DE LAATSTE KILOMETER

Met Yasuko, een Japanse vriendin die in Nederland woont, onderhouden we doorgaans digitaal contact via Line, het zusje van WhatsApp. Bij nacht en ontij bliept Hiroe’s smartphone vanwege haar chat-berichten, meestal vergezeld van een batterij foto’s. Stante pede – verslagen van een hyperactief en doorgaans vrolijke leven. 

Yasuko is BRM (Bone Rithm Moment)-therapeute en bezoekt twee keer per jaar haar Tokiose leermeester voor nascholing. Mooie gelegenheid elkaar dan weer eens in levende lijve te treffen. Net als de vorige keer (zie ’Schok van verandering’) spreken we halverwege de afstand tussen haar moeders huis en Sugawacho af. En ook nu weer kiest Yasuko een onsen (heet bronwater bad) als trefpunt. Deze keer is de onsen gevestigd in een voormalig theater zo heeft ze via Google uitgevonden. 

We verheugen ons op zo’n historische locatie en fantaseren over een oud, donker en in dampende waterbaden getransformeerd kabuki-theater ergens in het centrum van de havenstad Yokaiichi.

Rijdend op aanwijzingen van onze TomTom rest slechts één kaarsrechte laatste kilometer tussen de snelweg en plaats van bestemming. Een in-/uitvalsweg zoals je ze in elke Japanse stad vindt: links en rechts bebouwd met showrooms van alle automerken afgewisseld met  vestigingen van alle fast food ketens ter wereld. Kortom, één bonte en schreeuwerige reclamehaag. Naarmate de kilometer korter wordt en het horeca-karakter verandert van ‘snelle hap’ in ‘familie restaurant’ beginnen we te twijfelen of dit wel de plek is waar we een oud theater zullen vinden.

Bij ‘bestemming bereikt’ draaien we een vrij lege parkeerplaats op, vlak voor de ingang van Theater Café Onsen. Boven de entree steekt inderdaad iets van een toneeltoren in de lucht. Maar verder is het een groot karakterloos gebouw dat zich in niets van de omgeving onderscheidt behalve in het ontbreken van opdringerige reclame.

Meteen bij binnenkomst worden we door een enthousiaste Yasuko overvallen. We kopen een ticket voor een verblijf van twee uur en beginnen met uitwisselen van wederwaardigheden en presentjes. Yasuko maakt me blij met biologische kaas afkomstig van een Kinderdijkse boerderij. Een groot Hollands genoegen dat ik dankzij onze zuinige kaasschaaf zo lang mogelijk probeer te rekken.

De onsen scheidt ons naar sekse. Voor de dames heerlijk om ontspannen in een warm bad verhalen en ervaringen uit te wisselen. Zoiets gebeurt aan ‘mijn kant’ niet. Een tiental heren, naar schatting in leeftijd variërend van 30 tot 80 jaar, is erg op zichzelf en iedereen zoekt bij voorkeur een plekje op afstand van badgenoten. Zwijgen is troef. Je hoort alleen het opborrelende of neerkletterende water.

toren in de toren
blik vanuit de toren

 

Na driekwartier hou ik het voor gezien en keer terug naar de lobby, waar ik me op een van de bedbanken neervlij die langs de halfronding in de ‘toneeltoren’ staan. Vandaar kijk ik op tegen een blank houten constructie, die in het midden van de ruimte oprijst. Een toren in de toren. Jonge stelletjes, gehuld in een soort unisex pyjama’s klimmen er blootsvoets in omhoog om op een van de drie verdiepingen in een knus kamertje te lezen of te relaxen. Via kijkgaten en smartphones houden ze contact met de ‘buitenwereld’.

Het maakt me nieuwsgierig naar de rest van het voormalige theater. Het moet een enorme omvang hebben gehad, want binnen zijn muren vind je behalve de onsen een massageruimte, restaurant, theeschenkerij, internetcafe, nóg een lees- en relaxruimte met zitkuilen en boomhutten. Hoe dieper ik het gebouw in ga des te schaarser wordt het licht. Ik bereik een zaaltje met life theater terwijl de toeschouwers bij gedempt licht zitten te dineren. Op weg terug naar de lobby passeer ik een glazen deur met daarachter een ‘capsule-hotel’: een wand met zo’n veertig éénpersoons-slaapcabines in twee rijen boven elkaar, af te sluiten met een gordijntje. Bij het zien van deze slaapdozen, waar je enkel horizontaal in kunt, begin ik al te hyperventileren en kan ik de gedachte aan Italiaanse begraafplaatsen niet onderdrukken. 

restaurant

relaxruimte

live theater

capsulehotel

Inmiddels is het enorm druk geworden met mensen van alle leeftijden. En dan te bedenken dat het een gewone doordeweekse werkdag is rond het middaguur. Vanwaar dit succes vraag ik me af. Het oorspronkelijke theater is waarschijnlijk een product van de Japanse zeepbel-economie, die eind vorige eeuw uit elkaar spatte. Veel Japanse steden zitten sindsdien in hun maag met een giga museum, theater, concerthal of ander prestigieus gebouw, dat gebukt gaat onder een niet aflosbare schuldenlast. Ze staan er nu bij als monumenten van overmoed, waarin bij gebrek aan budget niets (bijzonders) meer gebeurt. Hier dus niet. Een slimme manager heeft waarschijnlijk de eertijds onrendabele en elitaire cultuurtempel weten te transformeren naar een populair en succesvol wellness centrum: ontspanning, eten, drinken, baden en een vleugje cultuur. Een concept dat perfect past in de kilometer auto- en waterhandel*), waar we kennelijk zijn beland en waar consumeren en recreëren hetzelfde zijn.

