SCHOK VAN VERANDERING

Vrijdag 2 November. Hiroe en ik maken een trip naar Yunoyama-onsen in Mie-prefectuur, zo’n anderhalf uur rijden van ons huis. Aanleiding is een afspraak met Yasuko, een vriendin die in Nederland woont maar voor een dag of 10 in Japan is. Van beide kanten ligt Yunoyama op gunstige reisafstand. We spreken om pragmatische reden af in Aqua-Ignis (water-vuur), een nieuw ‘Wellness-centrum’, strak vormgegeven en opgetrokken uit beton, glas en aluminium. Wijdse, horizontale architectuur vlak voor en half onder de enorme peilers van een gloednieuwe snelweg. Geen sprietje groen, een en al beton, oogverblindend wit, ongenaakbaar strak en onherbergzaam kaal. Maar het trekt hordes mensen, gewone – modale – mensen, geen chique of snobs. Eigenlijk mensen van wie ik denk dat ze zo’n ‘kille’ omgeving en moderne entourage verafschuwen. Wat maakt dit zo aantrekkelijk? Zijn het de ‘Backery’ met brood ‘net uit de oven’, de patisserie met museaal uitgestalde gebakjes, de verschillende restaurants of de ‘Farm’, waar je voor een meerprijsje je eigen aardbeien kunt plukken? Misschien de sensatie dat je elk van deze afzonderlijke ‘paviljoens’ bereikt via houten vlonders over duizelingwekkende waterpartijen? Of toch gewoon de core-business van Aqua-Ignis: het hete bronwater (onsen) waar alle japanners gek op zijn? 

Aqua-Ignis met snelweg erboven (foto’s: Yasuko)

 

 

 

 

We gebruiken er de lunch en gaan vervolgens genieten van de onsen: dames en heren gescheiden. Een onsen kun je vergelijken met een sauna zonder stoomkamer. Er zijn verschillende baden, zowel binnen als buiten, gevoed door zwavelrijk heet bronwater. Voordat je in bad gaat geef je jezelf een flinke wasbeurt in een collectieve ruimte. Niet met een ‘washandje’ maar met een handdoekje. Sommigen houden dat voor hun edele delen wanneer ze zich ‘boven water’ verplaatsen en leggen dat op hun hoofd als ze erin zitten. Ik heb niet zo’n ding en beweeg me als Adam van het een naar het ander. Het mag dan collectief baden zijn, iedereen is op zichzelf. Niemand spreekt met elkaar. Het ziet eruit als een ernstig individueel genoegen. Omdat ik langer dan de voorgeschreven vijf minuten in het eerste bad heb gezeten voel ik me duizelig en vertrek naar het buitenbad. Het water daar biedt enkel uitzicht op de nieuwe snelweg, die zich als een betonnen kathedraal hoog boven de onsen verheft. De duizeligheid wordt er niet minder van en ik besluit geen nieuwe ronde te doen maar me aan te kleden en in de relax ruimte op Hiroe en Yasuko te wachten.

Deze – open – ruimte grenst aan de gang die van en naar de badruimten leidt. De vloer ervan ligt 40 cm hoger en is voorzien van tatami-matten. Daarop verspreid overal kussens, zitzakken en ‘fat boys’, zit/ligcomfort waarin ik me op dat moment helemaal kan vinden. Strategisch langs het gangpad gelegen, zink ik weg in zo’n vormeloze zak. Een uur later wordt ik wakker. Overal liggen mensen net als ik voor Pampus. De dames genieten kennelijk nog van het bronwater en elkaars verhalen want ik zie ze nergens. Mooie gelegenheid om passanten te observeren richting bad en terug. Inderdaad doorsnee Japanners: individuen en groepen, mannen en vrouwen, van alle leeftijden, hoewel senioren overheersen. Het is per slot van rekening een gewone werkdag.

Als Hiroe en Yasuko me een half uur later vinden nemen we vlug een drankje voordat Yasuko de enige bus neemt die haar die dag nog richting Nagoya kan brengen. 

Wij hebben via internet een overnachting geboekt in Suigetsu (groene maan), een Ryokan enkele kilometers verderop. Deze traditionele herberg ligt midden in het dorp aan de voet van de Gozaisho berg. Hier begint een prachtig natuurgebied, populair onder wandelaars en liefhebbers van onsen. Tal van – grote – hotels, liggen overal langs de berghelling in het groen verscholen.

