Ooit had ik in Eindhoven een 100 jaar oud huisje in een rijtje van acht, allemaal met kleine voor- en heel diepe achtertuinen. Dat maakte die plek tot een uitzonderlijk groene oase midden in de stad. Het kleine huis was prettig primitief, maar ik droomde van een verbouwing waarbij het binnen en buiten soepel in elkaar overgingen, geïnspireerd door het boek ‘A Japanese touch for your home’. Het is er niet van gekomen. Ik verhuisde naar een groter huis met kleinere tuin en leerde Hiroe kennen. Zij gaf het stadstuintje een ‘Japanese touch’ evenals – later – de grote tuin in Heesbeen.
Een bijna leeg huis met tatami-matten en soji-deuren overgaand in een mos-tuin met rotsen, water en gestileerde bomen bleef een mooie, maar irreële droom. Tot we in 2017 hier een huis op het platteland van Japan vonden. Een huis omgeven door groen en gebouwd rond 1750.
De eerste kennismaking ermee was via een makelaarswebsite en bestond uit niet meer dan een satelietfoto van een dichtbegroeide plek. Uit het gebladerte stak een dak. Dat was alles. De omschrijving was al even summier en eigenlijk niet meer dan een vooraankondiging: ‘binnenkort komt dit bijzondere object op de markt’. Nara-provincie, waar het huis stond, had onze vestigingsvoorkeur. Het was dus op z’n minst een bezichtiging waard.
Op een stralende dag en verwelkomd door het opgewekte gezang van een oegoeisoe stonden we voor het ‘naakte’ huis. Van het oerwoud, waarin het volgens de satellietfoto verborgen lag was geen blad of boom meer te bekennen. Die radicale kaalslag was noodzakelijk verklaarde de makelaar, we hadden ons anders met kapmessen een weg naar de voordeur moeten banen. Decennialang was het huis onbewoond geweest en had de vegetatie eromheen de bebouwing compleet overwoekerd. Later hoorden we van onze buren dat de ontbossing zelfs tot hún verrassing een ‘ido’ (waterput), ‘hanare’ (bijwoning) en ‘kura’ (opslagplaats) aan het licht bracht. Die hadden ze nooit gezien. Gevraagd of ze ooit een bewoner hadden waargenomen kwamen ze niet verder dan de vage herinnering aan een oude dame, die teruggetrokken leefde in de hanare. En ook nog dat er zich ooit een familie wasberen in het verborgen huis had genesteld.
De ‘omoya’ (hoofdhuis) had een kwart millennium overleefd. Dat is al bijzonder in een land dat voortdurend geteisterd wordt door aardbevingen, tyfoons en huisbranden. Hoge luchtvochtigheid in de hete zomermaanden is verder een ideaal klimaat voor schimmels, wormen, witte mieren en andere op hout beluste insecten.
Particulier bezit valt hier buiten het blikveld van zoiets als monumentenzorg. De meeste eigenaren herkennen de cultuurhistorische waarde van hun erfgoed niet en verknallen het met ‘moderniseringen’, timmeren het waterdicht met plastic en roestende golfplaten of laten het gewoon wegrotten. Dat lot was ons huis gelukkig bespaard gebleven.
Niet dat het er ongeschonden bijstond – verre van dat – maar de basisconstructie was nog goed en de traditionele structuur in tact. Het middendeel van het dak heeft een rieten bedekking, dat nu verborgen zit onder ‘galvanium’ platen in de vorm en kleur van de pannen, die de rest van het dak bedekken. Misschien is de betrekkelijk goeie conditie van het huis te danken aan de twee ‘Kirins’ (vervaarlijke beschermdraken) die elk van de twee nok-uiteinden sieren. De dakvorm is sowieso vrij uniek en was voorbehouden aan mensen met een bepaalde positie. In ons geval waarschijnlijk een grootgrondbezitter, waarvan het bezit in de loop van de tijd is verkruimeld. In elk geval intrigeerde het huis ons, besloten we het te kopen en te renoveren.
