ÉEN BERG HEILIGHEID I

Zoals veel mensen ken ik de Fuji-san als hoogste en heiligste berg van Japan. Sinds vorig weekend is de Fuji – wat mij betreft – in heiligheid door een andere ingehaald: de Koya-san. Meer een berglandschap dan een piek en met zijn 900 meter niet zo hoog, maar met zijn 120 tempels wel zo heilig. 

Net terug van een studiereis in China sticht de Boeddhistische monnik Kobo Daishi oftewel Kukai er in de 9e eeuw een klooster. Het wordt en is nog steeds het centrum van het Shingon Boeddhisme: monniken en priesters van deze tak ontvangen hier hun training. Vanaf de tiende eeuw beginnen mensen Kukai als heilige te vereren. Hij zou nooit zijn overleden maar in een ‘eeuwige meditatie’ verzonken. Het Shingon Boeddhisme is populair en een onafgebroken stroom pelgrims uit heel Japan trekt sindsdien de berg op. Zodoende ontstaan er steeds meer tempels, waar al die pelgrims ontvangen worden. 52 ervan , de zogenaamde Shukubo, bieden overnachtingsmogelijkheden. Voorheen kwamen pelgrims allemaal te voet, nu grotendeels per touringcar, trein/kabelbaan of eigen vervoer. Toch is er een aanzienlijke groep mensen die – vaak gehuld in witte kleding – nog steeds de aloude pelgrimsroutes naar Koyasan lopen.

Zaterdagochtend . We arriveren bij de Shukubo, waar we gereserveerd hebben. Voor inchecken nog te vroeg beginnen we te voet aan een tempeltour. Als eerste bezoeken we de ‘Kongobuji’, hoofdtempel van het Shingon Boeddhisme. Een enorm complex en – zoals alle traditionele gebouwen – vrijwel geheel opgetrokken uit hout. Vooral de poorten en klokkentorens zijn kunstige constructies: ingewikkelde houtverbindingen, waar geen spijker of schroef aan te pas komt. De loopvloer ligt zo’n halve meter boven de grond. Sobere lange gangen met glimmend plankier leiden langs tal van lege ruimten, van elkaar gescheiden door schuifwanden. Aan de gangkant zijn ze open. Seizoensvoorstellingen van bomen en dieren op de panelen trekken alle aandacht.  

De tempel heeft ook een rotstuin, zo’n zee van aangeharkt grind waar hier en daar een rotspunt uit steekt. Tussen alle bezoekers ontwaar ik een enkele priester/monnik met kaal geschoren hoofd , gehuld in okergele gewaden en spierwitte ‘tabi’ (sloffen). De route leidt – merkwaardig genoeg – niet langs een ruimte voor religieuze diensten, de eigenlijke tempel, maar naar een enorme zaal waar je je meegebrachte lunch kunt gebruiken. Een zekere anti-climax. We verlaten het gebouw. Zijn geschiedenis is indrukwekkender dan zijn spirituele uitstraling.

De Koyasan en wijde omgeving is begroeid met enorme ceders (symbool van eeuwig leven) en andere pijnbomen. Vaak honderden jaren oud. Kaarsrechte kale stammen, 30 – 40 meter hoog met aan de top wat zijtakken, die het zonlicht mondjesmaat doorlaten. We passeren pagodes, poorten en tempels, maar gaan niet naar binnen. Frisse buitenlucht trekt meer dan wierookwolken binnen.  Aan de enige verkeersweg op de Koyasan liggen wat winkeltjes, eettentjes en souvenirshops. Voor het overige ommuurde klooster- of tempelcomplexen met ontzagwekkende poorten. Geen architecturaal machtsvertoon. De alles overheersende verticale ceders lijken de kloosterbouw in horizontale bescheidenheid te laten buigen. 

Zo bereiken we Oku-no-in, het beroemde kerkhof van de Koyasan met meer dan 200.000 (graf)monumenten. Hier rusten de resten van de heilige Kukai en van iedereen die een plekje in zijn buurt wilde hebben, al was het maar in naam. Want hoe groter de bouwwerken boven de grond, hoe minder stoffelijke resten eronder. Shoguns, Daimyo’s en andere heersers, helden en schurken uit het afgelopen millennium zijn hier – soms vergezeld van hun hele familie  – begraven of vereeuwigd in een monument. Van rijke families die zich een paar omheinde vierkante meters kunnen permitteren tot gewone stervelingen, aan wier leven een eenvoudig stenen zuiltje herinnert. 