M’n mijmeringen over de levendige business in dit recreatie-oord stoppen als Yasuko en Hiroe geheel ontspannen en met rooie koppen in de lobby verschijnen. Yasuko klimt nog even in de toren om ons van boven af te fotograferen. Een meisje van een jaar of 8 dat ons blijkbaar interessanter vindt dan haar ouders dartelt nieuwsgierig om ons heen. We babbelen wat met haar en ze maakt een kiekje met Yasuko’s telefoon.

We besluiten elders te lunchen, de ‘wereldkeuken’ ligt immers om de hoek. En zo zitten we vlakbij in een Tonkatsu-restaurantje. ‘Tonkatsu’, de knisperig gefrituurde schnitzel is een van mijn favoriete gerechten. De menukaarten bieden ze in allerlei variaties en combinaties aan. 

met Yasuko in het tonkatsu resaturant

Yasuko kiest voor dé specialiteit van het restaurant: een schnitzel van een ‘hybriede’ varken, het fokresultaat met drie verschillende rassen. De aardige bediende komt vrij snel na opname van onze bestelling melden dat de specialiteit uitverkocht is en put zich daarbij uit in alle mogelijke verontschuldigingen. Yasuko geeft blijk van haar – gespeelde – teleurstelling, kiest een alternatief maar ontbiedt meteen de baas van het restaurant. Ze verwijst daarbij naar de prominente vermeldingen ‘Klachten? Vraag naar de baas!’ en ‘Niet goed, geld terug!’. De bediende probeert er onder uit te komen door te zeggen dat die klachten enkel over smaak mogen gaan. Maar dat wakkert Yasuko d’r balorigheid juist aan. Ze wil minimaal een foto met de baas aan tafel als bewijs dat de slogan geen fake is. De truc werkt. Even later bij het serveren van de gerechten kondigt de bediende de komst – bij hoge uitzondering – van haar chef aan. 

Hiroe, restaurant baas en Jos

Terwijl we alledrie van een tonkatsu genieten komt hij naar ons toe: een keurige brildragende veertiger in hagelwit overhemd met stropdas. Op afstand maakt hij al diepe buigingen om vervolgens aan de rand van onze tafel door zijn knieën te gaan en vanuit deze nederige positie bloedserieus Yasuko’s ‘klacht’ aan te horen. Er was die dag zoveel vraag naar de specialiteit dat deze halverwege de lunchtijd al uitverkocht was. “Excuus, excuus, nogmaals duizend keer excuus; ik biedt u graag iets van de zaak aan”. Hierna komt hij overeind en schenkt met een big smile en deemoedig onze theekopjes bij. Dit vertoon van gedienstigheid en vooral de ingestudeerde glimlach waarbij hij zijn mondhoeken tot boven zijn neusvleugels trekt, zetten beide dames aan tot vrolijke plagerij. Onverstoorbaar legt hij uit hoe speciaal de hybride is en dat deze uitsluitend verkrijgbaar is in zijn twee restaurants: deze aan het einde, de ander aan het begin van ‘die laatste kilometer’. Yasuko ensceneert een foto van ons met de horeca-baas die prominent het bordje met de klachten-slogans omhoog houdt . Hierna trekt hij zich terug, maar blijft ons op afstand in de gaten houden. Als hij even later weer met de theepot langskomt vraagt hij uitdrukkelijk of alles naar wens is. Ja hoor, alles is heerlijk, behalve de geraspte rettich die volgens Hiroe te droog is. Hij bekijkt het witte bolletje rettich nauwkeurig en bevestigt de onvolkomenheid. Hij gebruikt daarbij zó’n stortvloed aan verontschuldigingen dat Hiroe hem onderbreekt met ‘zo is het wel genoeg’ en ‘u mag nu wel gaan’. Ik reken af. Met het gebruikelijke ‘gotchiso-samadeshita’ (het was heerlijk) verlaten we het restaurant en even later ‘de kilometer’ om Yasuko naar het station te brengen.

We zijn nog niet thuis of de telefoon ‘bliebt’: Yasuko’s fotoverslag van een dagje ‘théatre varié’

*) ander woord voor horeca in Japan.

SAKAI-SAN

Waarom bestaat er geen Nobelprijs voor vakmanschap? Als ik zie wat onze aannemer en zijn team presteren, hun inzet, vakmanschap en geweldige collegialiteit dan komen zij daar onmiddellijk voor in aanmerking. Nooit eerder zoveel en zo luidruchtig werkplezier in een bouw meegemaakt. Dan heb ik het niet over oorverdovende bouwradio’s, maar over de lachsalvo’s van de vaklui.