Ryokan ‘Suigetsu’
‘Suigetsu’ met het echtpaar dat deze Ryokan runt

Als wij arriveren schiet de herbergier vanachter de voordeur de straat op om ons naar de parkeerplaats te leiden. In de entree verwelkomt zijn vrouw ons zittend op haar knieën met een diepe buiging. We zijn de enige gasten van die dag en misschien wel van die week. Terwijl ze ons begeleidt naar een kamer op de eerste verdieping heb ik bij elke stap het gevoel een vervlogen tijd tegemoet te gaan. Alles ziet er netjes uit, maar is ontzettend oud en sleets. Later horen we dat er in de afgelopen 40 jaar niets aan het interieur is veranderd en dat is te zien. We krijgen een kamer met zicht op de brug. Het donkergroene stukwerk is bruin geworden en de glitters zijn gedoofd door nicotineaanslag. De schuifdeuren tussen onze en belendende kamers zijn vervangen door goedkoop vast plaatwerk. De tokonoma, het plekje in elk traditioneel interieur dat uitsluitend gereserveerd wordt voor kunst- en bloemschikwerk, is nu volgestouwd met een gaskachel, TV-meubel en telefoontoestel. Net als de provisorisch aangelegde airco tegen het plafond benadrukt al dat ‘moderne’ comfort dat de entourage de tijd niet heeft kunnen bijbenen. Wat een contrast met Aqua-Ignis!

Interieur van Suigetsu
Tokonoma in Suigetsu

Rond zeven uur roept de waardin ons voor het avondeten, dat we beneden aan de bar gebruiken. Het grootste deel van het interieur wordt bij gebrek aan verlichting aan ons oog onttrokken.  Een wand met grote vergeelde Marilyn Monroe foto’s valt op. Sommige laten los en krullen om, alsof ze ongewild meedoen met het iconische beeld van Marilyn d’r opwaaiende jurk. Ik vrees dat dit de waard ontgaat en dat de hele wand een teken is van verwaarloosde aandacht. Rommeligheid kan zo zijn charme hebben, maar in dit geval helaas niet.

Terwijl wij aan de ene kant van de bar de gerechten nuttigen die het echtpaar aan de andere kant bereidt praten we over hun business. Of liever gezegd over de teloorgang ervan. Het echtpaar is begin 60. Zijn grootvader kocht het pand, dat ooit het buitenhuis van een textielbaron was en begon de Ryokan. Zijn vader nam het over. Toen deze plotseling overleed moest hij zijn studie in Tokyo afbreken en de zaak voortzetten. In die tijd floreerde de Japanse economie en vonden er vaak bedrijfsuitjes plaats, waarbij hele groepen onsen bezochten en er overnachten. De jaren 70 en 80 was de ‘waterhandel’ (ander woord voor Japanse horeca) big business. De hotels (met onsen) schoten als paddenstoelen uit de grond. Ooit waren er in hun dorp 40, nu nog maar de helft.

Hun drie kinderen – allemaal dertigers – hebben geen zin om de zaak over te nemen. Ze  wonen elders en zijn vrijgezel waardoor het paar ook de vreugde van kleinkinderen moet missen. Naarmate zijn verhaal vordert lijkt de triestheid, die zijn gezicht toch al tekent toe te nemen. We proberen met wat suggesties de stemming op te vijzelen. Uiteindelijk lijkt vooral onze klandizie daarvoor te kunnen zorgen. Na het ontbijt krijgen we een gepeperde rekening, die we zonder commentaar voldoen. We redden er hun zaak niet mee, maar bezorgen hen op z’n minst een goeie dag.

Voor we de auto instappen wandelen we nog even omhoog langs de bruisende rivier vol enorme keien en overhangend groen. Links en rechts langs de oever zien we in werkelijkheid wat het echtpaar ons de avond ervoor vertelde. En dan slaat de triestheid pas echt toe. Tussen de schitterende herfstkleuren doemen op tal van plaatsen gigantische betonruïnes op. Het zijn de schroothopen van de bubbel-economie uit de laatste decennia van de vorige eeuw. Sommige zijn ontruimd voor ze aan hun lot werden overgelaten, maar de meesten zijn gemeubileerd achtergelaten, waardoor het interieur door kapotte ramen, deuren en ingezakte vloeren naar buiten komt, wegrot in het groen langs of in de mooie bergbeek. In en in triest. Onbegrijpelijk dat juist deze verwaarlozing en vervuiling toegestaan wordt in zo’n prachtig natuurgebied. Het is er niettemin druk met wandelaars. En wanneer Hiroe drie meisjes  – wijzend op zo’n betonnen karkas – vraagt wat ze daarvan vinden, kijken ze haar aan met een gezicht van ‘waar heb je het over’? Dat Japanners hun blik sterk focussen is me al vaker opgevallen, maar dat ze zo selectief kunnen kijken heb ik niet eerder meegemaakt.