Plots sta ik voor een glimmende steenmassa met de naam Panasonic erop. Blijkt geen sponsor te zijn maar een hommage aan iedereen die deel uit maakte van het aloude familieconcern. Ook Yakult eert er zijn familie met een blow-up van het karakteristieke mini flesje in glimmend graniet. Kamikazepiloten en andere gesneuvelden uit de tweede wereldoorlog worden er in steen herdacht. Er zijn monumenten voor slachtoffers van natuur- en scheepsrampen, vliegtuigcrashes en treinongelukken, en zelfs een voor de Fugu, de vis die enkel door speciaal getrainde chefs bereid mag worden. Is dit een gedenkteken voor de vis zelf, zo vraag ik me af, of een eerbetoon  aan slachtoffers die hij met zijn giftige gal en de kok met zijn onkunde hebben gemaakt?

Oku-no-in is een dodenstad waar het heerlijk toeven is, een prachtig park vol ceders die zich boven de graven verheffen als de zuilen van een gotische kathedraal. Wandelend over de ‘hoofdweg’ somt Hiroe namen op van historische figuren, die we links en rechts passeren, alsof ze de geschiedenis tot leven wil wekken. Veel oude verweerde stenen, bedekt met centimeters mos. Hier en daar schots en scheef staande of compleet ingestorte en met groen overwoekerde gedenkstenen. Nergens is het verval zo mooi als hier. 

De twee kilometer lange begraafplaats eindigt bij Kukai’s Mausoleum, het religieuze hart van de Koyasan. Hier rust de ‘levende’ Kukai, verzonken in eeuwige meditatie ter verlossing van alle levende wezens. Hier zetten monniken daarom tweemaal daags een maaltijd voor hem neer. Hier drommen mensen samen, branden wierook, reciteren hardop soetra’s, vouwen hun handen, sluiten hun ogen en buigen diep. Hier ontstaat een natuurlijke schifting tussen devote pelgrims en nieuwsgierige toeristen. Hier is fotograferen verboden.

Vlakbij het mausoleum een gebouw van twee verdiepingen, van onder tot boven gevuld met duizenden eeuwig – elektrisch – brandende lantaarns. Zij zijn afkomstig van gelovigen, die permanent in Kukai’s nabijheid willen vertoeven. Ik begeef me even tussen de rijen gloeilampen maar krijg het oneerbiedige gevoel in een tot lichtpaleis omgetoverde catacombe te zijn verdwaald. 

Vlak hierna nog zo’n bijzonderheid: een heuvel volgestouwd met Jizo-beeldjes.Ze staan er al een tijdje. Varens en ander groen dreigen ze aan het oog te onttrekken. Je komt Jizo’s, die schattige, vaak totaal verweerde beeldjes overal in Japan tegen. Jizo is een heilige, die – ondanks zijn Boeddha status – besloten heeft op aarde te blijven en zieken en zwakken te helpen, vooral (overleden) kinderen. Met het uiterlijk van een kind krijgen ze iets extra aandoenlijks wanneer mensen ze een gehaakt mutsjes opzetten of een ‘slabbetjes’ omknopen, vaak fel rood van kleur. Vrolijke noten temidden van de eentonig grijze steenmassa. 

We keren via dezelfde weg terug. Het begint te schemeren. Op donkere delen gaan automatisch lantaarns aan. Meer waakvlam dan verlichting. Het wordt allengs sfeervoller. Maar we hebben lang genoeg in dit memoriepark vertoeft. Tempeldiscipline vereist klokslag zes uur onze aanwezigheid bij het avondmaal in de Shukubo.

Bij het passeren van de ‘toerist information’ valt mijn oog op een poster voor het raam: ‘Oku-no-in Cemetery Night Tour ‘. ‘Tussen het vroege diner en het slapen gaan.’ 2500 Yen, Engelstalige gids.‘Grappige en enge verhalen op het kerkhof’. 

Overdag voor vrome pelgrims, ’s- nachts voor sensatiebeluste toeristen verdient Oku-no-in niettemin een plaats in de top tien van mooiste begraafplaatsen ter wereld.

OKASAN

Vanaf onze trouwdag zo’n kwart eeuw geleden genieten wij de aandacht van een (extra) Japanse ‘moeder’ : Okasan. Zij is inmiddels 95, woont zelfstandig, beschikt over een volle agenda en zit geregeld nog achter het stuur van haar auto. Een toegestoken hand accepteert ze zelden. Met een paarse spoeling in d’r haren en rood aangezette lippen ziet ze er altijd pico bello uit zonder haar leeftijd te willen verdoezelen. Haar stem kan nog een bataljon soldaten in het gelid krijgen, maar evengoed zachtjes vertrouwelijkheden uitwisselen. Ze is een zakenvrouw, organiseren en regelen zitten haar in het bloed. Kortom een persoonlijkheid, waar je niet zomaar omheen kunt.

