THEE

Toegegeven, een erg sexy onderwerp is het niet, laat staan een ‘hot item’ in de actualiteit.Toch waag ik er een bijdrage aan, want ‘ocha’ (thee) doordrengt het leven van Japanners. Decennia lang heb ik het kopje groene thee aan me voorbij laten gaan als een laffe slok gekleurd water. Maar zoals met veel onbekende smaken, je kunt het leren waarderen. Zo is het mij vergaan. Ik begin er nu elke dag mee, drink wel tot een halve liter. Probeerde ik vroeger wakker te worden met sloten koffie nu doe ik dat met ocha. Staat natuurlijk haaks op de culturele verhevenheid van dit groene vocht, maar als ‘barbaar’ in Japan ben ik bij voorbaat verontschuldigd.

Groene thee1 is heilzaam en even stimulerend als koffie. Japanse zen-monniken leerden dat in China, waar ze studeerden. Het verhoogt de waakzaamheid tijdens meditaties. Bij terugkeer naar Japan namen ze thee-zaad mee en legden daarmee de eerste theetuinen van Japan aan. Zoals op het tempelterrein van de Kozan-ji2, iets ten Noordwesten van Kyoto. Nu zo’n 1000 jaar geleden. Hij bestaat nog steeds en wordt gezien als het begin van de Japanse theecultuur. Ooit ging ik er op bezoek, meer uit nieuwsgierigheid naar de tempel en zijn stichter, Myoe, dan naar zijn ‘groene nazaten’. 

Zen en thee waren in het oude China al een hecht koppel. Maar Japanners zouden geen Japanners zijn als ze die combinatie niet tot een hoogst verfijnde kunstvorm wisten te ontwikkelen in de Thee-ceremonie3. Ze kweekten daarmee een mentaliteit waarvan het alledaagse leven nog steeds sporen draagt. In de Thee-ceremonie oftewel ‘sadō’, de weg van de thee, zijn aandacht en thee schenken verenigd in een verfijnd ritueel: geconcentreerd en toegewijd voert de meester (m/v) minutieus en in stilte alle voorgeschreven handelingen uit. Het speelt zich af in een sober theehuisje of -kamer, omringd door natuur en met een toegangsdeur, die elke deelnemer op de knieën dwingt, zó laag. Dat ‘egaliseert’ de gasten en helpt hen in een sfeer van rust en eenvoud te komen. Hoe verheven ook, de Theeceremonie is een laag-bij-de-grondse activiteit. Iedereen zit geknield op de tatami-mat, billen op de voetzolen. Alles en iedereen is honderd procent gefocust op de handelingen van de meester en het nuttigen van het slokje ‘matcha’, de groene, licht schuimende thee.

Ocha is vooral een huis-tuin-en-keukendrankje dat routineus en onnadenkend wordt bereid, geserveerd en gedronken. Ben je ergens te gast dan staat er al gauw en ongevraagd een kopje groene thee voor je neus. Zonder poespas. Thee trek je ook overal ‘uit de muur’, warm of koud. 

Japanse of groene thee heeft zijn weg naar de rest van de wereld gevonden: aanvankelijk nog als iets voor hipsters en gezondheidswinkels, nu in elke theedoos als dompelzakje naast die van Darjeeling, Rooibos en Oolong. Zelfs ‘matcha’ heeft een groeiend aantal liefhebbers in het Westen. Webshops prijzen die groene delicatesse aan als een levenselixer, verbaal verpakt in allerlei zen-bla-bla.

Een Japans gezegde luidt: ‘Iemand die geen thee in zich heeft is niet in staat om waarheid en schoonheid ten volle te begrijpen’. Vraag me af hoeveel Japanners daar vandaag de dag nog van zijn doordrongen. De oorspronkelijke zen-geest is al lang uit de thee verdampt. Slechts een enkel individu legt zich nog met aandacht toe op het bereiden en serveren van thee. Wij kennen er twee: Tomoko en Ryō-kun.