Die Nobel-pluim bewaar ik tot het afscheid of de borrel voor alle mensen die onder Sakai-sans directie aan ons huis hebben gewerkt. Ik weet al hoe de aannemer zelf zal reageren. Als altijd in zo’n situatie draait hij zich met een schamper lachje om en verzint een of ander klusje. Japanners houden wel van complimenten en zijn er zelf ook scheutig mee, maar onze aannemer is er wars van.

Sakai-san

eerste bespreking met de aannemer

Sakai-san (77), die net als wij in een krimpdorp woont op zo’n 30 auto-minuten bij ons vandaan is een kleine lokale ondernemer. Een bescheiden man van weinig woorden en zachte stem maar met grote zeggingskracht. Tenger van postuur ziet hij er altijd fris geschoren uit, draagt meestal jeans, een strohoed op zijn hoofd en sneakers aan zijn voeten. Zijn enorme ervaring met gecompliceerde (oude) bouwwerken gaf de doorslag voor hem te kiezen. En uiteraard zijn redelijke offerte. Aanvankelijk vragen we ons af of hij wel open staat voor eigentijdse materialen en voorzieningen, maar die angst blijkt al snel overbodig. Bij elke voor hem onbekende techniek of materiaal speurt hij het internet af en belt heel Japan rond tot hij precies gevonden heeft wat we willen.

in de weer met graafmachine

overleg met installateur water en elektra

Het bouwkundige inzicht van Sakai-san en de manier waarop hij met ons praat over wat wél of juist niet kan maakt een architect overbodig. Hijzelf tekent een plattegrond van ons huis met alle maten erin. Daarin geven wij de indeling aan. Kopietjes daarvan plakt hij op een stuk triplex en deelt deze uit aan timmerlui en installateur van water en elektra en ook weer aan ons. Het is een basisplan met ruimte voor aanpassingen en detaillering. Veel wordt gaandeweg beslist. Thuis berekent, plant en puzzelt hij, spreekt af met leveranciers en onderaannemers. Geen planborden, bouwvergaderingen of papierwinkel, maar informeel overleg ter plekke, soms geholpen door een schetsje of berekening op toevallig voorhanden karton of afvalhout. Een bijna aandoenlijke  eenvoud van werken. En dan te bedenken dat het niet over het opknappen van een tuinhuisje gaat, maar om een renovatieproject van een paar ton (Euro). 

Sakai-san met Kinia

Ko-chan (L) en Kinia (R)

Als voorstanders van duurzaamheid willen we ‘van het gas af’, goed isoleren, dubbel glas en vloerverwarming. Ook kiezen we een ‘westerse’ badkamer. In Japan is isolatie een vrij onbekend verschijnsel net als vloerverwarming met warmtepomp. Beide zijn een primeur en daarmee een uitdaging voor onze aannemer en timmerlui. Ze voeren het uit alsof ze nooit anders gedaan hebben.

Meestal reageert Sakai-san met een kort lachje als hij iets niet ziet zitten of onze wens overdreven vindt. Vooral ik ontlok hem nogal eens zo’n grijns met in zijn ogen onrealistische voorstellen. Nooit een minachtende reactie, laat staan botte afwijzing. Hij vermaakt zich met mijn onkunde en lijkt te denken: ‘daar heb je die oranda-jin weer’.

Kinia

Ko-chan

Sakai-sans zoon Kinia (45) is de enige werknemer in loondienst. Samen met zzp-er Ko-chan (50) doet hij al het timmerwerk. En dat is heel veel in een groot traditioneel hout-skelet-bouw huis als dat van ons. Zij vormen een fantastisch duo kwa samenwerking – Kinia is specialist in constructies, Ko-chan in detail-afwerking – en kwa werksfeer. Op het ochtendhumeur van Ko-chan na zijn beiden permanent in voor grappenmakerij en plagen elkaar voortdurend. Die vrolijkheid gaat nooit ten koste van aandacht voor werk, precisie en voortgang. Ze zijn vaklui met groot verantwoordelijkheidsgevoel. Het is  Sakai-san die de lat voor deze arbeidsmoraal zo hoog legt. Niet alleen voor zichzelf, maar voor iedereen die hij bij de renovatie betrekt. Hij heeft daar geen protocollen of procedures voor nodig, hijzelf straalt die norm eenvoudigweg uit. Op een haast vaderlijke manier geeft hij aanwijzingen, overlegt met betrokkenen en vraagt soms zelfs advies aan iemand als Ko-chan. Zijn aanwezigheid is onnadrukkelijk, maar altijd op de een of andere manier voelbaar.