Onlangs kwam Okasan bij ons op bezoek in het gezelschap van vier vriendinnen, die ze gecharterd had voor aanspraak, autovervoer en het aanslepen van een warme maaltijd voor zeven personen, voldoende voor een hele week. Niks instant. Ze heeft er twee dagen voor staan koken in het piepkleine keukentje van haar appartement. 

Okasan serveert haar eigen maaltijd bij ons.

We verwachtten van haar niet anders en weten al lang dat daartegen protesteren zinloos is. Koken, gerechten en (speciale) ingrediënten daarvoor spelen haar hele leven een belangrijke rol. Aanvankelijk als uitbaatster van een restaurantje dat ze sinds de geboorte van haar oudste zoon runde. Haar man zorgde voor voldoende inkomsten, maar d’r drang naar onafhankelijkheid was groter dan wat destijds van een moeder/echtgenote werd verwacht. Zij combineerde de rol van zakenvrouw met die van moeder, huishoudster en echtgenote.

Als horecaondernemer was ze tevens ‘mama-san’, de barkeepster/moederfiguur bij wie menige – mannelijke – gast zijn hart luchtte. Lang voor ik in Japan kwam las ik over dit verschijnsel in een boek van Ian Buruma en fronste mijn wenkbrauwen. Toen ik later in werkelijkheid volwassen heren aan een Tokyose bar als een jengelend kind de gastvrouw om whisky zag vragen kon ik mijn ogen niet geloven. Heren die bij daglicht de baas spelen over mensen en miljoenen gedragen zich na zonsondergang als kinderlijk afhankelijke wezens, hunkerend naar de aandacht van een mama-san. 

Ooit was Japan een matriarchale samenleving, waar vrouwen dus leidend waren. Nu domineren de mannen, in het openbare leven althans. Achter de voordeur zijn vrouwen nog steeds de baas. Vrouwen beheren vaak de bankrekening waarop het salaris van haar man wordt gestort en voorziet hem vervolgens van zakgeld. Veel Japanse mannen zien in hun echtgenote de vervanger van hun eigen moeder of koesteren zich in de aandacht van een mama-san.

In de vijfendertig jaar ‘waterhandel’, zoals het uitgaansleven in Japan wel heet, heeft Okasan een enorme mensenkennis opgedaan. Dat niet alleen. Ze heeft met ‘Genji’, haar kleine restaurant, de basis gelegd voor de grote, beursgenoteerde horeca-onderneming van haar oudste zoon. En daar is ze maar wat trots op. Bij bijzondere gelegenheden zet de bedrijfsleiding haar nog steeds in het zonnetje. Met (ex)werknemers uit de beginperiode blijft ze contacten onderhouden en bekommert zich om hun wel en wee, tot zelfs na hun dood door de verzorging van hun graven.

Okasan met Hiroe’s zonnebril (±1997) , door haar zoon gebruikt als icoon van horeca keten

Okasan was zeer ingenomen met onze verhuizing naar Japan, al had ze liever gezien dat we nòg dichter bij haar waren gaan wonen. Zij regelde destijds dat haar familie ‘stand-in’ was voor die van mij tijdens onze trouwceremonie. Een ludieke oplossing, die tot een hechte band met de hele familie Kobayashi leidde. Bij gevolg neemt Okasan als Mater Familias ook ons onder haar vleugels. Zelf geen meisje voortgebracht gaat ze met Hiroe om als was het haar bloedeigen dochter en behandelt mij als haar schoonzoon. De urenlange telefoongesprekken van Hiroe met Okasan lijken precies op die Hiroe eerder met haar eigen moeder voerde: een luisterend oor voor alles waar een moederhart van overloopt.

Ze vergeet dat ik nauwelijks Japans versta, laat staan haar dialect. Toch pakt ze me soms bij de arm, trekt me naar zich toe en spreekt me – dichtbij mijn oor – vertrouwelijk toe. Pas als het er echt op aankomt draagt ze Hiroe op te tolken. Ooit zat ik alleen met Okasan anderhalf uur op een terras terwijl Hiroe met Okasan d’r vriendinnen op koopjesjacht waren. Welwillend leende ik mijn oor voor een onafgebroken stroom verhalen zonder er maar iets van te begrijpen. Misschien klonk mijn begeleidend ‘hai’, ‘hai’ wel als een aanmoediging. Gevraagd bij terugkomst van Hiroe en haar vriendinnen of we ons vermaakt hadden riep Okasan in onvervalst Toyohashi dialect ‘jazeker, we hebben fantastisch met elkaar kunnen praten!’. Bij haar recente bezoek aan ons hebben we dat moment nog eens met veel plezier opgehaald.

