BESTAANSZEKERHEID

Het is niet mijn bedoeling over in Japan wonende landgenoten te schrijven. Ik ken er amper. Maar onlangs bezochten Hiroe en ik een ‘nieuwjaarsbijeenkomst’ van de Nederlandse Vereniging West Japan (NVWJ). Deze vereniging mailt me af en toe uitnodigingen zoals die voor de ‘Nieuwjaarsborrel’ op 27 Januari j.l., ’s-middags in café LeKKeR te Osaka. Café LeKKeR vinden we aan het begin van een shopping arcade in het stadsdeel Ibaraki, gemarkeerd door de Nederlandse driekleur. De zaak wordt gerund door een Japanse dame van middelbare leeftijd. Dankzij haar vroegere werkkring bezocht ze regelmatig Nederland en kreeg zodoende de smaak te pakken van een Hollandse nering. Ik vraag me wel af wie die naam verzonnen heeft. Geen Japanner die een L van een R kan onderscheiden, laat staan uitspreken, dat ‘bekt toch niet ReKKeL’.
Als we arriveren is de caféruimte al helemaal vol. Voor het eerst sinds onze verhuizing zie ik Nederlandse gezichten: frisse blos op de wangen, blauwe ogen, blonde haren. Klopt dus. Maar ook AANWEZIG: we zijn een kop groter dan Japanners, organiserend, dirigerend. De secretaresse heet ons persoonlijk welkom: er is koffie en thee, oliebollen, broodjes Goudse kaas, snert en pannenkoeken. Bijdragen bij de penningmeester te voldoen. Midden in de ruimte een kleurig speelveldje op de grond voor jonge kinderen. Allemaal ‘hafu’: vruchten van Japans – Nederlandse relaties. Eromheen hun veelal jonge ouders. We schudden hier en daar wat handen, wisselen beweegredenen om in Japan te wonen uit. Mijn eerste behoefte is vooral koffie en een broodje kaas. Als de meeste jonge ouders met hun kroost vertrekken voor een speurtocht ontstaat er meer ruimte en gelegenheid om met wat bedaarder achterblijvers te praten. Hiroe raakt in gesprek met twee Japanners waarvan het leeftijdsverschil zo’n 30 jaar bedraagt. De oudste, Ueda-san, is een gepensioneerde topambtenaar Internationale Economische Betrekkingen van de Provincie Osaka. Hij heeft in de jaren ’80 in Rotterdam gewerkt en gewoond en koestert mooie herinneringen aan zijn Nederlandse tijd. Wat hem voor Hiroe vooral interessant maakt is zijn contact met Ryotaro Shiba (1923-1996), een beroemde schrijver/journalist, die zij erg bewondert. Ze heeft diverse van zijn boeken gelezen, o.a. over de diepere maar officieel verzwegen oorzaken van Japans’ agressie in de Tweede Wereldoorlog. Ueda-sans verhalen over zijn ontmoetingen met Shiba zijn zo levendig dat Hiroe soms het gevoel heeft met de schrijver zelf aan tafel te zitten. Behalve de ‘bedaarden’ zijn het ook koppels zonder kroost die het café nog bevolken. Met zo’n stel raak ik in gesprek. Nederlandse man, Japanse vrouw: Rob en Yuka, hij 60, zij tegen de 40. Ze wonen in dezelfde provincie als wij. Ons gesprek gaat vooral over dat ‘wonen’. Wíj laten een oud huis opknappen, zíj bouwen eigenhandig een ‘floating house’, wíj in een dorp, zíj in de bergen. Een ‘floating house’ in de bergen? Voor als de zondvloed komt? Ja, in zekere zin wel. Hun vrijwilligerswerk na de aardbeving en tsunami van 2011 heeft hen op het idee gebracht een zelfbouwhuis te ontwikkelen. Het moet bestand zijn tegen overstromingen doordat het opgetild wordt bij wassend water, dus zonder fundering en van materiaal dat drijft. Proefondervindelijk en eigenhandig hebben Rob en Yuka zo voor zichzelf een prototype ‘drijfhuis’ gebouwd van XPS, een stevige soort isolatiemateriaal. Dat spul is goedkoop, makkelijk verzaagbaar, goed te verlijmen en vergaat niet, tenzij blootgesteld aan zonlicht. Ze leven geheel zelfvoorzienend. Ter illustratie toont Rob me foto’s van hun kleine utopia. Ze proberen het ‘floating house’ te slijten aan regio’s die geregeld overstromingen riskeren, zoals Bangladesh. Misschien iets voor Nederland, dat bij de alsmaar stijgende zeewaterspiegel