       

 

 

Alles is altijd aan verandering onderhevig. Dat is mooi, behalve als de transformatie zich zo schokkend voltrekt als in Yunoyama-onsen. 

O-MATSURI

Een duivel met Pinoccio-neus. Hij/zij figureert in de O-matsuri, een jaarlijkse optocht van de Shinto-schrijn in ons dorp naar een plek 200 meter verderop en weer terug. Wat verbeeldt deze olijke satan in de half-religieuze processie? Niemand kan ’t mij vertellen. De betekenis van de gehele manifestatie blijft zelfs vrij duister. Steevast luidt het antwoord: “Het is traditie”. En op de vraag waarom alleen mannen deelnemen krijg ik te horen: “Mannen zijn zonen van de Shinto-schrijn”.

Shintopriester en zijn entourage: notabelen, de duivel, dienaren en attributen. 2018.

Zowel dit als vorig jaar oktober neem ik deel aan de O-matsuri, half op uitnodiging en half omdat ik mijn diensten aanbied. Een jaar geleden zijn we toevallig in Sugawacho. Deelname is dan een mooie kans om alvast kennis te maken met dorpelingen en hun traditie. Van hun kant wordt dat ook op prijs gesteld: het betekent extra mankracht bij het torsen van de draagkoets. En natuurlijk nieuwsgierigheid: wie is de ‘gai-jin’ (buitenlander) die in het dorp komt wonen? Onze buurvrouw en haar dochters – zo horen we later – staan langs de route enkel om mij te monsteren.

Toespraak van de voorzitter (in zwart kostuum), instructies van de vicevoorzitter (rechts van hem in blauw hesje). 2017.

Meedoen met zo’n optocht is aardig, leuk is vooral het etentje na afloop in het dorpshuis. De O-matsuri is een exclusieve mannenaangelegenheid. Hiroe is de enige vrouw aan de feestdis. Nu al voor de tweede keer. Doorbreekt ze zo een traditie omdat ze ‘haar mannetje’ weet te staan ten overstaan van de dorpsverenging? Ze heeft het bestuur ervan getart met een kritische opstelling ten aanzien van het glasvezelkabelcontract (zie blog ‘Hotspot’) en het lidmaatschap van de dorpsvereniging. In elk geval brengt haar/onze opstelling iets teweeg: ongemak bij de voorzitter en vicevoorzitter, verdeeldheid onder de leden en ‘talk of the town’. We willen graag met alles meedoen en ervoor betalen. Dus ook een jaarlijkse contributie voor verenigingslidmaatschap. Maar helaas, zonder betaling van – in onze ogen grof – entreegeld geen lidmaatschap. Op advies van het ‘wijkhoofd’ doneren we een krat bier met duidelijk onze namen erop vlak voor aanvang van de O-matsuri. De overrompelde voorzitter kan niet anders dan ons danken en uitnodigen deel te nemen aan het festijn. En zo zet ik mijn schouder ook dit jaar weer onder de draagkoets en zitten we we beiden weer aan het eet- en drinkgelag ter afsluiting. Van enige wrevel of ongemak is niets meer te merken. Integendeel, de vicevoorzitter schenkt met alle plezier nog eens bij.

Even op de schouders gehesen wordt de draagkoets daarna op een wagentje geplaatst en vervoerd. 2017

Behalve sociale verwikkelingen die aan zo’n dorpstraditie kleven interesseren mij vooral  achtergrond en betekenis van de O-matsuri zelf. Met behulp van Hiroe probeer ik daarom toch enigszins boven water te krijgen wat dit feest nu inhoudt en waar het vandaan komt.

Oorspronkelijk is het een religieuze activiteit, waarbij de dorpelingen de zegen over een goeie rijstoogst afsmeken. Dat gebeurt altijd op een vaste dag in oktober, dus voordat de sikkels gaan maaien. Echter, de klimaatverandering zorgt ervoor dat de rijst tegenwoordig veel vroeger oogstrijp is. De akkers liggen er al kaal en geschoren bij als de O-matsuri plaatsvindt. Mooi, zou je zeggen, dan bedank je de goden toch voor het binnengehaalde gewas. Nee, men blijft de traditie trouw en smeekt nog steeds om een overvloedige oogst. Het klimaat mag dan veranderen, de traditie niet. Niemand die erom maalt.

