WATEROVERLAST

We zijn nu bijna twee weken in Nara/Sugawacho en het lijkt alsof Het Schoolhuis, Heesbeen en Nederland niet alleen in afstand maar ook in tijd ver achter ons ligt. De eerste dagen waren warm en zonnig, daarna is het flink gaan regenen en evengoed warm. Konden we ons eerst baden in het zweet daarna kon het ook in het water dat met bakken naar beneden viel. De watersnoodramp voltrok zich met name in West Japan, zo’n 200km van hier. Bij ons niet zo erg, maar toch…In de stromende regen heb ik een greppeltje aan de achter- en zijkant van het huis moeten graven, zoals een kampeerder wel doet rond zijn tent. Toch kregen we water binnen dat zich verzamelde op een plek waar de betonnen vloer was weggebroken. Hozen geblazen, want al het hout en gereedschap van de aannemer ligt er opgetast. Ook de aannemer gebeld, die snel kwam met een pompje om er dag en nacht het water weg te houden.

Het is prettig om aan te komen op een al vertrouwde plek en in een bekend huisje (gastenverblijf), waardoor het gevoel van ‘emigreren’ er niet is. We kennen de omgeving al, de buren, het dorp en zijn al min of meer vaste klant bij de supermarkt verderop. 

     

De aannemer is hard aan het werk om te zorgen dat medio augustus twee ruimten klaar zijn om de containerlading op te slaan. Het duurt zeker nog 8 maanden voor het hele huis klaar is. Het wordt wel iets moois. Het is fantastisch om te zien hoe de – meewerkende – aannemer (76), zijn zoon en een medewerker gestaag, precies, vakkundig en zonder veel lawaai aan het werk zijn, doorgaans zesdagen per week. En vakmanschap tonen ze: bijna alle forse houten palen, waarop de hele dakconstructie rust waren aan de onderzijde aangevreten door de ‘shiroari’, larf van de witte mier, een minuscuul beestje, dat op den duur het hout in een spons doet veranderen. Ze hebben die onderstukken vervangen op een ongelooflijk ingenieuze manier zichtbaar op de plek waar oud en nieuw zijn verbonden. En tegelijkertijd het hele huis waterpas/loodrecht gemaakt/gehouden! De aannemer heeft zichtbaar plezier in de klus en Hiroe kan het heel goed met hem en de andere timmerlieden vinden. De lachsalvo’s galmen soms door het dorp.

 

Ook kwam de voorzitter van de locale dorpsvereniging langs om ons lid te maken. Maar dat gaat -wat ons betreft – niet zonder slag of stoot. Om te beginnen moet je zo’n kleine 800 Euro betalen en daarna nog eens 56 euro per maand. Op de vraag van Hiroe “wat doen jullie voor al dat geld?”  kwam geen helder antwoord. Verder heeft de dorpsvereniging een contract met de firma die glasvezelkabel-aansluiting verzorgt (monopolist) en als we daar gebruik van willen maken moeten we bijna 900 euro schuiven, afgezien van de maandelijkse kosten. De voorzitter moest onverrichter zaken terugkeren naar huis, want allerlei verklaringen over grond en golfclubs waar de vereniging in verwikkeld is geraakt maakten de zaak zo schimmig, dat we – tot grote verbazing van de voorzitter – eerst heldere uitleg en financiële verantwoording willen voor we welk besluit dan ook nemen. Hij liet de nodige papieren met lidmaatschapsvoorwaarden etc achter zodat Hiroe die goed kon bestuderen. En dat deed ze. Toen hij  twee dagen later opnieuw kwam, gesecondeerd door de vicevoorzitter, werden de heren bedolven onder een spervuur van vragen.