Okasan beseft dat ze niet het eeuwige leven heeft, vooral nu haar generatiegenoten een voor een wegvallen. Ze is niet van plan om het leven zo maar te verlaten. In tegendeel. Ze zal de touwtjes in eigen hand houden tot de laatste snik. Om te vermijden dat ze door een onverhoedse overval van ‘Magere Hein’ geen fatsoenlijk afscheid kan nemen organiseert zij al vast haar ‘begrafenis’. Dat wil zeggen een groots feest, waarop ze haar toekomstige nabestaanden dankt voor alle goeds die ze van hen ondervindt. Zo organiseerde ze dit jaar alvast een ‘afscheidsfeest’ voor vrienden en enkele (ex)werknemers van haar eigen horecaonderneming en die van haar zoon. Een vrolijk eet- en drinkfestijn bij gelegenheid waarvan ze zich met het hele gezelschap op foto liet vereeuwigen. 

‘Begrafenis-party’ van Okasan ( met strik)

Voor volgend jaar staat zo’n ‘begrafenis’ voor haar familie op de rol. Wij horen daar uiteraard bij. Datum, hotel en eetgelegenheid zijn al gereserveerd. Ik begrijp dat het ergens aan de kust plaatsvindt op een plek waar met behulp van aalscholvers vis wordt gevangen. Niet meteen mijn favoriete uitje, maar het is Okasan d’r feestje.  

Als ik haar zo druk bezig zie dan denk ik dat ze makkelijk de 100 passeert en dus voorbarig is met haar ‘begrafenis-party’s’. Zij léeft nog steeds bij de gratie van haar zorg en aandacht voor anderen.

Okasan, een mooi mens, zorgend, regelend, heersend als een strenge moeder, icoon van wat ten diepste nog steeds een matriarchale samenleving is.

 

STAPHORSTER STIPPEN en HINDELOOPER FLORA

We wachten Kinuko-san op bij de controle poortjes van Nara JR-station. Ruim een jaar geleden maakten we met haar kennis tijdens een culturele bijeenkomst in Osaka. Sindsdien alleen digitaal contact met telkens het vooruitzicht elkaar weer eens in levende lijve te zien. Nu is het dan zover. We zijn haar en haar gezicht niet vergeten, desondanks stuurt ze uit voorzorg een foto van de outfit die ze draagt. Verwachte aankomst 11.20 uur. We staan tijdig en strategisch opgesteld bij de controle-poortjes, die een hele treinlading mensen te verwerken krijgen. Geen Kinuko-san. Hebben we haar toch gemist? Verkeerde trein? Hiroe checkt haar mobieltje op berichten. Batterij leeg.  

Na een speurtocht door de stationshal en omgeving terug naar de vrijwel lege ruimte bij de poortjes. Daar treffen we bij het loket van de ‘fare adjustment’ nog één passagier: Kinuko-san. In de uitbundige vrolijkheid van het weerzien ontgaat me de reden van haar vertraagde aankomst. Zelf lacht ze het hardst om de situatie. 

Kinuko-san is een energieke, opgewekte vrouw. Klein van stuk en stevig van postuur. Een jeugdige verschijning, alleen wat kraaienpootjes dankzij d’r goedlachse aard. We schatten haar leeftijd op 55 en vallen van onze stoel als we horen dat ze 70 is. 

Ze bewoont een appartement in Kobe, maar verblijft geregeld in het ouderlijk huis nabij Kagoshima, een havenstad aan de Zuidkust van het eiland Kyushu. Zeven jaar geleden overleed haar man – een ingenieur – aan kanker. Dat ze niet snel bij de pakken neerzit merkten we bij onze eerste kennismaking al. Ze is op allerlei terreinen actief en beschikt over een enorm netwerk van vrienden en relaties. 

Vanaf de begroeting in het station is ze niet meer stil. Al ratelend, schaterend en gebarend bereiken we de auto. Geen vermoeden dat hiermee een schier ononderbroken stroom aan verhalen, belevenissen, commentaren en anekdotes begint die pas – onder aftrek van een korte nachtrust – de volgende dag eindigt wanneer we Kinuko-san op dezelfde plek afzetten. Ze is oprecht onder de indruk van ons oude huis en valt letterlijk stil van bewondering voor de kunstwerken van Hiroe. Geheel op haar gemak installeert ze zich aan de keukentafel, waar ze – behoudens noodzakelijke onderbrekingen – niet meer van wijkt. Na de lunch, die we samen gebruiken, trek ik me terug. De snelheid waarmee onze gast haar verhalen opdist ontneemt me de kans m’n taalvaardigheid te toetsen. Zelfs onderwerp of strekking ontgaan me en in zo’n situatie is tolken voor Hiroe geen doen. Ik hoor het later wel.