Aan het eind van de processie voert de Shinto-priester omringd door functionarissen in alle ernst een ritueel uit en bidt tot de goden. Het merendeel van de processiedeelnemers kijkt er niet naar om maar rust uit, genietend van zon, een appel of sigaretje. Eenmaal op de terugweg naar de Schrijn heerst er een stemming van ‘zo,  dit hebben we ook weer gehad’. 

Shintopriester voert zijn ceremonie uit

‘Getuigt de ernst van de Shinto-priester dan niet van spirituele diepgang?’ zo vraag ik me af. Hij maakt diepe buigingen, voert heel precies rituelen uit en richt zich met devotie tot de goden. Het antwoord is even verbazingwekkend als – na onderzoek – begrijpelijk: het is niet wat het lijkt, het is een fraaie, maar lege vertoning. Een  toneelstukje. Met aandacht opgevoerd.

Die leegte – zo leer ik –  kent een historie, een geschiedenis die inmiddels traditie is geworden. Zoiets als Sinterklaas of de Kerstman in het Westen. 

Tot de tweede helft van de 19e eeuw is Japan een feodale staat, geregeerd door een militaire machthebber, de Shogun. De Keizer is niet meer dan een nationaal – Shintoistisch – symbool, zijnde een afstammeling van zonnegodin Amaterasu.

Amerika dwingt Japan – toen al – met kanonnengeweld tot openstelling van zijn land voor handelsbetrekkingen. Het toch al verzwakte Shogunaat valt echter door oppositie van binnenuit. Uit angst voor kolonisatie door Westerse mogendheden kiest het nieuwe Meiji-regiem voor een sprong voorwaarts: naar model van landen als Duitsland en vooral Engeland schakelt Japan in enkele decennia om naar een moderne ‘Westerse’ maatschappij. In elk opzicht kopieert Japan het Westen: inclusief onderwijs en politiek systeem. Naar voorbeeld van de Anglicaanse  kerk onder leiding van Her Majesty the Queen wordt Shintoïsme onder de bescherming van de goddelijke keizer tot nationale godsdienst van Japan verheven. Het alom verspreide Boeddhisme dat tot dan vreedzaam naast en samen met Shintoïsme bestaat wordt gediskwalificeerd. Tempels worden afgebroken en kloosters gesloten. Een ‘echte Japanner’ is een nationalist en Shintoïst. Inschikkelijk en pragmatisch als ze zijn wordt de Tempel voor de Schrijn, de Boeddha voor de Amaterasu en de parafernalia van de Boeddhistische voorganger gewisseld met die van de Shintoïstische priester.

Shinto-Schrijn vanwaar de processie begint
De Shinto-Schrijn van ons dorp

 Zo ook in het Todai-ji tempelcomplex in Nara – in die tijd een soort Boeddhistisch ‘Vaticaan’ – waar Sugawacho onder valt. Met name kinderen van de hoge adel uit Kyoto worden hier opgeleid tot Boeddhistisch monnik of priester. Bij de verheffing van Shintoïsme tot staatsgodsdienst wisselen ook zij van gewaad, tekst en rituelen en gaan de talloze Schrijnen bedienen die dan om priesters verlegen zitten. Opportunisme wint het van principes. Vorm gaat voor de inhoud.

Zo valt iets van de onverschilligheid en inhoudelijke desinteresse te verklaren die ik aantref bij de O-matsuri in ons dorp. De ooit ‘opgelegde’ Shintoïstische vorm heeft de inhoud naar de achtergrond verdrongen. De voortgezette traditie behoudt zijn betekenis slechts voor de sociale betrekkingen in de dorpsgemeenschap.

Zelf gepokt en gemazeld in een religieuze traditie (van het katholicisme) heb ik de transformatie naar secularisme ondergaan. Gelukkig zonder dwang van buitenaf. Wellicht had ik van de O-matsuri niet zoveel diepzinnigheid moeten verwachten en het moeten bekijken als een puur folkloristische optocht , zoals de ‘Bloedprocessies’ in het Brabantse Boxtel of het Belgische Brugge. Japan is minstens zo seculier als het Westen, het lijkt alleen niet zo.

HIGAN

Leven in een natuurlijke omgeving was een van de wensen bij het zoeken naar een geschikte woonplek in Japan. Daar zijn we aardig in geslaagd vinden we zelf. Het buitengebied van Nara-stad, waar wij wonen, is net zo landelijk als de Achterhoek, Zuid-Limburg of de Belgische Ardennen. Golfterreinen en ‘recycling bedrijven’ daargelaten domineren bergen, bossen en nederzettingen zoals ‘ons’ Sugawacho. Terrasvormige rijstveldjes omgeven door groepjes overwegend in traditionele stijl gebouwde huizen.