vanaf links: Hiroe, Ko-chan, Kinia, deurenmaker en zijn assistent

vanaf links: Ko-chan, Kinia, Tatsumi-san/ kaboutertje en Sugi-san, de stukadoor

Van tijd tot tijd bedenkt Sakai-san een klus voor zichzelf, zoals het bouwen van een werkkeet, maken van een trap, het verslepen van zware stenen en het verrichten van grondverzet. In dat laatste lijkt hij vooral plezier te hebben. Met zijn oude vrachtwagen, die we al van verre horen aankomen, transporteert hij graafmachines van zijn werf naar hier. Hij lijkt helemaal in zijn element wanneer hij met die machines in de weer kan zijn. Vrachtwagens grond en tonnen aan steen heeft hij er hier inmiddels mee verzet. Bij de zware klussen laat hij zich graag assisteren door Tatsumi-san. Deze midzestiger is eigenlijk tegelzetter van beroep, maar omdat badkamers tegenwoordig kant en klaar als een (kunststof) unit uit de fabriek komen is er amper emplooi voor tegelzetters. We noemen hem gekscherend ‘kaboutertje’ vanwege zijn nijverheid en kleine postuur (15 cm gekrompen onder het tillen van te zware stenen naar eigen zeggen). Sakai-san bezorgt hem geregeld klussen. Zo staat kaboutertje dagenlang op ladders en stijgers   de beroete en zwaar onder stof en vuil zittende balken in onze keuken schoon te maken. Een rotklus, maar het is een opdracht van Sakai-san en dan doet hij dat met plezier. Mooi om te zien ook is hoe die twee met elkaar werken: de aannemer, die ‘de baas’ is maar zich daar volstrekt niet op laat voorstaan en kaboutertje, die een en al ontzag voor hem uitstraalt. Natuurlijk, het is zijn broodheer, maar ook afgezien daarvan respecteert hij hem. Andersom idem dito.

Tatsumi-san assisteert Sakai-san

Tatsumi-san als tegelzetter

Niet om kaboutertje te plezieren of hem nog eens in zijn vak te laten schitteren, maar we besloten – op het laatst –  tot een tegelwand in de keuken. Al heeft het iets weg van een  ‘copy-paste’- handeling kaboutertje brengt de mini-tegeltjes met grote toewijding aan. Niet zijn smaak, wel zijn trots.

 

OMOYA

Ooit had ik in Eindhoven een 100 jaar oud huisje in een rijtje van acht, allemaal met kleine voor- en heel diepe achtertuinen. Dat maakte die plek tot een uitzonderlijk groene oase midden in de stad. Het kleine huis was prettig primitief, maar ik droomde van een verbouwing waarbij het binnen en buiten soepel in elkaar overgingen, geïnspireerd door het boek  ‘A Japanese touch for your home’. Het is er niet van gekomen. Ik verhuisde naar een groter huis met kleinere tuin en leerde Hiroe kennen. Zij gaf het stadstuintje een ‘Japanese touch’ evenals – later – de grote tuin in Heesbeen. Een bijna leeg huis met tatami-matten en soji-deuren overgaand in een mos-tuin met rotsen, water en gestileerde bomen bleef een mooie, maar irreële droom. Tot we in 2017 hier een huis op het platteland van Japan vonden. Een huis omgeven door groen en gebouwd rond 1750. De eerste kennismaking ermee was via een makelaarswebsite en bestond uit niet meer dan een satelietfoto van een dichtbegroeide plek. Uit het gebladerte stak een dak. Dat was alles. De omschrijving was al even summier en eigenlijk niet meer dan een vooraankondiging: ‘binnenkort komt dit bijzondere object op de markt’. Nara-provincie, waar het huis stond, had onze vestigingsvoorkeur. Het was dus op z’n minst een bezichtiging waard. Op een stralende dag en verwelkomd door het opgewekte gezang van een oegoeisoe stonden we voor het ‘naakte’ huis. Van het oerwoud, waarin het volgens de satellietfoto verborgen lag was geen blad of boom meer te bekennen. Die radicale kaalslag was noodzakelijk verklaarde de makelaar, we hadden ons anders met kapmessen een weg naar de voordeur moeten banen. Decennialang was het huis onbewoond geweest en had de vegetatie eromheen de bebouwing compleet overwoekerd. Later hoorden we van onze buren dat de ontbossing zelfs tot hún verrassing een ‘ido’ (waterput), ‘hanare’ (bijwoning) en ‘kura’ (opslagplaats) aan het licht bracht. Die hadden ze nooit gezien. Gevraagd of ze ooit een bewoner hadden waargenomen kwamen ze niet verder dan de vage herinnering aan een oude dame, die teruggetrokken leefde in de hanare. En ook nog dat er zich ooit een familie wasberen in het verborgen huis had genesteld.
omoya 2017
De ‘omoya’ (hoofdhuis) had een kwart millennium overleefd. Dat is al bijzonder in een land dat voortdurend geteisterd wordt door aardbevingen, tyfoons en huisbranden. Hoge luchtvochtigheid in de hete zomermaanden is verder een ideaal klimaat voor schimmels, wormen, witte mieren en andere op hout beluste insecten. Particulier bezit valt hier buiten het blikveld van zoiets als monumentenzorg. De meeste eigenaren herkennen de cultuurhistorische waarde van hun erfgoed niet en verknallen het met ‘moderniseringen’, timmeren het waterdicht met plastic en roestende golfplaten of laten het gewoon wegrotten. Dat lot was ons huis gelukkig bespaard gebleven. Niet dat het er ongeschonden bijstond – verre van dat – maar de basisconstructie was nog goed en de traditionele structuur in tact. Het middendeel van het dak heeft een rieten bedekking, dat nu verborgen zit onder ‘galvanium’ platen in de vorm en kleur van de pannen, die de rest van het dak bedekken. Misschien is de betrekkelijk goeie conditie van het huis te danken aan de twee ‘Kirins’ (vervaarlijke beschermdraken) die elk van de twee nok-uiteinden sieren. De dakvorm is sowieso vrij uniek en was voorbehouden aan mensen met een bepaalde positie. In ons geval waarschijnlijk een grootgrondbezitter, waarvan het bezit in de loop van de tijd is verkruimeld. In elk geval intrigeerde het huis ons, besloten we het te kopen en te renoveren. Voor het goeie begrip: we kochten een omoya (hoofdhuis), hanare (bijwoning – van latere datum), kura (bewaarplaats), ido (waterput) en 2200 m2 grond. lk beperk me nu even tot het hoofdhuis.
hanare 2017 kura 2017 ido 2017
Van de ‘omoya’ valt meteen zijn enorme – overstekende – dak op. Het stelt de robuuste houten draagconstructie eronder letterlijk in de schaduw. Tanizaki gaf zijn beroemde essay over het Japanse huis en interieur niet voor niets de titel  ‘Lof der schaduw’ mee. De schrijver dweept met schaduw en schemer als het toppunt van traditionele Japanse schoonheid. Maar die ‘kolossale paraplu’ moet op de eerste plaats bewoners en interieur beschermen tegen overvloedig water in het regenseizoen en felle zon in de lange bloedhete zomers. Voeger waren de zijkanten van dit soort huizen helemaal open, enkel voor de buitenwereld afgeschermd door iets teruggelegen ‘soji’, schuifdeuren van latten beplakt met rijstpapier. Ze beschermen tegen inkijk en kou en filteren het zonlicht. Bij extreme omstandigheden en ’s-nachts werden er extra houten luiken over de hele lengte aan de buitenkant geschoven. Sinds de aluminium schuifpui zijn intrede deed zijn de buitenzijden ook nog eens van glazen schuifdeuren voorzien. Japanse (traditionele) huizen zijn met hun vele schuifschermen in een bepaald opzicht dan ook zeer open en flexibel. Onze omoya kent op de begane grond twee gedeelten: vanuit de entree gezien links een viertal kamers met een loopgang eromheen, rechts de keuken. Van het linker deel ligt de vloer zo’n veertig centimeter boven de grond. De kamers – met houten plafond – zijn allemaal voorzien van tatamimatten en onderling van elkaar gescheiden door schuifdeuren. Je kunt er dus makkelijk één grote ruimte van maken. Dat gebeurde vroeger bij gelegenheden als trouwerijen en begrafenissen. Daar verzamelde zich dan familie en dorpsgenoten, wat vaak – zoals in ons dorp – op hetzelfde neerkomt.
kamers met tatami tokonoma en altaarkast