Wat blijkt? We hebben de Japans ambassadeur van Hindelooper schilderkunst en Staphorster stipwerk in huis! Decennia geleden ontdekte Kinuko-san via via deze tak van Nederlandse volkskunst en was meteen verkocht. Ze ging er zelf mee aan de slag, maar vond geen rust voor ze met eigen ogen de bron van deze creativiteit had aanschouwd. Dus vloog ze in 2005 met drie landgenoten naar Nederland. Dankzij een misverstand komen ze niet in het Friese stadje, maar in het pittoreske Staphorst terecht. Geen gekke vergissing: het is onderweg naar Friesland en de Staphorsters hebben hun eigen volkskunst. Alleen, waar Hindeloopers een penseel gebruiken om klompen, meubels, bedstedes en klederdracht te decoreren doen Staphorsters dat al stippend. Wat een geluk, wat een ontdekking. De begeestering kent geen grenzen. Zowel in Hindeloopen als Staphorst volgt ze een ééndags-cursus. Eenmaal thuis professionaliseert ze haar schilder- en stipwerk en verzorgt workshops. Tentoonstellingen en opdrachten volgen. Ze doet waar Japanners altijd goed in zijn geweest: eerst kopiëren om het vak in je vingers te krijgen en vervolgens om er een eigen – Japanse – draai aan te geven. Niet geheel zonder trots laat ze catalogi van haar werk zien: ‘Departure from Staphorst’ en ‘Hindeloopen by Nagae Kinuko’. 

Wat in Nederland onder ‘volkskunst’ wordt geschaard is in Japan een gerespecteerd kunstambacht en valt van oudsher onder kunst met een hoofdletter. Ik moet mijn artistieke normen dan ook even opzij zetten wil ik haar werk serieus kunnen nemen. Kinuko-san verdient dat, al was het maar om de ernst en enthousiasme waarmee ze de Staphorster en Hindelooper cultuur in Japan promoot. De Meppeler Courant van 31 maart 2010 meldt: ’Er zijn niet zoveel vrouwen die nog stippen. In Japan is het stipwerk echter aan een opmars bezig. In Kobe en Kukino*) wint de traditionele manier van stoffen, hout en papier bewerken aan populariteit’. In Nederland bijna tot souvenirhandel gedegradeerd beleeft deze volkskunst in Japan een ware revival dankzij Kinuko-san. Bravo!

Van tijd tot tijd voeg ik me bij de dames aan de keukentafel. Ben tenslotte Kinuko-san d’r gastheer. Om haar te verrassen laat ik haar een 17e eeuwse gravure van Kagoshima zien, die we ooit van een vriend kregen. Benieuwd of ze iets herkent van de streek van haar jeugd, zij het uit lang vervlogen tijden. De Nederlandse prent van ‘Cangoxuma’**) maakt grote indruk maar de afgebeelde haven, vuurtoren en baai met bergen op de achtergrond bieden geen aanknopingspunten voor herkenning. Daarvoor is de aanblik van haven en stad in de afgelopen 350 jaar te veel veranderd. Om toch een link met vandaag te leggen wijs ik op een schip in de baai met de bijbehorende toelichting: ‘Jonck van d’Hollandsche Gesant’. De V.O.C. bracht onder meer Japanse keramiek naar Amsterdam. Het is niet uitgesloten dat voorbeelden daarvan in Hindeloopen terechtkwamen en de schilderkunst toen heeft beïnvloed. Althans volgens de website van het Hinderlooper museum. 

Kinuko-san is inmiddels weer op weg naar Kobe. Nu het stof van haar wervelende verhalen is neergedaald denk ik opeens aan Yayoi Kusama (90), de Japanse kunstenares die wereldwijde roem geniet met haar obsessieve stippenkunst. KUNST in kapitalen, een eigen museum in hartje Tokyo.Gestipte handelswaar. Kinuko d’r werk is er niet mee te vergelijken, maar haar persoonlijkheid en verhalen maken haar – voor ons althans – even onsterfelijk.

*)  Kobe en Kukino zijn Japanse plaatsnamen; de laatste is toevallig een anagram van Kinuko.

**) ‘Cangoxuma’ is de 17e eeuwse benaming van Kagoshima. De kopergravure is afkomstig uit : Arnoldus Montanus, Gedenkwardige Gesantschappen der Oost-Indische Maatschappij in ’t Vereenigde Nederland aan de Kaisaren van Japan….Amsterdam. Jacob van Meurs, 1669.

ROLPRENT

Ons huis is een aardige combinatie van heden en verleden. Oud en nieuw versterken elkaar en vormen zo een mooie eenheid.

Traditionele Japanse huizen hebben een ‘tokonoma’: een alkoof speciaal bestemd om een rolschildering op te hangen of een kostbaar voorwerp neer te zetten. Wij hadden er zelfs twee, maar hebben één ervan opgeofferd om elders ruimte te scheppen.