Tomoko is een energieke vrouw van tegen de vijftig, maar oogt midden dertig. We leerden haar kennen als enthousiaste vrijwilligster voor het voedselbos. Ze is single en werkt bij een groot elektronicaconcern als een – naar eigen zeggen – stille, grijze muis, iets wat we ons moeilijk van haar kunnen voorstellen. Ze praat namelijk altijd luid, levendig en honderduit. Ze heeft zich ontwikkeld tot een soort ‘thee-sommelier’. In die hoedanigheid demonstreerde ze eens haar kwaliteiten voor ons en een gezelschap van zeven gasten.  Met attributen als waterkoker, weegschaal, thermometer, theeklopper en een hele reeks kommetjes installeerde ze zich op een hoek van de keukentafel. Hiroe had haar tevoren in kimono gestoken, een traditie die ze van huis uit niet kende, maar graag wilde leren. Vol verve stak ze een college af over de thee-traditie en wetenswaardigheden over de kunst van het thee zetten, groene thee wel te verstaan. En dan de proeverij: met telkens een graadje verschil in watertemperatuur kregen we in de kopjes van eierdop-formaat matcha aangeboden. Zelfs simultaan om met twee kommetjes het smaakverschil tussen de gradaties beter te proeven. Iedereen nipte aandachtig van het groene vocht alsof het dure whisky betrof. Mij ontgingen de nuances. De Japanse tongen beleefden er meer plezier aan, getuige de commentaren die op de diverse slokjes thee volgden. Tomoko zelf genoot zichtbaar van de ernst waarmee de proeverij plaatsvond. 

Vergeleken bij de extraverte Tomoko is Ryō-kun meer het type ‘monnik’. Hij is een dertiger en woont met zijn gezin in een – eigenhandig – tot woning omgebouwde schuur. Wabi-sabi stijl: schoonheid zien in wat vergankelijk en onvolmaakt is. Wat voor het interieur geldt, geldt ook voor hun levensstijl. Ben geneigd die te omschrijven als ‘verfijnde armoe’. Alles is basic, sober, zorgvuldig gekozen (tweedehands) en rustgevend. Hij verdient de kost met een al even simpel ambacht – bamboevlechten -, dat hij tot zo’n graad van perfectie heeft gebracht, dat hij ervan kan leven. Bamboe thee-eieren!  Bij hun eerste bezoek aan ons kregen we van hem zo’n gevlochten ei cadeau. Past precies in de roestvrijstalen theepot. 

Bij ons tegenbezoek verraste zijn vrouw ons met een zelfgebakken roggebrood, dat zo uit de oven van een Brabantse kwaliteitsbakker had kunnen komen. Zelf serveerde Ryō-kun toen – hoe kan het anders – thee. Dat deed hij met bijna ceremoniële aandacht en zorgvuldigheid, volkomen ongekunsteld. Alles klopte: zijn ernst, manier van doen en spreken, de entourage. Mijn conclusie: als iemand nog ’thee in zich’ heeft, moet Ryō-kun het zijn.

Vlak na ons bezoek stelde hij ons voor aan Furuta-san, een biologische thee-boer. Deze vijftiger komt oorspronkelijk uit de omgeving van Tokyo, maar ontvluchtte die streek tien  jaar geleden uit angst voor nucleaire fall-out van Fukushima. Nu probeert hij een bestaan op te bouwen met twee theeplantages in onze omgeving.

Bij één ervan hielpen wij een dag thee plukken. Op weg ernaar toe passeerden we Wazuka, beroemd om zijn thee-plantages: ooit 2000, nu nog 300 familiebedrijven. Hellingen vol prachtige frisgroene thee-stroken, die jaarlijks hordes toeristen trekken zoals de bollenstreek in Nederland. Maar niemand die achter deze groene schoonheid een minder fraaie werkelijkheid vermoedt. Moderne bestrijdingsmiddelen worden in zulke enorme hoeveelheden toegepast dat de van ouds bekende gezondheidseffecten van groene thee bijna cynisch klinken.