In een van de twee kamers aan de Zuidkant bevinden zich tokonoma. Dat zijn alkoven uitsluitend gereserveerd voor een kunstwerk en bloemschikking, aangepast aan het seizoen. Dan is er nog een afsluitbare kast waarin de butsudan, het huisaltaar voor de voorouders stond. Het altaar, dat door het hoofd van de familie verzorgd dient te worden verhuist zo gauw het huis niet meer in handen van de familie is, zoals in ons geval. We troffen dus een lege kast aan.

interieur met tatami en schuifdeuren
Verder is er niets: geen meubels of decoratie. Op koken en sanitaire zaken na speelt het hele leven zich af op de kale tatamimatten: slapen, eten, vermaak en gastenontvangst. Na het slapen of eten gaan de futons in de kast en het eetgerei naar de keuken. Zulke volstrekt lege ruimten met enkel de verticale en horizontale lijnen van houtconstructie en zwart omzoomde tatami hebben mij altijd enorm aangesproken. Dikwijls moet ik daarbij denken aan Piet Mondriaan en De Stijl. Hebben zij ooit foto’s van Japanse interieurs gezien, die hen tot geometrie en abstractie inspireerden, zoals Van Gogh Japanse pruimenbloesem imiteerde? Wie weet. In elk geval lijkt het Rietveld-lampje, dat nog in de verhuisdoos zit, hier helemaal op zijn plaats.
dak boven de keuken met rookuitgang
Voor ik me verlies in artistieke fantasieën nog even een blik in het ‘rechter’ deel van de omoya, de keuken. Wat heet. Meteen bij binnenkomst wordt je overweldigd door enorme zware en zwarte balken. Daartussen kijk je tegen de beroete onderkant van het dak tot in de nok, waar een opening zit bij wijze van schoorsteen. Tot ver in de 20e eeuw werd gekookt op kamado, uit klei opgetrokken en met hout gestookte ‘fornuizen’. Rook en dampen stegen vrij in de ruimte omhoog en ‘teerden’ het hout, dat op deze manier tevens werd geconserveerd. Die stookplaatsen waren uit onze keuken verdwenen op een klein mobiel exemplaar van jongere datum na. Wel nog aanwezig was een ruw uitgehakte gootsteen met een gasgijsertje erboven alsof twee tijdperken hier met elkaar botsten.
keuken met kamado en gootsteen
Als er geen betonnen vloer van recente datum had gelegen, maar nog de oorspronkelijke van aangestampte aarde, dan had ik me zo 1 à 2 eeuwen terug gewaand. Dat gevoel was er toch nog een beetje door de okergele buitenmuren, bestaande uit met klei gevulde bamboe frames. Is of wordt dit het huis waarvan ik destijds droomde? We zijn nu anderhalf jaar bezig om in elk geval een stukje cultuurhistorisch erfgoed van de ondergang te redden. Het wordt een mooi huis, traditioneel maar comfortabel. Zij het met ‘a Western touch’. Wordt vervolgd.