Rond de eeuwwisseling produceerde Hiroe enkele series prenten in kleine oplagen. Door haar schilderkunst en keramiek te fotograferen en in de computer te bewerken ontstonden nieuwe beelden. Deze liet ze vervolgens door een specialist op zwaar papier drukken. De prenten zijn zodoende ook weer een mooie combinatie van – in dit geval – conventionele en digitale technieken.

Vrijwel meteen toen de vraag aan de orde was wat we met de tokonoma zouden doen wist Hiroe dat één van die prenten voor een perfecte aankleding kon zorgen. Bij het maken ervan destijds nooit gedacht dat voorstelling en vorm zich misschien voor zo’n plek zouden lenen. Alleen, hoe hang je zo’n kunstwerk nu op?  Er zitten geen rondhouten stokken onder en boven, zoals bij een klassieke rolprent. Inlijsten is geen optie en om het werk lompweg met pushpins tegen de achterwand te prikken degradeert het kunstwerk tot een poster en de tokonoma tot een affiche-bak. Heiligschennis dus.

Via internet komen we in contact met een hyogu-specialist in Nara stad. Hyogu is een eeuwenoud ambacht om kalligrafie en kunstwerken te voorzien van een drager, zodat het opgehangen (rolschildering) of neergezet (kamerscherm) kan worden. Behalve om ze toonbaar te maken is hyogu ook bedoeld om een werk veilig en compact te kunnen bewaren. 

Het vak werd in de 6e en 7e eeuw vanuit China in Japan geïntroduceerd dankzij de rollen gekaligrafeerde en opgeplakte sutra’s waarmee het Boeddhisme toen verspreid werd. De techniek om teksten en – later – schilderingen op te plakken op zijde of papier werd in Japan verder ontwikkeld en verfijnd. Ook werd de toepassing verbreed naar de flexibele wanden in huizen, waarvan de schuifpanelen (fusuma) beplakt werden met weidse landschappen, indrukwekkende natuurvoorstellingen of gekaligrafeerde wijsheden en poëzie. Hyogu is nog steeds een gerespecteerd ambacht ook al verdienen de meeste vaklui hun geld tegenwoordig met het restaureren van oude rolprenten en panelen.

Het is vlak voor O-bon, de jaarlijkse voorouder-herdenking, wanneer iedereen een paar dagen vrij heeft. O-bon werkt als een deadline, dus drukte alom. Niettemin zijn we welkom bij hyogu-specialist Nakajima. 

Met de opgerolde prent onder de arm worden we in het halletje verwelkomd door mevrouw Nakajima, een vriendelijke dame op leeftijd. We wisselen onze schoenen voor slippers en volgen haar via een grote werkplaats, naar een kleinere waar haar man aan het werk is. Hiroe rolt de prent uit op een werktafel terwijl Nakajima-junior zich bij ons voegt. Een boom van een vent, achter in de 40. Qua postuur doet hij me denken aan Jerommeke uit Suske en Wiske – strips. ‘Zo’n krachtpatser voor zulk subtiel werk?’ flitst even door mijn hoofd. Hij is de vierde generatie in het familiebedrijf dat zijn overgrootvader in 1916 begon. 

Hiroe legt uit dat haar werk bestemd is voor een traditionele tokonoma; ze wil het op een vergelijkbare manier presenteren als een klassieke rolschildering. Het papier van de prent is dik en stevig en hoeft in feite alleen maar op maat gesneden te worden en voorzien van een -verwisselbaar – ophangsysteem.

Een primeur in hun ruim 100 jarig bestaan. De Nakajima’s buigen zich gedrieën in alle ernst over de kwestie en zoeken naar het ei van Columbus..

De vader, klein van stuk, trekt geroutineerd allerlei voorbeelden van rolschilderingen uit de kast en hangt ze stuk voor stuk op. Het drietal zegt weinig, maar vangt elk woord of signaal op en handelt daar naar. Als wij het bijvoorbeeld met junior over metalen uiteinden van een oprol-stok hebben heeft senior ze al op tafel staan. 

Junior ziet meteen dat de afbeelding links en rechts een witrandje van 7 millimeter behoeft en dat boven meer wit nodig is dan onder. Gasten zitten immers op de tatami en kijken er vanuit zo’n lage positie naar. Daar hadden wij nog niet aan gedacht.

Twee uur lang drentelen we zo rond de prent. Buiten is het bloedheet, Binnen legt een ventilator het af tegen de oplopende temperatuur. Het zweet gutst van mijn kop en doorweekt mijn kleding. De aangeboden en welkome ijskoffie schiet door mijn droge keel alsof het een afvoer is.

Nakajima-junior denkt precies aan Hiroe’s verzoek te kunnen voldoen. Over de afwerking aan boven- en onderkant heeft hij een duidelijk idee evenals over een schappelijk prijsje. Wij beloven de afmetingen van de tokonoma op te nemen en zullen bellen voor een vervolgafspraak.

