 

Na terugkeer van de monniken worden zes paar van hun slippers verhuisd tot voor de geopende deur aan mijn kant. Even later vertrekken even zoveel monniken. De voorganger z’n hoofd is bedekt met soort capuchon en in z’n handen houdt hij een kom waaruit een steel steekt, de vijf anderen dragen een lange stok met aan het boveneind een tros belletjes.  
Buiten wacht een groep toortsdragers die de processie begeleidt. Dat weet ik dankzij foto’s, die (vrijwilligster) Miki-chan daar maakt en die haar ‘reportage’ graag met mij deelt. Zij is verzot op dit soort ceremoniële evenementen en volgt meerdere dagen en nachten de open lucht gebeurtenissen rond de ‘Nigatsu-do’.

 

Even gebeurt er niets. Dan hoor ik onmiskenbaar Shintoistische rituele muziek: hoge langgerekte fluittonen, soms een doffe dreun op de trom. Mannen in witte tunica’s en met zwartgelakte hoofddeksels komen binnen, direct herkenbaar als Shintoïstische functionarissen. Ze begeleiden drie andere mannen die ieder een juk op de schouder dragen. Aan de uiteinden van hun draagstok een met groene takken versierd vat met water, dat uit een heilige bron in de buurt van de tempel komt. 

                                                                                                                                                           Via de zijgang vinden uitwisselingen met de binnenschrijn plaats, maar die vallen buiten mijn blikveld. Na de derde ‘uitwisseling’ verdwijnt de Shinto clerus en voegen de zes monniken zich weer bij hun achterblijvers. De buitendeur gaat weer dicht.

Buitengewoon boeiend om mee te maken hoe de (oorspronkelijk Japanse) godencultus – later ‘Shinto’ gedoopt – en het (uit China geïmporteerde) Boeddhisme hier in een gedeelde ceremonie samenkomen.

Tegen vijf uur in de ochtend verlaat ik de tempel. Verkleumd van de kou, maar met een warm gemoed, klaar wakker en barstensvol indrukken. Matchiko-san en haar man brengen me weer thuis. Dank haar nogmaals voor deze unieke gelegenheid.

1.Machiko-san is de dochter van wijlen de Boeddhistische priester Kōsai Moriya. Hij was van mei 1996 tot april 1999 abt van de Todaiji-tempel in Nara. We ontmoeten Machiko-san geregeld en zij is af en toe vrijwilligster bij onze activiteiten.

2.Shuni-e heet de twee weken durende Boeddhistische ceremonie, die ononderbroken jaarlijks sinds het jaar 752 plaatsvindt in een van de historische gebouwen (de Nigatsudo) van de Todaiji-tempel.
  Zie voor een beknopte engelstalige beschrijving:  https://www.todaiji.or.jp/en/annual/event/shunie/

 

 

A-O-B-B : VOEDSELBOS 5


Zeg ‘voedselbos’ en een hof van Eden popt op voor je geest. Ging het maar zo snel als in het scheppingsverhaal. Sinds oktober 2020 proberen we van verwaarloosde rijstvelden een voedselbos te maken1. Veel lezen, surfen op het www en het oor te luisteren leggen bij ervaringsdeskundigen. Maar het zijn vooral eigen praktijkervaring en de natuur zelf die ons een lesje leren: aandachtig kijken en heel veel geduld hebben.
De terrasgewijze perceeltjes waren vroeger een soort waterbasins voor rijstteelt. Het terrein is van drie kanten omgeven door hellingen waarvan al het regen- en grondwater richting ‘onze valei’ stroomt. Een zompige boel dus, terwijl een voedselbos over het algemeen niet van ‘natte voeten’ houdt. Afwatering en grondverbetering zijn dan ook de voornaamste werkzaamheden tot nu toe geweest. Deels handmatig door zich in het zweet werkende vrijwilligers, deels machinaal door een professioneel grondverzet-bedrijf. 

Ambtenaren

Afgelopen maanden de laatste terreinklussen: verbetering van aangelegde vijvers en greppels en het verwijderen van nutteloze betonnen goten. Dat laatste mag gezien worden als een ‘diplomatiek huzarenstukje’ van Hiroe. 