ook het hoofd boven water moet zien te houden. Rob heeft goeie contacten met de Nederlandse Ambassade in Tokyo dus het lijntje is zo gelegd. Ik proef van de Hollandse lekkernijen. Met uitzondering van de kaas, die echt uit Nederland komt, hebben de gerechten wel de vorm, maar niet de smaak van snert en pannenkoeken. Het is als met veel sushi in Nederland, waarvan Hiroe en andere Japanners dikwijls zeiden: het lijkt wel op sushi, maar ze smaken er niet naar. Lekkere koffie en oliebollen zorgen voor een appetijtelijk tegenwicht. Tegen vijven begint de leegloop. Na het uitwisselen van contactgegevens met onze gesprekspartners nemen ook wij afscheid. Net een stap buiten de deur komt een rijzige man ons na en drukt ons gauw nog twee ‘Goudse stroopwafels’ in de hand. “Via internet te bestellen” voegt hij eraan toe. Eerder op de middag had ik al kennis met hem gemaakt en adviseerde hij me mijn Japanse cursusboeken weg te gooien. “Kom maar in mijn stroopwafeltentje werken dan heb je het Japans zo onder de knie”. Maar voor die praktijk hoef ik niet naar Kobe, die heb ik hier al in en om het huis. Als ik later thuis zijn wafels proef moet ik teleurgesteld constateren, dat ze wel erg ver van het oorspronkelijk recept zijn afgedwaald. Net als met al die andere versnaperingen: wel het uiterlijk, maar niet de smaak. Het is handel en daar zijn Nederlanders over het algemeen beter in dan in verfijnde smaken. Bewijs van in leven zijn. Eind januari ontving ik een formulier van de SVB, die mijn AOW-uitkering verzorgt. Daarmee moet ik aantonen dat ik nog leef. Van vrienden die naar Spanje zijn geëmigreerd weten we al dat dit een jaarlijkse controle is, die nauwgezet opgevolgd moet worden. Het invullen en ondertekenen van het papier stelt niets voor. De juistheid daarvan te laten bevestigen door een bevoegde autoriteit heeft ook weinig om het lijf: het formulier is in het Engels gesteld.
Vijf ambtenaren op zoek naar bevestiging van mijn levensbewijs
Dus naar het stadhuis-filiaaltje bij ons om de hoek. De ambtenaren daar kennen ons. Wij hen ook: duimendraaiend in afwachting van klanten. Inclusief chef, schaart de gehele bezetting – vijf ambtenaren – zich rond het formulier, allemaal in de ban van de vraag “hoe lossen we dit op”. Niemand kent Engels en de vertaling plus uitleg door Hiroe begrijpen ze wel, maar zet ze niet aan tot enige vorm van handeling. Terwijl een van hen ons geregeld toevoegt  “een ogenblikje, gaat u rustig zitten”, wordt door de rest druk overlegd wat ze met deze nooit eerder voorgekomen kwestie aanmoeten. De chef belt met het stadhuis. Ondertussen heeft de oudste van het stel het benul om even de site van de Nederlandse ambassade te raadplegen. Hij vindt zowaar een pagina met uitleg in het Japans over het formulier en de taak van de Japanse overheid daarbij. De uitdraai daarvan wordt vervolgens door het voltallig team bestudeerd. We zijn dan al een uurtje verder, maar krijgen nog steeds een vriendelijk “ogenblikje” te horen. Het hele gedoe werkt gelukkig meer op mijn lachspieren dan op mijn zenuwen. Na een tweede telefoontje van de chef – iedereen vliegt voor hem met telefoonboek, potlood en schrijfblokje – lijkt de oplossing in zicht. Met een uittreksel uit het bevolkingsregister moet ik naar de Japanse evenknie van de SVB in Nara-stad. Daar weten ze van de hoed en de rand. Onze komst is aangekondigd, dus spoorslags naar het Japanse AOW-kantoor. En inderdaad, de ambtenaar die ons daar te woord staat begrijpt waar het om gaat. Ze neemt het formulier in en belooft het ingevuld, bestempeld en gesigneerd naar de SVB te retourneren. Hoewel ik er nog steeds niet voor 100% gerust over ben leg ik mijn lot in haar handen en troost me met Descartes woorden “ik twijfel, dus ik besta”. Had ik in cafe LeKKeR maar om advies gevraagd…….