Niet gewend aan zo’n situatie, probeerde vooral de vicevoorzitter, die ook wat intelligenter leek dan zijn voorman, elke vraag te beantwoorden. Hoewel ik niets verstond en Hiroe enkel af en toe een kernsamenvatting van het gesprek gaf, vond ik het vermakelijk. Het bleek dat nog nooit iemand een vraag had gesteld over de relatie contributie –  tegenprestaties, dat reglementen al decennia lang ongewijzigd zijn en vooral dat deze blindelings door het ene bestuur van het andere werden overgenomen en dat ze dus zelf ook niet meer wisten waarom de zaken waren als ze nu zijn. De bestuursleden bedankten Hiroe voor haar kritische opmerkingen en vertrokken zonder ons als nieuw lid te verwelkomen. Toen Hiroe twee dagen later belde met de mededeling dat we wel lid worden maar enkel voor de maandelijkse contributie viel dat helemaal niet slecht en werd onze opstelling zelfs gewaardeerd, ook al moet er nog over vergaderd worden.

Wat die glasvezelkabel-aansluiting betreft ging Hiroe ook met de firma in discussie; ze vragen eerst veel geld voor het aanleggen, daarna voor het aansluiten en dan nog eens een maandelijks bedrag. Het is bovendien een koppelverkoop met TVsignalen.  De (bovengrondse) kabel bungelt al aan de paal recht tegenover ons huis, dus die aanlegkosten kunnen wat ons betreft geschrapt worden. Ook hier heeft Hiroe’s volharding enig succes. Sinds dinsdag zijn we via de glasvezelkabel met de wereld verbonden zonder de inclusieve doorgifte van TV signalen te betalen. TV doen we wel via internet.

De dorpsvereniging is hier – anders dan in Heesbeen, waar de leden voor 25,EUR per jaar op een jaarlijkse toneelvoorstelling, kerstviering,viswedstrijd en een maandelijkse instuif kunnen rekenen –  een privaatrechtelijk, maar gewichtig orgaan. En …anders dan in Nederland hebben leden niets te vertellen, het bestuur bepaalt alles. Verkiezingen? Geen idee. Ledenvergaderingen ‘wat is dat?’. En zo leer ik al weer dat ik Nederland(se mores en gewoonten) moet vergeten. Gelukkig dat Hiroe een – bijna Hollands – kritische instelling heeft (van jongsaf aan) die ons helpt niets voor zoete koek aan te nemen. En de bestuursleden maar denken: “ wie hebben we nu toch in huis gehaald…….?”

Tenslotte: de eerste aap gespot, een volwassen makaak, die rustig over de weg voor ons huis wandelde. Enkele dagen later werden we ‘s-nachts gewekt omdat zo’n exemplaar over ons dak kuierde…….je kunt maar ergens wakker van liggen.

WELDADIGE BUREAUCRATIE

 

Sinds gister ben ik officieel inwoner van Nara. Snel en voortvarend gegaan. Zonder Hiroe, die elk in het Japans gestelde formulier invult, had ik dit niet gered. De hulp-secretarie van het stadhuis ligt bij ons om de hoek: een zaaltje met ongeveer acht ambtenaren die bij onze binnenkomst allemaal – behalve hun chef achterin – van hun stoel opspringen en ons verwelkomen. Ze kennen ons nog van de vorige keer en de mevrouw die toen een formulier met een verkeerde naam meegaf durft uit schaamte daarover haast niet meer naar de balie te komen om ons te helpen. Ietwat verlegen maar uiterst vriendelijk en behulpzaamheid verwijst ze ons naar  het stadhuis in Nara-stad, daar gaat alles gegarandeerd goed. We begrijpen de verwijzing. Ze maakt nog een lichte buiging ten afscheid en nagestaard door het hele ambtenarencorps vertrekken we.