In het kort: Op twee plaatsen doorsnijden betonnen goten het terrein, ooit in opdracht van de gemeente aangelegd om regenwater van de verharde omgeving af te voeren. Maar door verzakking functioneren ze niet meer. Wij zien ze liever vervangen door gegraven greppels. Dus weg ermee. Op een verzoek daartoe – al vroeg in het voorjaar – door grondverwerker Miyaji-san reageert de gemeente niet. Dan waagt Hiroe zich in de bureaucratische jungle en weet na ettelijke telefoontjes een viertal ambtenaren naar ons terrein te lokken. Anderhalf uur drentelt het kwartet over het terrein en tuurt eindeloos en met zorgelijke blikken naar het nutteloze beton. Hoofd van het viertal oppert dat er geen bestektekening of kaart van de situatie voorhanden is. Aan alles is te merken dat deze ‘baas’ geen verantwoordelijkheid wil nemen en liever besluiteloos de toestand laat voortbestaan. Een veel voorkomend verschijnsel in Japan. Dan suggereert een van zijn ondergeschikten dat die kaart wellicht in de vorm van een microfiche in het archief zit en Hiroe speelt haar laatste troef: binnen twee weken komt een universitair team grond-onderzoek doen. Voor hun eerste meting moet het terrein in orde zijn. Beide argumenten helpen de baas kennelijk tot een besluit. Hij stemt in met ons verzoek op voorwaarde dat de voorzitter van de dorpsvereniging akkoord is en dit met zijn stempel op een officieel papier bevestigt. O.k., niet gedraald. Snel achterhaalt Hiroe de naam van de voorzitter (we zijn geen lid van de dorpsvereniging) en laat de baas hem ter plekke bellen. De volgende ochtend om 9.00 uur wordt de zaak met stempel en al aan onze keukentafel beklonken. 
Miyaji-san, ook aanwezig bij de ambtelijke excursie, krijgt de opdracht het beton te verwijderen. Hij is met stomheid geslagen over Hiroe d’r voortvarendheid en ‘handigheid’.  Wat hem als ondernemer niet lukte, speelt particulier Hiroe in no-time voor elkaar. Hij bejegent haar sindsdien met diep ontzag.

Onderzoekers

Dat universitair onderzoek is geen verzinsel. Afgelopen zomer meldden zich twee onderzoeksteams. Niet uit zichzelf noch op ons verzoek, maar via introductie zoals vrijwel alle relaties in Japan tot stand komen. In dit geval danken we het contact aan geologe en kunstenaar Miho. Een jaar geleden werkte zij hier als artist-in-residence en exposeerde in Arayashiki 2 . Zelf onderzoeker weet ze de weg in de universitaire wereld. Enthousiast over ons project introduceert zij ons bij een team van Yamanashi University, dat ons weer via Research Insitute for Humanity and Nature 3 in contact brengt met collega’s van Kyoto Prefectural University.

Het team uit Yamanashi onderzoekt het oppervlakte water. Dat uit Kyoto neemt de bodem onder de loep. De Yamanashi-club heeft inmiddels enkele keren watermonsters genomen zowel uit onze (oude) waterputten als uit stroompjes en waterlopen in de omgeving. Na testen ter plekke volgen laboratorium analyses. En dat bij herhaling gedurende minimaal een jaar.
Uiteindelijk moet hun onderzoek leiden tot (advies over) huishoudelijk gebruik van het put-water, tot aanleg van een eigen – natuurlijke – afvalwaterzuivering en hergebruik van het gezuiverde water. Allemaal in het kader van onze duurzaamheidsplannen.

De Kyoto-club verzamelt gedurende meerdere jaren gegevens over bodemsamen-stelling en -kwaliteit en de verandering ervan gedurende de ontwikkeling van het voedselbos. Voor ons belangrijk, maar ook voor hen. De hier opgedane kennis en ervaring willen ze in de toekomst inzetten voor andere situaties waarin lang verwaarloosde rijstvelden veranderd worden in een voedselbos of andere vorm van ecologische landbouw met een mix van gewassen. 

Alsof veldwerk dit vereist kamperen studenten en hun begeleiders het liefst in onze tuin. Zes tot acht éénpersoons-tentjes, hutjemutje op ‘n paar vierkante meter onder de Blauweregen (Wisteria). Voor maaltijden, overleg en douche komen ze binnen. Bij hondenweer en winterse kou rollen ze hun slaapzak uit over de tatami in huis of in het gastenverblijf. Druk? Dat wel, maar ook plezierig. Met de teamleiders valt goed in het Engels te communiceren. Studenten wagen zich er minder aan uit angst te blunderen.
Ze gaan informeel met elkaar om zonder de hiërarchie uit het oog te verliezen: professor – docent – master student – student. In die volgorde wordt opgeschept en het woord gevoerd. In eerste instantie althans want gaandeweg verandert dit – zeker onder invloed van alcohol bij maaltijden – in een vrolijke anarchie.

In een zekere wanorde lijken Japanners overigens te gedijen. Tegen de afspraak in arriveert het zevenkoppige Yamanshi-team daags vóór in plaats van aan het einde van een vrijwilligers-werkdag. Even paniek in de keuken: opeens een onvoorzien avondmaal op zaterdag en meer dan het dubbele aantal mensen voor de lunch op zondag. Met de nodige improvisatie van onze kant, inschikkelijkheid en helpende handen van de gasten komt alles op z’n pootjes terecht. 
Na een korte nacht gaat het team voor dag en dauw op pad om watermonsters in de omgeving te nemen, zodat hun werk nog voor het ontbijt is gedaan. Zich schuldig voelend over zijn vergissing wil de teamleider het veroorzaakte ongemak compenseren door de hele Yamanashi-club die zondagochtend mee te laten werken.