Hier voel ik me heel sterk in de natuur. Het heftige klimaat, beboste bergen, onstuimige rivieren, woekerend groen en rijke fauna van minuscule insecten tot gevaarlijke beesten dragen bij tot dat besef. En dan heb ik het nog niet eens over de Stille Oceaan die rond de 6800 eilanden van Japan klotst of de talloze heet water- en zwavelbronnen.

80% van de bevolking woont samengepakt op z’n 20 procent van het grondoppervlak in lelijke uitgestrekte stedelijke agglomeraties. Hoewel het platteland zeker niet overal even mooi is steekt die ‘randstad’ wel erg schril af bij de overige 80 %. Telkens vraag ik me af hoe Japanners zoveel gebouwde lelijkheid kunnen verdragen terwijl ze een eeuwenoude traditie van schoonheid in hun genen moeten hebben. En vooral terwijl ze de natuur niet alleen zo rijk voorhanden hebben maar ook – letterlijk in Shintoistische goden – zo aanbidden.

Geen volk ter wereld, behalve Chinezen, heeft de natuur met zo veel aandacht en bewondering bezongen in poezie of met een penseel verbeeld als Japanners. Misschien ook dat nergens zo dikwijls wordt stil gestaan bij natuurfenomenen als lentebloesem, herfsttooi, volle maan en de vier seizoenen als hier. Er zijn seizoenssnoepjes en Japanse brieven beginnen vrijwel nooit zonder een persoonlijke natuurbespiegeling.

 Naast de vier jaargetijden zijn 21 maart en 21 september nog eens bijzondere dagen voor Japanners omdat dag en nacht dan even lang zijn. Ze noemen die dagen ‘Higan’. Dit is een Boeddhistische term voor ‘verlichting’, verwijzend naar het feit dat de zon op die twee dagen precies in het Westen*) ondergaat. Daar wonen de ‘verlichten’ (overledenen die de boeddha-status hebben verworven). Op die twee dagen zijn Oost en West, domeinen van de levenden respectievelijk doden, dicht bij elkaar. Dat is Higan. Maar de meeste mensen genieten gewoon van een vrije dag en gaan gezellig een dagje uit. ‘Verlichting’ van de dagelijkse hectiek zeg maar. 

 

Naar ’Higan’ is ook een bloem vernoemd, die in september rond de equinox (aan de dag gelijke nacht) bloeit. In heel Japan van Noord tot Zuid zie je ze overal langs wegen, bosranden, rijstvelden en in tuinen: roodbloeiend, af en toe wit zoals toevallig in onze tuin. Prachtige felrode vlekken in het verder zo groene landschap. Alsof de natuur zelf bloost.

 

 

Van die – nabije – natuur geniet ik met volle teugen, maar soms ook met lichte huivering. Dagelijks in onze tuin en omgeving: verwondering over de veelsoortigheid en spanning om het gevaar van een wespensteek (dodelijk!) of slangenbeet (accuut naar het ziekenhuis!). Onlangs passeerde ik een groepje apen waarvan de meesten op de vlucht sloegen. Een bleef rustig langs de weg op een muurtje drie meter boven mij zitten. Heb wel enkele keren omgekeken of ik niet gevolgd werd op het donkere pad dat ik insloeg. Of het wilde zwijn, dat in de schemering geen mens meer verwachtte en er als een speer van door ging toen ie mij op afstand van 30 meter gewaar werd. En dan die kolonie witte reigers die elke avond neerstrijkt in het struweel langs het stuwmeer. Witte stippen op groen als een gigantische bloeiende hibiscus, verdubbeld in de donkere waterspiegel. ’s-Ochtends verplaatsen ze zich naar de overkant van het meer om zich in de eerste zonnestralen te koesteren. Na deze warming-up verspreiden ze zich over het dorp en zie je ze overal individueel azen op kikkers en dergelijke. Elke dag opnieuw. Gisteren, bij het keren van gemaaid gras verstoorde ik de rust van kikkers, salamanders en hagedissen en van een kleine blauwe slang die onmiddellijk zijn heil elders zocht. Morgen trekt de vierde tyfoon van dit jaar over ons land.