Japan kent een enorme bureaucratie met duizenden ambtenaren en miljoenen formulieren. De stadskantoren – ik heb er verschillende bezocht op allerlei plekken in Japan, zowel in grote steden als kleinere – zijn de moeite van een studie waard. Het is er altijd druk, zowel voor als achter de balies. Waar in Nederland ‘clean desk’ de norm is lijkt hier het tegenovergestelde: op elke afdeling heb je een enorme zaal volgepropt met bureautjes, kastjes, kopieer- en printapparaten, die weer volgestapeld of liever dichtgeslibd zijn met dozen, ordners, stapels papier, in bakjes gesorteerde formulieren, regel- en instructieboekjes. Elk plat vlak van schotten, schermpjes, kastdeuren, ladenblokken, apparaten, stoelrugleuningen zijn volgeplakt met mededelingen, affiches, instructies en Post-it briefjes. Elke werkplek heeft een computer, dat wel, maar de norm is nog steeds potlood, pen en papier. Door de gehele kantoorjungle slingeren eenmanspaadjes, waar ambtenaren soepel en snel op en neer bewegen tussen de balie en ‘Back Office’ werkers. En hoe chaotisch het er ook allemaal uitziet dagelijks worden er honderden burgers op een efficiënte en prettige manier geholpen. ‘Geroutineerd, aandachtig, vriendelijk en behulpzaam’ zo zou ik de houding van het gros van deze volksdienaren willen karakteriseren. Geen ‘overheidsdienaren’ dus zoals in Nederland, maar ambtenaren in dienst van het volk, een uitvloeisel van de Confucianistische geest, die in vroeger tijd – net als zoveel andere culturele aspecten – is overgenomen van China. 

Wel, in deze context heb ik niet alleen mijn inschrijving in de gemeente Nara kunnen voltooien, inclusief een verblijfsvergunning voor 3 jaar, maar ook mijn zorgverzekering. Dat laatste lijkt op het vroegere Nederlandse ziekenfonds: je betaalt premie en de overheid vergoed 80% van alle ziektekosten. Over drie maanden ontvang ik bovendien een 70+pasje, waarmee ik seniorenkorting krijg in openbaar vervoer en allerlei sociaal-culturele voorzieningen.

Japan legt zijn burgers niet in de watten, maar als verzorgingsstaat lijkt het toch niet zover af te staan van menig Europese. 

En op de valreep………Belgie won spectaculair van Japan in het WK18 met 3 – 2; we hebben de wedstrijd niet kunnen zien; voetbal of WK is hier geen ‘gesprek van de dag’.

DE OVERSTAP

Welkom op de blog, die ik onregelmatig zal vullen met verhaaltjes, foto’s en mini-filmpjes. De ene keer rond een thema, de andere keer zo maar wat waarnemingen. Al doende zal er wel een geschikte blogvorm uitrollen. Maar jullie reacties/commentaar zal natuurlijk ook van invloed zijn.

Gisterochtend – 30 juni – aangekomen in Japan; bloedheet! Deze hitte-overval riep meteen een waarschuwing in herinnering, die ik vorig jaar van Philip kreeg. Hij, een Brit die inmiddels zes jaar hier in de buurt woont, ervaarde zijn eerste Japanse zomer als een hel. Dit wordt mijn ‘vuurdoop’ dacht ik meteen. Gelukkig zweert Philip nu bij een Japanse zomer omdat je je erop instelt en je – anders dan in Engeland of Nederland – er voor 100% zeker van bent dat het 2 maanden continue zomer blijft. Geen pieken van 30 en plotse dalen van 15 graden.

Na de drukte van de verhuizing, het aangename feest onder de notenbomen op 24 juni, de schoonmaak en overdracht van het Schoolhuis, het gedag zeggen en de voorbereiding van de reis, overheerst een voldaan gevoel nu we hier geland zijn.

Er ligt nu een leven voor ons, hier in Sugawacho, Nara. We hebben wel plannetjes, maar blijven met twee benen op de grond: eerst ons huis in orde maken. (De aannemer was nog aan het werk toen we arriveerden; hier wordt op zaterdag gewerkt). Sinds we in april hier voor het laatst waren tiert het groen overal welig, ook in de tuin die we toen ‘schoon’ achterlieten. De natuur is hier heftig en het regenseizoen dat net is afgelopen, heeft daar zeker toe bijgedragen. Die heftigheid van groei en bloei vind ik wel fijn en hoop daarvan te profiteren als ik volgend jaar een moestuin start.