Als we ons een paar dagen later opnieuw melden scharen wij ons enkel met junior in zijn werkplaats rond de tafel met de prent. Hij demonstreert wat ophangsystemen. De keuze is snel gemaakt. Alle ingrepen, afmetingen en toepassingen worden nog eens precies op een rijtje gezet, zodat er geen misverstanden over kunnen bestaan. Net zoals in Japanse restaurants waar bestellingen altijd nog eens luid en duidelijk door de bediende worden herhaald. 

Zijn ouders komen even om de hoek en werpen een geruststellende blik op het werk van hun zoon. Ook wij hebben er alle vertrouwen in en menen zelfs in junior’s vrij onbewogen gezicht enig enthousiasme te bespeuren.

Uiterlijk 4 september willen we het werk graag in huis, maar op een zondag ruim daarvóor belt junior met de mededeling dat het werk al klaar is en hij de prent komt brengen en installeren. 

Een uur later hangt de prent in de tokonoma tot grote tevredenheid van Hiroe èn Nakajima-junior. Gezeten op de tatami kijkt hij met zichtbaar plezier naar het resultaat. 

Zou in de combinatie van moderne kunst en traditionele setting een nieuw perspectief schuilen voor het eeuwenoude hyogu-vak? Wie weet.

RAMPENOEFENING

Via ons ‘wijkhoofd’ zijn we uitgenodigd deel te nemen aan een vrijwillige rampenoefening in Sugawacho op zondagochtend om 9.00 uur.  Geen overbodige luxe in een regio waar de natuur heftig tekeer kan gaan: aardbevingen, wervelstormen met wateroverlast en aardverschuivingen. Vandaag nog moesten in het Westen van Japan tienduizenden mensen wegens noodweer hun huis verlaten.

Er wordt regen verwacht. Daarom hoeven we ons niet eerst bij de krantenkiosk vlak bij ons huis te verzamelen, maar kunnen rechtstreeks naar de evacuatieplaats: de gymzaal van de basisschool 100 meter verderop. Het wijkhoofd brengt op zaterdagavond alle wijkleden persoonlijk hiervan op de hoogte. 

Zondagochtend. Tijdens mijn vroege ochtendwandeling zie ik al grote bedrijvigheid bij de brandweerkazerne op enkele honderden meters afstand. Een van de gehelmde brandweerlieden zwaait naar mij maar kan niet zien wie hij is; ik zwaai terug. 

Tegen negen uur melden we ons samen met onze buurvrouw bij de gymzaal. Het wemelt er van vrijwillige brandweerlieden en mensen in fluorescerende hesjes. Elke dorpeling ontvangt een plastic zakje om zijn/haar schoenen in te doen*) en een flesje water. We groeten bekenden. Nanami-chan, een meisje dat af en toe bij ons thuis komt om engels met mij te doen tikt mij op de schouder terwijl ik mijn schoenen uittrek. “Hello, how are you?”. 

Halverwege de enorme gymzaal staan zo’n 100 stoelen opgesteld met zicht op de zijwand. Pal ertegenover een 12 meter lange smalle tafel waarachter een batterij ‘officials’ van brandweercommandant tot schoolhoofd, van gemeenteraadslid tot de chefs de bureau van het plaatselijk postkantoor en stadhuisfiliaal, van de voorzitter van de federatie van dorpsverenigingen tot de locale veldwachter en een aantal ambtenaren. 

Lang niet alle stoelen zijn bezet als om 9 uur de dorpssirene loeit. Tussen de voorste rij die gevuld is met ‘gele hesjes’ en onze rij gaapt een groot gat. Het brandweer corps stelt zich met militaire discipline op in de ruimte tussen publiek en podium. De ondercommandant meldt zijn manschappen met een ferm saluut aan/af (?) bij de commandant die daarvoor van achter de tafel is gekomen. Een mevrouw aan het linker uiteinde van de tafel heeft een microfoon en leest het draaiboek voor. Ze volgt daarbij aanwijzingen van de brandweercommandant naast haar. Bij het oplezen van hun naam en functie staat elke ‘official’ op en groet het publiek met een buiging. Er volgen toespraken van de commandant, de federatievoorzitter, de politicus. Die laatste laat zich ondertussen uitgebreid met zijn eigen smartphone door een tafelgenoot fotograferen. Binnenkort zijn er verkiezingen.