 

stuwmeer in de ochtendmist

Zo kan ik nog wel even doorgaan met mijn verwondering over allerlei grote en kleine natuurverschijnselen. Als je naar oude Japanse landschapschilderingen kijkt zie je vaak bergen, bomen, rotsen, watervallen en rivieren, al dan niet opdoemend uit een mistige nevel. Pas als je heel goed kijkt ontdek je soms een nietig mensfiguurtje.  Iemand die een berghelling neemt, op een rotsblok zit te mediteren, of in een bootje naar vis hengelt. Die bescheiden plaats in de natuur zijn wij mensen al lang kwijt. Wij draaien bij wijze van spreken onze aardbol als een knikker tussen duim en wijsvinger van wetenschap en techniek. Betovering is verovering geworden en voor overweldigende natuurervaringen moet je bijna alpinist zijn of boeken bij reisorganisaties als Djoser. 

In plaats van een overweldigend gevoel ben ik tevreden met de ervaringen die ik hiervoor beschrijf, de heerlijke frisse lucht en het groene uitzicht vanuit ons huis. Daar kan ik me ook al klein bij voelen.

*) Het Westen reikt in deze opvatting niet verder dan China, de bakermat van het Japanse Boeddhisme.

BEKERINGSDRIFT

Onlangs attendeerde ik per mail op ‘Tokidoki’ een TV-serie over Japan die de VPRO vanaf 16 september uitzendt . Uit reacties hierop blijkt dat mijn suggestie overbodig was. Iedereen was er al van op de hoogte, had voorbeschouwingen gelezen of trailers gezien. Zelf las ik er een artikeltje over in de NRC en surfde naar de VPRO site.

Waar ik nieuwsgierig naar was is de motivatie achter het programma. Dan blijkt dat Paulin Cornelisse, die Tokidoki presenteert, van jongsaf aan geboeid is door Japan. Ze spreekt de taal, heeft een jaar in Hiroshima gestudeerd en Japanse vrienden. Dit garandeert natuurlijk nog geen boeiend programma. Ze geeft elke aflevering wel een motto mee dat de hele serie boven een toeristische promo kan uittillen. En dat is al heel wat. Ben benieuwd.

Vlak voor de ‘Tokidoki’- tip mijmerde ik over een nieuwe blogbijdrage. Daarbij vroeg ik me af wat er voor de ‘buitenwacht’ meer achter onze emigratie naar Japan steekt dan een senioren avontuur, een “Ik vertrek” zonder TV camera’s. Als Tokidoki al ontstaat uit persoonlijke interesse van een presentatrice dan durf ik mijn emigratie naar het land van de rijzende zon wel wat toe te lichten. 

 We willen hier graag oud worden. Voor Hiroe lijkt dat een begrijpelijk motief, maar voor mij? De 70 gepasseerd en dan je echtgenote volgen naar een land aan de andere kant van de wereld, waar je de taal niet van kent? Een minder voordehand liggende ‘keuze’ zou je denken. Toch hebben we beiden de stap met overtuiging gezet. Maar zou ik ook geëmigreerd zijn als ik Hiroe niet kende? Hoogstwaarschijnlijk niet.

Behalve echtelijke liefde en trouw is er ook mijn fascinatie voor Japan. Ik was 18 en in opleiding voor priester-missionaris. In de stoffige kloosterbibliotheek vielen tussen de dikke zwarte ruggen van theologie- en filosofieboeken twee kleine hagelwitte boekjes op. Een over Zen van T.D.Suzuki en de ander ‘Tau Te Ting’ van Lao Tse. Die volstrekt onbekende namen en begrippen maakten me nieuwsgierig. De inhoud ging over een compleet andere wereld, andere levensvisie en -wijsheid zo veel was me wel duidelijk, maar veel begrijpen deed ik niet. Evengoed ontging me toen de verwevenheid van het Japanse Zen met het Chinese Tau. Pas vele jaren later ging ik zen oefeningen doen onder leiding van een lerares. Want zoveel had ik inmiddels wel door: zen is praktijk. 

Ondertussen las ik over de bakermat van Zen Boeddhisme:  China waar Zen ontstond als  mengvorm van Boeddhisme en Tau. En Japan natuurlijk, dat in cultureel opzicht zeer schatplichtig is aan China:  het schrift, litteratuur, schilderkunst, thee-cultuur, stedenbouw, keramiek, geneeskunde, Confucianisme, Taoisme, (zen)Boeddhisme. Japanners zijn misschien niet zo origineel als het om uitvindingen/ontdekkingen gaat, maar ze zijn nieuwsgierig en ware meesters in het opnemen en vervolgens ‘perfectioneren’ van wat ze importeren. Dat geldt ook voor Zen.