Morgen schrijven we ons in in de gemeente Nara. Daarmee worden we inwoners van Japan en van het buurtschap Sugawacho, een klein tegenwicht tegen de ontvolking van het Japanse platteland. Geen eisen van ‘inburgering’ of iets van dien aard. Maar daar staan genoeg eisen en ongeschreven regels tegenover hoe te gedragen in het sociale verkeer. ‘Sumimasen’ (‘sorry’ maar dan minder oppervlakkig) en ‘Arigato gozaimasu” (dankjewel) kun je niet genoeg zeggen.

Eerdere berichten die je hier aantreft zijn bij sommigen al bekend. Ze schetsen iets van de ‘aanloop’ naar ons leven aan de andere kant van de wereld. Voor degenen die ze misten een kleine inhaalslag.

 

 

LENTEBLOESEM

De lente is hier nu echt begonnen. De kortdurende, maar uitbundige sakura (kersenbloesem) vormde twee weken geleden de opmaat hiervoor. De enige kersenbloesem in onze tuin hangt als een roze wolk boven de poort. Het stuwmeertje beneden in ons dorp is omzoomd met stralend witte bloesem. Juist op dat hoogtepunt vertrekken wij voor een week naar Toyohashi, geboortestad van Hiroe, bijna 200 km verderop. Hier zijn wij met anderen voor een hanami-picknick uitgenodigd en vleien ons, zoals velen, op een blauw zeiltje onder de bomen. Het is licht bewolkt en af en toe steekt er een briesje op. Deze keer geen verwondering over de bloesem boven ons, maar  verrukking over de ‘sneeuw’ die in de vorm van witte blaadjes op ons en de heerlijkheden neerdaalt. Als enige man en buitenlander in het gezelschap van acht vrouwen die deze opwinding met elkaar delen, zit ik er bij en kijk ernaar. Het is de tweede keer dat ik een ‘hanami’ (bloesemkijken) – op dezelfde plek en met nagenoeg dezelfde mensen – meemaak; aan eten en drinken geen gebrek maar het plezier en de onbevangenheid van de eerste keer mis ik. Hanami is een nationale ‘sport’, die in heel Japan wordt bedreven tijdens de bloeiperiode die als een meteorologische golf over de archipel van zuid-west naar noord-oost schuift. Waar wij in Nederland met het oog op ijspret de vorstverwachting in de gaten houden, volgen Japanners met spanning de weers-/ annex bloesemberichten. Reclame, horeca en middenstand weten er ook raad mee: alles is sakura wat de klok slaat tot en met de koffie, zoals ik gisteren nog zag: een toefje slagroom drijvend op het zwarte vocht afgetopt met een bloesemblaadje! Toemaar!

We zijn niet alleen in Toyohashi voor de bloesem. Hiroe heeft er in verband met onze emigratie een en ander te regelen op het stadhuis en we bezoeken haar 95-jarige moeder in ‘Casa Blanca’, het verzorgingshuis waar ze woont. Wegens een griep-epidemie wordt ons dat bezoek aanvankelijk geweigerd, maar de vasthoudendheid van Hiroe maakt het toch mogelijk. Wanneer mijn schoonmoeder door een alleraardigste verzorgster de entreehal wordt ingereden herkent ze mij vrijwel meteen, maar met Hiroe heeft ze moeite. In haar herinnering had ze een ronder gezicht en na enige aarzeling beseft ze dat het haar dochter is. Verwarring en ontroering wisselen elkaar af. Het dringt niet tot haar door wanneer we vertellen over onze verhuizing naar Nara. Ze leeft in een andere wereld. Haar stem klinkt nog even krachtig als voorheen maar uit haar korte zinnen kunnen we niet veel meer opmaken dan dat ze het erg naar haar zin heeft in Casa Blanca. Na amper tien minuten legt ze haar hoofd op de armleuning van haar rolstoel en valt in slaap, een teken voor ons dat het genoeg is geweest. We nemen afscheid en ze zwaait ons uit tot bij de voordeur.