BESTAANSZEKERHEID

Het is niet mijn bedoeling over in Japan wonende landgenoten te schrijven. Ik ken er amper. Maar onlangs bezochten Hiroe en ik een ‘nieuwjaarsbijeenkomst’ van de Nederlandse Vereniging West Japan (NVWJ). Deze vereniging mailt me af en toe uitnodigingen zoals die voor de ‘Nieuwjaarsborrel’ op 27 Januari j.l., ’s-middags in café LeKKeR te Osaka. Café LeKKeR vinden we aan het begin van een shopping arcade in het stadsdeel Ibaraki, gemarkeerd door de Nederlandse driekleur. De zaak wordt gerund door een Japanse dame van middelbare leeftijd. Dankzij haar vroegere werkkring bezocht ze regelmatig Nederland en kreeg zodoende de smaak te pakken van een Hollandse nering. Ik vraag me wel af wie die naam verzonnen heeft. Geen Japanner die een L van een R kan onderscheiden, laat staan uitspreken, dat ‘bekt toch niet ReKKeL’.
Als we arriveren is de caféruimte al helemaal vol. Voor het eerst sinds onze verhuizing zie ik Nederlandse gezichten: frisse blos op de wangen, blauwe ogen, blonde haren. Klopt dus. Maar ook AANWEZIG: we zijn een kop groter dan Japanners, organiserend, dirigerend. De secretaresse heet ons persoonlijk welkom: er is koffie en thee, oliebollen, broodjes Goudse kaas, snert en pannenkoeken. Bijdragen bij de penningmeester te voldoen. Midden in de ruimte een kleurig speelveldje op de grond voor jonge kinderen. Allemaal ‘hafu’: vruchten van Japans – Nederlandse relaties. Eromheen hun veelal jonge ouders. We schudden hier en daar wat handen, wisselen beweegredenen om in Japan te wonen uit. Mijn eerste behoefte is vooral koffie en een broodje kaas. Als de meeste jonge ouders met hun kroost vertrekken voor een speurtocht ontstaat er meer ruimte en gelegenheid om met wat bedaarder achterblijvers te praten. Hiroe raakt in gesprek met twee Japanners waarvan het leeftijdsverschil zo’n 30 jaar bedraagt. De oudste, Ueda-san, is een gepensioneerde topambtenaar Internationale Economische Betrekkingen van de Provincie Osaka. Hij heeft in de jaren ’80 in Rotterdam gewerkt en gewoond en koestert mooie herinneringen aan zijn Nederlandse tijd. Wat hem voor Hiroe vooral interessant maakt is zijn contact met Ryotaro Shiba (1923-1996), een beroemde schrijver/journalist, die zij erg bewondert. Ze heeft diverse van zijn boeken gelezen, o.a. over de diepere maar officieel verzwegen oorzaken van Japans’ agressie in de Tweede Wereldoorlog. Ueda-sans verhalen over zijn ontmoetingen met Shiba zijn zo levendig dat Hiroe soms het gevoel heeft met de schrijver zelf aan tafel te zitten. Behalve de ‘bedaarden’ zijn het ook koppels zonder kroost die het café nog bevolken. Met zo’n stel raak ik in gesprek. Nederlandse man, Japanse vrouw: Rob en Yuka, hij 60, zij tegen de 40. Ze wonen in dezelfde provincie als wij. Ons gesprek gaat vooral over dat ‘wonen’. Wíj laten een oud huis opknappen, zíj bouwen eigenhandig een ‘floating house’, wíj in een dorp, zíj in de bergen. Een ‘floating house’ in de bergen? Voor als de zondvloed komt? Ja, in zekere zin wel. Hun vrijwilligerswerk na de aardbeving en tsunami van 2011 heeft hen op het idee gebracht een zelfbouwhuis te ontwikkelen. Het moet bestand zijn tegen overstromingen doordat het opgetild wordt bij wassend water, dus zonder fundering en van materiaal dat drijft. Proefondervindelijk en eigenhandig hebben Rob en Yuka zo voor zichzelf een prototype ‘drijfhuis’ gebouwd van XPS, een stevige soort isolatiemateriaal. Dat spul is goedkoop, makkelijk verzaagbaar, goed te verlijmen en vergaat niet, tenzij blootgesteld aan zonlicht. Ze leven geheel zelfvoorzienend. Ter illustratie toont Rob me foto’s van hun kleine utopia. Ze proberen het ‘floating house’ te slijten aan regio’s die geregeld overstromingen riskeren, zoals Bangladesh. Misschien iets voor Nederland, dat bij de alsmaar stijgende zeewaterspiegel ook het hoofd boven water moet zien te houden. Rob heeft goeie contacten met de Nederlandse Ambassade in Tokyo dus het lijntje is zo gelegd. Ik proef van