Voor het goeie begrip: we kochten een omoya (hoofdhuis), hanare (bijwoning – van latere datum), kura (bewaarplaats), ido (waterput) en 2200 m2 grond. lk beperk me nu even tot het hoofdhuis.
hanare 2017
kura 2017
ido 2017
Van de ‘omoya’ valt meteen zijn enorme – overstekende – dak op. Het stelt de robuuste houten draagconstructie eronder letterlijk in de schaduw. Tanizaki gaf zijn beroemde essay over het Japanse huis en interieur niet voor niets de titel ‘Lof der schaduw’ mee. De schrijver dweept met schaduw en schemer als het toppunt van traditionele Japanse schoonheid. Maar die ‘kolossale paraplu’ moet op de eerste plaats bewoners en interieur beschermen tegen overvloedig water in het regenseizoen en felle zon in de lange bloedhete zomers. Voeger waren de zijkanten van dit soort huizen helemaal open, enkel voor de buitenwereld afgeschermd door iets teruggelegen ‘soji’, schuifdeuren van latten beplakt met rijstpapier. Ze beschermen tegen inkijk en kou en filteren het zonlicht. Bij extreme omstandigheden en ’s-nachts werden er extra houten luiken over de hele lengte aan de buitenkant geschoven. Sinds de aluminium schuifpui zijn intrede deed zijn de buitenzijden ook nog eens van glazen schuifdeuren voorzien. Japanse (traditionele) huizen zijn met hun vele schuifschermen in een bepaald opzicht dan ook zeer open en flexibel.
Onze omoya kent op de begane grond twee gedeelten: vanuit de entree gezien links een viertal kamers met een loopgang eromheen, rechts de keuken. Van het linker deel ligt de vloer zo’n veertig centimeter boven de grond. De kamers – met houten plafond – zijn allemaal voorzien van tatamimatten en onderling van elkaar gescheiden door schuifdeuren. Je kunt er dus makkelijk één grote ruimte van maken. Dat gebeurde vroeger bij gelegenheden als trouwerijen en begrafenissen. Daar verzamelde zich dan familie en dorpsgenoten, wat vaak – zoals in ons dorp – op hetzelfde neerkomt.
kamers met tatami
tokonoma en altaarkast
In een van de twee kamers aan de Zuidkant bevinden zich tokonoma. Dat zijn alkoven uitsluitend gereserveerd voor een kunstwerk en bloemschikking, aangepast aan het seizoen. Dan is er nog een afsluitbare kast waarin de butsudan, het huisaltaar voor de voorouders stond. Het altaar, dat door het hoofd van de familie verzorgd dient te worden verhuist zo gauw het huis niet meer in handen van de familie is, zoals in ons geval. We troffen dus een lege kast aan.
Verder is er niets: geen meubels of decoratie. Op koken en sanitaire zaken na speelt het hele leven zich af op de kale tatamimatten: slapen, eten, vermaak en gastenontvangst. Na het slapen of eten gaan de futons in de kast en het eetgerei naar de keuken. Zulke volstrekt lege ruimten met enkel de verticale en horizontale lijnen van houtconstructie en zwart omzoomde tatami hebben mij altijd enorm aangesproken. Dikwijls moet ik daarbij denken aan Piet Mondriaan en De Stijl. Hebben zij ooit foto’s van Japanse interieurs gezien, die hen tot geometrie en abstractie inspireerden, zoals Van Gogh Japanse pruimenbloesem imiteerde? Wie weet. In elk geval lijkt het Rietveld-lampje, dat nog in de verhuisdoos zit, hier helemaal op zijn plaats.
Voor ik me verlies in artistieke fantasieën nog even een blik in het ‘rechter’ deel van de omoya, de keuken. Wat heet. Meteen bij binnenkomst wordt je overweldigd door enorme zware en zwarte balken. Daartussen kijk je tegen de beroete onderkant van het dak tot in de nok, waar een opening zit bij wijze van schoorsteen. Tot ver in de 20e eeuw werd gekookt op kamado, uit klei opgetrokken en met hout gestookte ‘fornuizen’. Rook en dampen stegen vrij in de ruimte omhoog en ‘teerden’ het hout, dat op deze manier tevens werd geconserveerd. Die stookplaatsen waren uit onze keuken verdwenen op een klein mobiel exemplaar van jongere datum na. Wel nog aanwezig was een ruw uitgehakte gootsteen met een gasgijsertje erboven alsof twee tijdperken hier met elkaar botsten.
Als er geen betonnen vloer van recente datum had gelegen, maar nog de oorspronkelijke van aangestampte aarde, dan had ik me zo 1 à 2 eeuwen terug gewaand. Dat gevoel was er toch nog een beetje door de okergele buitenmuren, bestaande uit met klei gevulde bamboe frames.
Is of wordt dit het huis waarvan ik destijds droomde? We zijn nu anderhalf jaar bezig om in elk geval een stukje cultuurhistorisch erfgoed van de ondergang te redden. Het wordt een mooi huis, traditioneel maar comfortabel. Zij het met ‘a Western touch’.
Wordt vervolgd.