Sinds Hiroe’s moeder niet meer thuis woont logeren we bij vrienden. We zijn er kind aan huis en vertrouwd met de hele familie: van de jongste telg tot Obaasan, de 95-jarige maar nog altijd vitale ‘Mater familias’. Allemaal zijn ze ooit in Nederland geweest en hebben bij ons in Heesbeen gelogeerd. Op zaterdag 7 april zijn we te gast bij het trouwfeest van de jongste zoon. Dat wordt gevierd in een bijzonder hotel nabij de beroemde Fuji-berg in Hakone, een populaire streek vanwege het natuurschoon. De accommodatie (‘Nest In’ genaamd ) is ongeveer een eeuw oud en recentelijk uitgebreid met een aantal ‘villa’s. Die liggen verspreid over een helling en verscholen in het groen. Hiroe en ik worden in een ‘nest’ ondergebracht waarin een heuse pianovleugel staat en waar we privé beschikken over een heet bronwaterbad dat zich buiten aan de rand van een prachtige vijver bevindt. Een luxe, die wel heel erg afsteekt bij ons eigen gastenverblijf in Nara, waar we overigens met veel plezier bivakkeren. We laten het ons welgevallen. Het feest zelf is tamelijk informeel en bestaat eigenlijk uit een uitgebreide lunch, waarvoor iedereen zich heeft uitgedost: van casual tot kimono en van sneakers tot pumps. Op de melodie van ‘do-re-mi-fa-sol’ uit de ‘Sound of Music’ heeft Hiroe een liedje in elkaar gezet dat zij met de familie (‘von Trapp’) van de bruidegom zingt; in Japan kent iedereen de musicalfilm en het lied wordt o.l.v. ‘Maria’ (Hiroe) uit volle borst meegezongen. Op de terugweg rijden we door het prachtige Hakone met het Ashino meer aan de voet van de Fuji-berg. Dankzij het heldere weer kunnen we deze ‘goddelijke vulkaan’ van verschillende kanten bewonderen. Hij staat zo ontzagwekkend in het landschap dat hij zijn bovenaardse status wel verdient. En hij is niet voor niets zo vaak verbeeld in poëzie en beeldende kunst, van Hokusai’s beroemde houtsneden (36 gezichten op de berg Fuji) in de 19e eeuw tot recentelijk Fiona Tan’s film ‘Ascent’ die we vorig jaar in het Tilburgse Museum De Pont zagen.

Als we terug zijn in Nara hebben we nog 10 dagen voor we weer naar Nederland gaan. Binnen die periode moeten we uit twee kandidaten de aannemer kiezen, die de renovatie van ons huis voortzet. Met beide hebben we gedetailleerd onze plannen/wensen doorgesproken, hun begrotingen geanalyseerd, laten toelichten en aanpassen. Beider offertes, aanpak en capaciteit lopen niet ver uiteen en dat maakt de keuze lastig. Morgen, 17 april, hakken we de knoop door.

We regelen ondertussen allerlei formaliteiten in verband met onze emigratie en werken in de tuin. Dat laatste vormt een mooi tegenwicht tegen het eerste. Hiroe ontdekt allerlei plantjes die tussen het onkruid boven de grond komen. Onder andere allerlei varens, hosta’s, helleborussen, pioenrozen en hortensia’s; de camelia’s bloeien nog steeds en aan de verschillende esdoorns ontspruiten de blaadjes. Het barst van de salamanders en kikkers in soorten, maten en geluiden (‘s-nachts is het een hels kabaal). Pal voor onze deur zien we een kleine zwarte slang een boomkikkertje verschalken; ik heb het niet op die beesten, maar fascinerend vond in dit wel.