de Hollandse lekkernijen. Met uitzondering van de kaas, die echt uit Nederland komt, hebben de gerechten wel de vorm, maar niet de smaak van snert en pannenkoeken. Het is als met veel sushi in Nederland, waarvan Hiroe en andere Japanners dikwijls zeiden: het lijkt wel op sushi, maar ze smaken er niet naar. Lekkere koffie en oliebollen zorgen voor een appetijtelijk tegenwicht. Tegen vijven begint de leegloop. Na het uitwisselen van contactgegevens met onze gesprekspartners nemen ook wij afscheid. Net een stap buiten de deur komt een rijzige man ons na en drukt ons gauw nog twee ‘Goudse stroopwafels’ in de hand. “Via internet te bestellen” voegt hij eraan toe. Eerder op de middag had ik al kennis met hem gemaakt en adviseerde hij me mijn Japanse cursusboeken weg te gooien. “Kom maar in mijn stroopwafeltentje werken dan heb je het Japans zo onder de knie”. Maar voor die praktijk hoef ik niet naar Kobe, die heb ik hier al in en om het huis. Als ik later thuis zijn wafels proef moet ik teleurgesteld constateren, dat ze wel erg ver van het oorspronkelijk recept zijn afgedwaald. Net als met al die andere versnaperingen: wel het uiterlijk, maar niet de smaak. Het is handel en daar zijn Nederlanders over het algemeen beter in dan in verfijnde smaken. Bewijs van in leven zijn. Eind januari ontving ik een formulier van de SVB, die mijn AOW-uitkering verzorgt. Daarmee moet ik aantonen dat ik nog leef. Van vrienden die naar Spanje zijn geëmigreerd weten we al dat dit een jaarlijkse controle is, die nauwgezet opgevolgd moet worden. Het invullen en ondertekenen van het papier stelt niets voor. De juistheid daarvan te laten bevestigen door een bevoegde autoriteit heeft ook weinig om het lijf: het formulier is in het Engels gesteld.
Vijf ambtenaren op zoek naar bevestiging van mijn levensbewijs
Dus naar het stadhuis-filiaaltje bij ons om de hoek. De ambtenaren daar kennen ons. Wij hen ook: duimendraaiend in afwachting van klanten. Inclusief chef, schaart de gehele bezetting – vijf ambtenaren – zich rond het formulier, allemaal in de ban van de vraag “hoe lossen we dit op”. Niemand kent Engels en de vertaling plus uitleg door Hiroe begrijpen ze wel, maar zet ze niet aan tot enige vorm van handeling. Terwijl een van hen ons geregeld toevoegt  “een ogenblikje, gaat u rustig zitten”, wordt door de rest druk overlegd wat ze met deze nooit eerder voorgekomen kwestie aanmoeten. De chef belt met het stadhuis. Ondertussen heeft de oudste van het stel het benul om even de site van de Nederlandse ambassade te raadplegen. Hij vindt zowaar een pagina met uitleg in het Japans over het formulier en de taak van de Japanse overheid daarbij. De uitdraai daarvan wordt vervolgens door het voltallig team bestudeerd. We zijn dan al een uurtje verder, maar krijgen nog steeds een vriendelijk “ogenblikje” te horen. Het hele gedoe werkt gelukkig meer op mijn lachspieren dan op mijn zenuwen. Na een tweede telefoontje van de chef – iedereen vliegt voor hem met telefoonboek, potlood en schrijfblokje – lijkt de oplossing in zicht. Met een uittreksel uit het bevolkingsregister moet ik naar de Japanse evenknie van de SVB in Nara-stad. Daar weten ze van de hoed en de rand. Onze komst is aangekondigd, dus spoorslags naar het Japanse AOW-kantoor. En inderdaad, de ambtenaar die ons daar te woord staat begrijpt waar het om gaat. Ze neemt het formulier in en belooft het ingevuld, bestempeld en gesigneerd naar de SVB te retourneren. Hoewel ik er nog steeds niet voor 100% gerust over ben leg ik mijn lot in haar handen en troost me met Descartes woorden “ik twijfel, dus ik besta”. Had ik in cafe LeKKeR maar om advies gevraagd…….

MODERN COMFORT

Ruim dertig jaar geleden reisde ik voor het eerst – solo – door Japan. Bijna alles is dan fascinerend, vreemd, wonderlijk: van de bullet-trein, die inderdaad als een kogel door het landschap schiet tot de Tokyose bierstube waar frêle Japanse meisjes in Tiroler dirndl Sauerkraut mit Wurst serveren.