Rond negen uur druppelen de vrijwilligers binnen, verrast door de aanwezige onderzoekers. Na het gebruikelijk rondje waarin iedereen zichzelf voorstelt gaan onderzoekers en vrijwilligers gezamenlijk aan het werk. 
De enorme berg bamboe, die we in de loop van het jaar uit het bosje rond Arayashiki hebben gezaagd ruimen we op door er houtskool van te maken. Houtskool, dat weer ingezet wordt voor grondverbetering van het voedselbos. De groep splitst zich in drieën om elk een compacte brandstapel te maken. In hoog tempo gaan de in stukken gezaagde bamboe het vuur in. Berghellingen rondom weerkaatsten het geknal van exploderende bamboeholtes. De dorpsagent komt even polshoogte nemen.
Studenten hebben er plezier in en gedragen zich als kwajongens/-meisjes die fikkie stoken en vuurwerk afsteken. Alles gaat in razend tempo en tegen lunchtijd is de bamboeberg voor ruim de helft geslonken. Na de gezamenlijke maaltijd vertrekt het onderzoeksteam en maken vrijwilligers het werk af. Zonder de extra handen van het Yamanashi team was dit nooit gelukt. Wat zaterdagavond chaotisch begon eindigt zondagmiddag met een fantastisch resultaat.   

Twee weken later nemen studenten en begeleiders van Kyoto Universiteit bijna honderd grondmonsters om in het laboratorium te onderzoeken op chemische samenstelling, zuurtegraad en organisch stofgehalte. Ze gaan zorgvuldig en systematisch te werk. Eén van de studenten wil bovendien de samenstelling en eigenschappen van bamboe-houtskool analyseren en ermee experimenteren.

Ook nu weer verlopen de maaltijden in ontspannen sfeer. De vier ‘generatie Z’ – studenten 4 vertellen over de moeizame start van hun universitaire opleiding wegens corona-maatregelen: 2,5 jaar sociaal isolement en gebrekkig onderwijs op afstand. Die ‘valse start’ heeft hen diep geraakt en lijkt nog steeds op hen te drukken.

Burgemeester

Tussen beide onderzoeken komt de burgemeester van Nara met vier ambtenaren plus vier gasten op bezoek. Informeel en op eigen initiatief. Mensen uit zijn omgeving die onze activiteiten waarderen hebben hem ertoe aangespoord. Hij neemt de tijd en laat zich uitvoerig informeren over onze bezigheden. De ambtenaren – in zwart kostuum, glimmende schoenen, badge om hun nek en notitieblokje op schoot – lijken er slechts bij voor de entourage. Hiroe vertelt ons verhaal over duurzaamheid en voedselbos met behulp van de powerpoint-presentatie die we eerder dit jaar voor de volksuniversiteit maakten. Serieuze vragen en oprechte interesse van de burgervader, ook al houdt hij voortdurend zijn smartphone in de gaten. We spreken verder over problemen van het vergrijzend platteland en leegloop van ons dorp. Tijdens de wandeling over het terrein laat hij zich met ons in de tuin fotograferen onder een vuurrood gekleurde esdoorn. 

Bomen

Zo groeit de belangstelling voor ons voedselbos sneller dan het aantal bomen.  Maar de aanplant laat niet lang meer op zich wachten. Aanvankelijk zochten we bomen bij een kweker in de buurt. Veel ‘pionier-soorten’ 5 zijn echter niet in de handel omdat ze overal in de vrije natuur staan. We verleggen daarom onze speurtocht voorlopig richting de bossen in onze directe omgeving. Op 25 december gaan we hier met enkele vrijwilligers en onder leiding van een ervaren houtvester ‘op jacht’ naar jonge boompjes die geschikt zijn voor ons voedselbos. We leggen eerst een hoge en een iets lagere windkering aan aan de Westkant. Vervolgens planten we pionier-bomen verspreid over het terrein. En dan maar afwachten, kijken of het plantgoed aanslaat, gedijt en -ondanks de bescherming – niet door loslopend wild wordt opgegeten. Het is per slot van rekening een voedselbos…….

 1. Zie IROHA-blog archief: 1 en 28 nov. 2020, 19 mrt 2021, 29 nov. 202.
 2. Zie IROHA-blog archief:  ‘Arayashiki’ dd 22 sept. ’22 en ‘Zawa Zawa’ dd 1 dec. 2022.
 3. Het Research Institute for Humanity and Nature, een inter-universitair
    samenwerkingsorganisatie, vervult een coördinerende rol.
 4. Geboren na 2000.
 5. Bomen en struiken, die snel groeien, de grond verbeteren en voor schaduw zorgen;
    ze worden later vervangen door ‘productie-bomen’.