 In dat missionaris willen worden zat al een zekere hang naar avontuur.  Tijdens mijn studie deed ik veel informatie en kennis op over Japan. Aangevuld met de ervaringen en verhalen van medebroeder-missionarissen die in Japan woonden en werkten besefte ik steeds meer dat Japanners ons meer te bieden hebben dan andersom. Dus weg bekeringsdrift. In plaats daarvan een onverzadigbare honger naar alles wat met Japan heeft te maken. Het land ooit bezoeken kwam bovenaan op het verlanglijstje.

Destijds wel eens overwogen om in Leiden Japanse taal en cultuur te gaan studeren en van mijn interesse een beroep te maken. Maar ik ben een amateur gebleven in de beste betekenis van het woord. Aan mijn Japan-interesse heb ik evengoed op allerlei manier vorm kunnen geven. Ook professioneel zoals door het maken van tentoonstellingen met Japanse kunst en design. Beeldende kunst – die andere liefde – heeft me uiteindelijk voor het eerst naar Japan gebracht in 1988. Een jaar later leerde ik Hiroe kennen, in Nederland. Die persoonlijke band met Hiroe gaf – en geeft nog steeds – mijn Japan fascinatie zowel een warme doorbloeding en als gezonde ontnuchtering. 

Want ik mag dan een bibliotheek met boeken over Japan hebben (gelezen), Japanse films en documentaires hebben gezien, tentoonstellingen hebben bezocht, veel gereisd door Japan enzovoort, het dagelijkse leven leert je de details van een andere cultuur. Dat gold voor Hiroe in Nederland en voor mij nu in Japan.

De cultuurverschillen laten zich vooral zien in hoe mensen met elkaar omgaan. Japanners hebben dezelfde eigenschappen, emoties, strevingen als elk ander mens ter wereld. Maar ze ‘verpakken’ die in (andere) rituelen/omgangsvormen. Mensen geven elkaar bijvoorbeeld geen hand ter begroeting, laat staan een zoen. Die lichamelijke afstand staat een mentaal-emotionele betrokkenheid niet in de weg. Integendeel zou ik haast zeggen, contacten, zelfs vluchtige of eenmalige, kunnen juist intens en heel plezierig zijn. Henk Oosterling ( een Westerling die zijn naam eer aan doet vanwege zijn kennis van het Oosten, met name van Japan) zegt dat wij – Westerlingen – vorm en inhoud van elkaar scheiden en in het gedrag van Japanners een inhoudsloos ritueel zien, een lege verpakking. Hij benadrukt dat Japanners dat onderscheid niet maken en dat vorm tevens inhoud is of op zijn minst kan zijn. Ik denk dat hij gelijk heeft.

Die alledaagse praktische omgang met en door Japanners – helaas in mijn geval zeer gebrekkig vanwege de taalachterstand – wordt ook ergens onzichtbaar gestuurd door eeuwenlang doorgegeven levensbeschouwelijke visies op leven, dood en natuur. Shintoisme, (zen)Boeddhisme, Confucianisme en Taoisme doen zich niet als dogmatische instituties gelden, maar kleuren wel het leven van de mensen. 

Voor mij is nog steeds een raadsel waarom Japan zo vasthoudt aan de vele tradities en tegelijkertijd de ‘verworvenheden’ van de hedendaagse wetenschap en techniek omarmt. Verworvenheden, die bijvoorbeeld de natuur, waar Japanners altijd zo lyrisch over doen, vernietigen. Ze vergapen zich aan de kersenbloesem, maar ontbossen berghellingen om zonnepanelen te plaatsen. Zijn dat ongerijmdheden die alleen een Westers oog waarneemt?

Laat ik oppassen mijn vroegere bekeringsdrift geen nieuw leven in te blazen. 

TYFOON

Dinsdag 4 september 15.45u (Tokyotijd). Een heftige storm beukt tegen ons houten huisje en hevige regen striemt de ramen. We hebben ons de gehele dag binnen verschanst op dringend advies van de overheid. In alle vroegte schalmden luidsprekers de boodschap door het dorp vandaag binnen te blijven of te evacueren naar de locale gymzaal. Hiroe polst Junko de buurvrouw hierover, maar die reageert laconiek: ”overdreven bezorgdheid”. En dus blijven we net als zij en haar familie thuis. Wel met doorlopend nieuws op het scherm, verzorgd door de NHK, de publieke omroep van Japan.