Er lopen verschillende watergeulen om ons huis en in de tuin, die in de loop der tijden helemaal zijn dichtgeslibd; Ik heb ze allemaal uitgegraven en schoongemaakt net voordat er 55 mm regen viel. Dat was gisteren en met voldoening heb ik het water naar de lagergelegen straatriolering zien gutsen. Afwatering en waterhuishouding zijn in het bergachtige Japan minstens zo belangrijk als in het vlakke Nederland. Zeker vanwege de natte rijstbouw. Zoals overal elders zijn in onze omgeving honderden akkertjes, die terrasvormig tegen de hellingen liggen en die met dijkjes en een ingewikkeld stelsel van waterlopen bevloeid dan wel gedraineerd worden.

We zijn blij de eerste lente hier al zo’n beetje meegemaakt te hebben, we genieten van de vrolijke ogoeisoe (Japanse nachtegaal). Met zijn opgewekte en rijkgeschakeerde zang worden we eerder en vooral prettiger gewekt dan door de dorps sirene. Die sirene loeit hier 7 dagen per week gedurende 10 seconde om 6, 9, 12, 15 en 18.00 uur! In het begin was het schrikken en Hiroe veronderstelde de eerste keer dat er alarm geslagen werd i.v.m. een mogelijk Noord-Koreaanse raketaanval. Maar inmiddels zijn we gewend aan deze collectieve tijdsdressuur.

VERBLIJF IN EIGEN GASTENHUIS

Op dit moment verblijven we tijdelijk in Japan en willen jullie graag op de hoogte houden van onze ervaringen hier; met dit en onregelmatige verslagjes in de toekomst kunnen jullie hopelijk de overstap naar ons nieuwe leven volgen en meebeleven.

We hebben geen TV, radio of ander consumptief vermaak (op een recent vertaalde verhalenbundel van Tanizaki na). Rond 19.00 uur eten we en daarna volgt een lange avond. Rond half zeven, wanneer de duisternis invalt, sluiten we de houten luiken voor de glazen schuifpui van ons gastenverblijf aan de straatzijde. De enige pottenkijkers zijn buren die hun hondje uitlaten en bij het passeren van ons huis (dwz gastenverblijf) een steelse blik naar binnen werpen. Overdag ontgaat ons die nieuwsgierigheid nimmer en we beantwoorden ze altijd met een ferme buiging bij gesloten deuren en een luid ‘goeie morgen, middag of avond’ als de deuren open staan.

Afgelopen week was het heerlijk weer en dus veel in de tuin aan de straatkant. Voor Hiroe een mooie gelegenheid om met dezelfde mensen een praatje te maken. Hoewel ik met mijn (gebrek aan) Japans niet verder kom dan ‘het weer’ zijn ze welwillend en vriendelijk tegen me. Na een week kennen we zo al enkele namen van buren/hondenbezitters en weten we waar ze wonen: in vaak enorme gebouwencomplexen op een wit ommuurd terrasplateau. Bijna iedereen is rijstboer, ook al hebben ze er vaak een baan of ander bedrijf naast. De conglomeraten van hoofd- en bijwoningen, schuren, garages of opslagplaatsen, zijn dikwijls van een meergeneratie familie en liggen verspreid tegen de hellingen van ons buurtschap Sugawa-cho. Vanaf beneden in het dorp zien ze er soms als kasteeltjes uit met hun wit gestucte gevels en muren. Met grote stenen versterkte borstweringen moeten de plateaus op zijn plaats houden. Overdekte en gesloten poorten maken er helemaal vestingen van. Sowieso zijn de traditionele huizen hier erg gesloten en donker. Onze glaspui biedt iedereen vrije inkijk en deze schaamteloosheid zal wel aan mijn Nederlandsche afkomst worden geweten.

Bij mijn dagelijkse wandelingen door het dorp kom ik amper mensen tegen en vraag ik me dikwijls af of er wel iemand woont in deze indrukwekkende en gesloten bolwerken. Onze buurman – 50 meter verderop – bewoont ook zo’n goed verzorgd complex. Hij is in de 80 en woont er alleen; zijn vrouw heeft jaren geleden een beroerte gehad en ligt sindsdien in coma in een verpleegtehuis. Kinderen wonen elders.Tijdens onze ontmoeting op straat komt zijn (te) grote woning ter sprake en vertrouwt hij ons toe dat het een statuskwestie is.