Een onvergetelijk moment destijds was het toiletgebruik in een kleine Ryokan (hotelletje) in Kyoto, gerund door drie hoogbejaarde dames. Ik had een tatamikamer op de eerste (voor Japanners tweede) verdieping en maakte gebruik van een gemeenschappelijke was- en toiletruimte: links een rij wasbakken en rechts een rij toiletdeuren, aan onder- en bovenkant open, net als op kostschool. Gelukkig was ik de enige gast toen ik het gemak achter zo’n deur opzocht. Gelukkig, want de ergernis over de minimale afmetingen van dit alles behalve comfortabele hokje ontlokte mij meermaals een hartgrondig en luid ‘gotverdomme’. Zelfs begrijpelijk voor Japanse oren. Ingeklemd tussen spoelbak en deur was het een ware tour om er met mijn Westerse gestalte m’n behoefte te doen. Je móet, dus je gaat. Het zweet brak me aan alle kanten uit en terwijl de ergernis tot maximale hoogte steeg trok ik driftig papier van de roller, waaruit pardoes een vrolijk melodietje klonk. Deze muzikale overrompeling was zó compleet dat mijn irritatie op slag verdween en ik sindsdien nooit meer mopper over Japanse toiletten. Hoeft ook niet meer. Want wat toen nog een chipje in een closetrol was is inmiddels een compleet gedigitaliseerde stoelgang.

klassiek Japans hurktoilet – nog steeds in zwang ‘Westers’ toilet jaren ’60 met geïntegreerde was- en spoelbak

We laten in ons huis twee toiletten maken. Ruim, comfortabel en overeenkomstig de eisen van sanitaire hygiëne naar hedendaagse Japanse maatstaven.

Gekozen uit een catalogus. Bijna alles voor de bouw, zoals ramen, deuren, trappen, verlichting, keukens, sanitair en badkamers kies je uit vuistdikke catalogi met duizelingwekkende hoeveelheden informatie en afbeeldingen op postzegelformaat. Het zijn meer naslagwerken voor aannemers dan informatie voor consumenten. De gemiddelde Japanner verlaat zich dan ook volledig op architect of aannemer. Wij betonen ons iets minder gedwee en proberen zelf alternatieven en oplossingen te bedenken of te vinden, zoals hergebruik van oude deuren, lampen en andere materialen. Maar voor de wc’s zijn we toch ook aangewezen op die boekwerken. Kwa vorm en formaat maakt het allemaal niet zoveel uit. De crux zit ‘m in de mate van comfort, die volledig gebaseerd is op chip- en sensorentechnologie. Een modern toilet is geen doos of pot meer, maar een apparaat met ledjes, bliebjes en een touch screen. Het ontlasten is nog aan jezelf, al het overige kun je aan de techniek overlaten.

high tech toilet 2019

Wij hebben hem niet, maar het meest geavanceerde toilet ziet er ongeveer als volgt uit: als je binnenkomt gaat de sfeerverlichting rond het toilet aan en wordt je door een melodietje verwelkomd. Het deksel vliegt omhoog en terwijl een verfrissende spoeling en een lichtje in de pot je verzekeren van schoon sanitair neem je plaats op een verwarmde bril. ’Odeur- en klankprinsessen’ neutraliseren ongewenste geurtjes en geluiden. Na gedane zaken toucheer je een ‘douche-icon’ op het controlescherm dat resulteert in een doelgerichte warmwaterstraal tegen je poepgat; kracht en temperatuur regelbaar. Heb je de douche gestopt dan treedt de föhn in werking. Klaar is kees. Zo gauw je je billen licht treedt automatisch een nagenoeg geluidloze spoeling in werking, zodat je het toilet verlaat zoals je het aantrof.

Nogmaals, wij zitten niet op zo’n ding, maar op een vereenvoudigde versie ervan, eentje, die nog een beroep doet op je eigen handelingsbekwaamheid.

Ik zou Tanizaki, een van mijn favoriete Japanse schrijvers na kunnen zeggen “Natuurlijk heb ik geen bezwaar tegen modern comfort…….maar”. In zijn beroemde essay ‘Lof van de schaduw’ (1933)*) wijdt hij een verrukkelijke passage aan ‘het kleinste kamertje’ in Japan. Met lede ogen ziet hij het moderne Westerse toilet oprukken: helle verlichting, hagelwitte betegeling, dito sanitair en handvatten van blinkend metaal. Kortom alles wat indruist tegen hetgeen de ouderwetse Japanse plee tot toppunt van architectonische verfijning maakt: volledig van hout, kraaknet, schemerduister en dichtbij de natuur. Niettemin laat Tanizaki zelf ook een Westerse w.c. in zijn huis installeren, want hygiëne, gemak en de lagere kosten van modern (Westers) sanitair winnen het uiteindelijk van de nostalgie.

Tanizaki’s toilet-ideaal (rond 1900) washlet in ons huis

Ik weet zeker dat de toiletten in ons huis hem zouden bevallen: donker hout, gedempt licht en op een plek, waar je de vogels hoort zingen. Modern comfort …….maar in een traditionele setting.

 

*) Junichirō Tanizaki, Lof op de schaduw (1933) in ‘De brug der dromen en andere verhalen’. Samengesteld, vertaald en toegelicht door Jos Vos. De Bezige Bij, Amsterdam 2017. Er bestaan ontelbare vertalingen van Tanizaki’s essay; de Nederlands titel luidt meestal ‘Lof der schaduw’.