Ik wil een ‘ooggetuige’ verslag maken van de 21e tyfoon van dit jaar en de derde deze zomer, die de Japanse archipel bereikt. De eerste veroorzaakte een watersnoodramp met veel doden, gewonden en daklozen in de buurt van Hiroshima, de tweede kwam dichterbij maar met veel minder schade. En nu dan de derde, ingeschat als de grootste, overdag. De aannemer heeft – evenals de vorige keren – ons huis goed gebarricadeerd en alles waar de wind vat op kan krijgen vastgesjord. Zelf houden we de amado (luiken) van ons gastenverblijf gesloten. Lichte nervositeit. Vorige keren passeerde de tyfoon ’s-nachts en hield ons uit de slaap door rukwinden die het huisje voelbaar in zijn voegen deed kraken. De hevige regenval kan ook nu weer voor wateroverlast zorgen.

We zitten voor het computerscherm met life reportages over het verloop van de tyfoon: waar en wanneer bereikt hij het ‘vaste’ land, welke koers volgt hij, met welke windsnelheden en neerslaghoeveelheden, gelardeerd met beelden van eerdere tyfoons, evacuaties, rondvliegende daken, huizenhoge golven. Vlieg- en treinverkeer dat stilligt. Een bezorgde premier spreekt het volk toe en maant tot voorzichtigheid.

 

Woensdag 5 september. We zijn nu een dag en een stroomstoring verder. Gisteren om 16.00 uur – dus 15 minuten na het begin van dit bericht – valt de stroom uit. En daarmee gaat het scherm op zwart. Geen stroom – dus geen informatie, licht, warm water, toiletspoeling, airco. Evenmin als koelvriescombi en kookplaat. Hiroe heeft uit voorzorg gekookt. We redden ons dus met eten waarvan de ingrediënten misschien zouden bederven bij gebrek aan koeling. Wat een voorzienigheid!  

In het halfduister vleien we ons op bed, hopend dat binnen enkele uren het licht weer aangaat. De storm luwt. Aantal en kracht van de windstoten minderen en stortbuien veranderen in gestage regen. Als de verwachtingen kloppen is de tyfoon het hoofdeiland Honshu inmiddels overgestoken en nu – afgezwakt – op weg naar China. We concluderen dat het noodweer ook deze keer voor ons is meegevallen. Tegen zessen meldt Junko zich: we wisselen het ongemak van de stroomstoring en het ongewisse einde ervan uit. Verder heeft ze vanuit haar keukenraam een grote tak van een van onze kakibomen zien afbreken, vlakbij de erfafscheiding. Jammer van de oude boom, die nu uit balans is, zoals ik even later constateer. 

Om 18.00 uur geen loeiende dorpssirene. Tegen half zeven is het nagenoeg droog en maak ik in het schemerlicht een wandelrondje door het dorp. Vanaf de weg zie ik de gehavende kakiboom, zijn kruin is bijna gehalveerd. Op plekken waar de weg is overgroeid met bomen is het asfalt bezaaid met groen en takken. Hier en daar zijn bamboes geknakt ‘op twintig voor of over zes’. Een enkele rijstboerin inspecteert haar veld op stormschade. Verder geen mens te bekennen. De straatverlichting werkt niet en het enige met stoplichten beveiligde kruispunt, is dubbeldonker en verlaten. Tegen de tijd dat ik thuiskom is het werkelijk donker en dat herinnert mij aan de verbazing van Jon, een bevriende Japankenner, over ons plan in Nara te gaan wonen. “Wat zoeken jullie in godsnaam in het duistere Nara, het is daar altijd ‘mak koera’ (pikkedonker)”.

Avondeten bij een zaklamp, kaarsen hebben we niet. Dankzij Hiroe’s smartphone vernemen we dat de stroomstoring ernstig is en vele huishoudens treft, geen prognose over het einde ervan. Behalve ‘mak koera’ is het muisstil. En zo gaan we een lange maar rustige nacht in.

Vanochtend evenmin een loeiende dorpssirene. Het ontbreken van zijn geluid wekt me eerder dan het lawaai dat ie produceert, zozeer ben ik er kennelijk aan gewend. We doen het met mineral water in plaats van groene thee, want de stroomvoorziening is nog niet hersteld.

Wanneer Kinia-san, de timmerman die in Nara stad woont arriveert wisselen we de belevenissen over de tyfoon met hem uit. Hij weet te melden dat anderhalf miljoen huishoudens in Osaka (tweede grootste stad van Japan) verstoken zijn van electriciteit. En daarmee is de ellende van ons ongemak in een klap gehalveerd.

Rond 11.00 uur floept het licht aan en start alles wat permanent op stroomt draait. Onze ‘hotspot’ wil nog niet meteen, maar een uur later stromen ook de e-mails weer binnen. En daarbij merk ik dat de actualiteit over de tyfoon die ik wilde brengen al lang ingehaald is door persbureau’s.