‘Laat me je huis zien en ik weet wie/wat je bent. Of op zijn Japans: ‘ik weet hoe diep ik voor je moet buigen’.

Ondertussen begrijp ik dat veel van dit familiebezit inderdaad amper of zelfs helemaal niet meer bewoond wordt. Kinderen trekken weg en willen in een kleiner, comfortabeler en moderner huis wonen, vlak bij winkels en werk. Ze houden hun familiebezit wel in stand, herdenken er jaarlijks hun overleden voorouders en gebruiken het soms als weekendhuis  of vakantieverblijf. Dat is goedkoper en makkelijker dan slopen of verkopen; bovendien belemmert allerlei regelgeving andere opties. Dus blijft alles bij het oude totdat ‘de tijd’ of ‘de situatie’ een oplossing forceert.Dit lijdzaam afwachten herken ik ook in bijvoorbeeld het laten staan van een afgedankte auto: gewoon bij huis of ergens langs de weg. De natuur neemt hem over; dat duurt wel even, maar op termijn is hij helemaal verdwenen. Zo had Hiroe een vriend, die twee Porsches en een vrachtwagentje aan de natuurelementen overliet; maar de eigenaar was eerder tot stof vergaan dan de roestbakken in zijn tuin.

Voor ik er erg in heb verdwaal ik in een demografische verhandeling: dus terug naar ons huis en de bezigheden daar rondom. Vooral inkopen doen, kleine klusjes, afspraken en tuinwerk bepalen onze activiteit.Bij aankomst op zondag 11 maart troffen we alles aan zoals we het achtergelaten hadden in december, zelfs de luchtbedden stonden nog ‘bol’. En de nacht was al even koud als die van toen. Min drie en geen verwarming noch warm water voor keuken of douche. Bij elke uitademing een witte wolk uit je mond, zoals in mijn kinderjaren toen we opstonden met ijsbloemen op de ruiten. Gelukkig had Hiroe geregeld dat meteen op maandag de loodgieter een warmwater voorziening kwam aanleggen. En wat is het heerlijk om ‘s-avonds na een hete douche je bed in te duiken. Het is al een dagelijks ritueel geworden.

Ook kwam al snel de stukadoor opdagen, die met het mooie lenteweer zijn kans schoon zag om de topgevels af te werken. Nog in december door de timmerman voorbereid moest hij wachten tot na de winter om de drie lagen stuc erop te zetten. Twee zitten erop en de derde – witte afwerklaag – is komende week aan de beurt. Daarmee is het dak van ons huis grotendeels klaar.

Het huis was twaalf jaar onbewoond, waarmee de tuin even lang onaangeroerd bleef. Toen we er aanvankelijk een satellietfoto van zagen leek het een stukje oerwoud, waar een dakpuntje uit stak. Maar bij onze eerste bezichtiging bleek de makelaar het huis al door een ploeg kettingzagers te hebben bevrijd van het jarenlange plantaardige bewind. Deze drastische manoeuvre veroorzaakte een kaalslag, die alle vegetatie op de bodem, waar tot dan toe geen zonlicht bij kon, de groeistuipen op het lijf joeg. Dus onkruid al om. Talloze dode stronken herinneren aan de jungle die het huis overwoekerde. Aan de achterkant houden hun wortels voorlopig een aarden wal  in stand die we graag als een ‘natuurlijke’ beschutting willen handhaven. Een buurvrouw weet te melden dat overhellende bomen aan de straatkant ooit de doorgang belemmerde. Dus enig ingrijpen was niet overbodig.