Dan is het tijd voor de eerste ‘oefening’: het vouwen van slippers met kranten. Ik vraag me af of ‘slipper-origami’ bij calamiteiten wel de hoogste prioriteit heeft. Hiroe legt me uit dat dit schoeisel voor Japanners – zelfs in evacuatie centra – onmisbaar is. Via een groot scherm op het podium en simultane demonstratie van de voorzitter krijgen we instructies voor de vouwwijze. Dan mogen we zelf aan de slag met twee vellen krantenpapier, uitgedeeld door de ‘gele hesjes’. Iedereen stort zich braaf en vol overgave op het fröbelwerk. Veel mannen krijgen assistentie van hun (buur)vrouw. Ook ik knutsel na enig gehaspel een paar slippers in elkaar. Terwijl ik mijn blote voeten warm aan het lokale Nieuwsblad vraag ik me af hoe zo’n oefening in Nederland zou vallen. Bij gebrek aan volgzaamheid ontaardt zo’n exercitie er waarschijnlijk meteen in vrolijke anarchie.

Voor de tweede oefening zijn alle ogen weer gericht op het podium. Via een beeldscherm krijgen we te zien hoe je iemand in een rolstoel op een 10 cm hoog plateau krijgt en er weer veilig af. Tevens leer je de invalide uit de rolstoel te tillen, op een toilet te zetten en terug.

Aansluitend een ‘live’ demonstratie op het toneel waarbij het schoolhoofd als rolstoel-invalide figureert. Een vrouwelijke ambtenaar legt elke handeling gedetailleerd uit op een toon, die een kleuterjuf niet zou misstaan. Ik probeer het allemaal ernstig te nemen, maar kost me wel moeite. Hierna een praktijkoefening door alle aanwezigen, die in twee groepen worden verdeeld. Voor een aantal mensen, zoals onze buurvrouw,  een mooi moment om de rest van de rampenoefening voor gezien te houden. Wij blijven en worden door de voorzitter uitdrukkelijk uitgenodigd de rolstoel/toilet-oefening te doen. Met enige ervaring in invalidenvervoer rol ik Hiroe zo het plateau op en af en zet haar op het toilet. Andersom ben ik te zwaar om door haar getild te worden. Ik voel aller ogen op ons gericht. De fotograaf pikt ons eruit voor een plaatje. Lang van gestalte ben ik natuurlijk dé blanke allochtoon van het dorp. En mensen kijken daar niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk tegen op. 

Terwijl voor en achter in de gymzaal met rolstoelen wordt geoefend marcheert het brandweer corps naar buiten. In colonne vervoeren ze ‘kare-raisu’ (rijst met currysaus), door een groep vrijwilligsters in een geïmproviseerde gaarkeuken 50 meter verderop klaar gemaakt. Deze voedselvoorziening – hoor ik later – maakt deel uit van de oefening. Zo gauw de curriegeur de gymzaal binnendringt waar het publiek inmiddels een beetje aan zichzelf is overgelaten geeft de voorzitter het signaal ‘einde oefening’. Maar de meeste mensen zijn dan al op weg naar de uitreiking van de warme hap of naar huis.  Hiroe en ik (weer die blanke buitenlander!) worden nog even staande gehouden door een verslaggeefster van een locale omroep voor een paar vragen over onze ervaring.

Onder de overdekte fietsenstalling pikken we een plastic bordje ‘kare-raisu’ op met fris-zure pickles. Een informele lunch in de buitenlucht staand of leunend tegen een muurtje onder het afdak. Er wordt weinig met elkaar gesproken. Wie zijn bordje leeg heeft en niet voor een tweede ronde gaat stopt het met plastic bestek en al in de plastic zak waarin eerder de schoenen zaten en vertrekt daarmee. Sinds ik in Japan woon heb ik een soort plastic-allergie ontwikkeld. Al die meestal overbodige en kritiekloos geaccepteerde plastic gemaksartikelen dragen bij aan een echte milieuramp, die sluipender en op termijn dodelijker is dan welk natuurgeweld ook. Denk ik.

Terwijl ook wij op het punt staan huiswaarts te keren groet een brandweerman ons. We herkennen hem pas als hij zijn helm afzet. Het is Hasaka-san, baas van de lokale deurenwerkklaats en als zodanig betrokken bij de renovatie van ons huis. Hij was het die me ’s-ochtends vanaf de kazerne toezwaaide. 

Terugkijkend valt me op dat er weinig animo is bij de bevolking voor de oefening (nog geen vijf procent komt opdagen).  En dat ligt niet aan de regen, zoals de vicevoorzitter van de dorpsvereniging me wil laten geloven.  Ooit is dit ergens door een autoriteit voorgeschreven en sindsdien wordt het braaf uitgevoerd. Jaarlijks en ieder jaar met een ander aspect, zoals het protocol voorschrijft. Dit jaar voor de dertiende keer. Niemand die zich afvraagt of dit nog wel een zinvolle en effectieve voorbereiding is op grote calamiteiten. 

Ik vrees een ramp.

*) Het is een vaste gewoonte in Japan om bij binnenkomst van elke woning en veel andere gebouwen om je schoenen in de entree achter te laten en deze te wisselen voor slippers.