Kennelijk hield de laatste bewoner van camelia’s. Ze staan overal in de grond of nog in plastic potten en piepschuimen bakken te wachten op een ‘definitieve plek’. Ik heb er wel 60 geteld. En hier gebeurt zoiets als met die autowrakken maar dan omgekeerd: de overlevingsdrang van de planten is zo groot dat hun wortels de weg naar de tuingrond vanzelf vinden dwars door hun plastic omheining. Het heeft ons twee dagen gekost om de half vergane en verbrokkelende potten en bakken uit de wirwar van wortels te verwijderen: eerst uit de grond graven en vervolgens in een leven sparende operatie de potten in stukken snijden. Tenslotte de geredde planten hun verdiende plek in de tuin geven. Heb ik al de pest aan ‘vergankelijke’ troep in tuin of langs de weg, dat geldt des te meer voor plastics en andere kunststof. Dat spul verbrokkelt en verpulvert, maar vergaat niet. Waar veel mensen zich druk maken over de plastic soep in de oceanen strijd ik tegen de onomkeerbare milieuvervuiling op het land en in rivieren. In Japan lijkt het milieubewustzijn sowieso een stuk lager dan in Europa: die autowrakken zijn nog uitzonderlijk, maar plastic wordt volkomen ondoordacht en zonder enige restrictie altijd en overal toegepast en gebruikt. De weg van Nara-stad naar ons huis is ongeveer 12 km lang. Ik noem hem ironisch ‘onze milieustraat’ want er liggen wel acht ‘recycling’ bedrijven aan, allemaal afgeschermd door lelijke hoge golfplaten wanden en met camera’s bewaakte poorten. Vrachtwagens rijden af en aan. Alleen wanneer zo’n truck binnen- of buiten rijdt vang ik iets op van wat kennelijk aan het oog onttrokken moet blijven. In elk geval heb ik een autosloperij, een gebruikte autobandenhandel en oud ijzer handel kunnen identificeren. Maar de vele uitpuilende vrachtwagens vol sloophout die passeren doen vermoeden dat hier ook in dit soort afval wordt gehandeld. Voor al die bedrijven zijn stukken grond ontbost, verschoven en geasfalteerd. Op een plek langs de ‘milieustraat’ staan over een lengte van enkele honderden meters oranje hekken. Navraag leerde dat Nara stad hier een vuilverbrandingsoven had gepland, maar ervan af zag na protest van boeren uit de buurt en de abt van de beroemde Boedhistische Todaiji-tempel (Nationaal erfgoed). Verheugend in twee opzichten: de stem van de locals heeft kennelijk invloed en wij komen niet onder de rook van zo’n vuilverbranding. Eigenlijk is de ‘milieustraat’ een mooie groene weg, die door het laaggebergte slingert, maar nu ontsiert wordt door de recyclingindustrie,  hellingen vol zonnepanelen (waarvoor bos wordt gekapt!!) en grootse afgravingen. Lieflijke buurtschappen en terrassen voor natte rijstbouw kunnen de balans van het landschapsschoon  niet meer in evenwicht brengen. Daarbij moet ik nog vermelden dat de professionele afvalverzameling langs deze route kennelijk  het normbesef van andere weggebruikers negatief beïnvloedt, want de zijkanten van de weg zijn bezaaid met tonnen zwerfvuil. Tot slot nog een laatste curieuze bedrijvigheid aan onze kringloopstraat – hoewel ‘bedrijvigheid’ en zoiets als ‘cradle to cradle’ hier wat vreemd klinkt: ergens achter een al even lelijke golfplaten wand en dito poort bevindt zich een groot dierenkerkhof. Omdat de poort meestal open staat kijk ik bij het passeren naar binnen en zie een enorme heuvel propvol gebouwd met grafstenen. Hier en daar wordt de grijze steenmassa opgevrolijkt met iets kleurrijks als (plastic) bloemen en knuffels. Tot nu toe hebben we er geen tijd voor gehad, maar ik kom hier beslist nog terug om deze ‘business’ – want ook dat is een laatste rustplaats voor dieren – van dichtbij te bekijken.

Op weg naar huis slaken we meestal een zucht van verlichting wanneer we de laatste berghelling afdalen richting Sugawa-cho: na ook weer een laatste bocht van deze nog steeds groene en bosrijke route ligt opeens de vallei van ons dorp. Hier begint het mooie en vooral schone Japan en hier voelen we ons al aardig thuis.