Het contrast met Furuta-sans theehelling kon niet groter zijn: woest en onverzorgd ogende struiken. Een decennia lang verwaarloosde plantage, overgroeid door bomen. Met bewonderenswaardig optimisme is Furuta-san al jaren in de weer om het bos terug te dringen en de theeproductie weer op gang te brengen. Met blote handen en zonder chemische middelen.

‘Thee-plukken’ is niet zo maar wat frisgroene blaadjes verzamelen: alleen formaties van twee jonge blaadjes met in het midden een ‘piekje’ komen in aanmerking. Dat betekende een ware speurtocht langs de verwilderde struiken.  Ondertussen je evenwicht zien te bewaren op de stijle helling, die ook nog eens bezaaid was met puin en glasscherven, onverteerbare souvenirs van illegale stort. Nee, bij ‘een heerlijk dagje theeplukken’ hadden we ons iets anders voorgesteld. 

Waar we wel van genoten was de thee tijdens de lunch: getrokken van de vers geoogste blaadjes, maar dat genoegen ontdekten we later ook dicht bij huis. Samen met Tomoko oogstte Hiroe genoeg jong blad van struiken in onze eigen tuin om er een pot heerlijke, superverse thee van te zetten. 

Thee, cultuur en poëzie: haiku-dichter Kikusha (1752-1826) verbeeldt het aldus:

Uit de tempelpoort
komend, ’t lied van de thee-oogst:
– dat is Japan! 4

1) De algemene benaming voor thee in Japan is o-cha; ’groene thee’ is de meest voorkomende, maar er zijn verschillende soorten met eigen benamingen; ‘matcha’ is groene thee in poedervorm en rijk aan antioxidanten; wordt o.a. gebruikt bij theeceremonies.
2) Onlangs verschenen: Cees Nooteboom ‘Over het Japanse klooster Kozan-ji en de beroemde diertekeningen’.  Koppernik. Amsterdam 2021
3) over eigen ervaring met Theeceremonie: zie Iroha-blog archief, november 2018.
4) Uit: Haiku – een jonge maan. Ned. vert. J van Tooren. Meulenhoff, Amsterdam. 3e druk1977 

 

WILD VOORJAAR

De opening van A.UN.HAUS afgelopen zaterdag 17 april. Met een zestal vrijwilligers tot in de puntjes voorbereid. We rekenen op zo’n 100 gasten. Ongeveer eenderde daarvan is donateur van Otentosan, een stichting die zich inzet voor zonne-energie en dat financieel ondersteunt. Maar helaas, corona gooit roet in het eten.
De explosieve stijging van het aantal besmettingen in Osaka en Nara dwingt ons het evenement af te blazen. Ruim een week na de uitnodiging vindt iedereen een afzegging in de (digitale) brievenbus . Mensen reageren met begrip en sympathie. Buren halen zelfs opgelucht adem en ook wijzelf zijn eerder gerust dan teleurgesteld.
Was het feestje niet door corona in het water gevallen, dan wel door het slechte weer: het plensde de godganse dag.
We prikken geen nieuwe openingsdatum. Uitnodigingstekst en -kaart, met een getekende impressie van zonnepaviljoen en A.UN.HAUS, schetsen een beeld van onze locatie en ambities. Daar houden we het voorlopig bij.

A.UN.HAUS met zonnepaviljoen (penseeltekening H.Okubo)

Verder raakt het oprukkende virus ons dagelijkse leven nauwelijks. We volgen het nieuws erover en blijven weg uit risicogebieden. Kijken niet eens uit naar de vaccinatie, die afgelopen week van start ging onder 65 plussers in grootstedelijke gebieden.

Liever genieten we van het voorjaar: met zijn uitbundige bloesems van kersen, magnolia’s, perziken, azalea’s en vele andere. Dit jaar allemaal tegelijkertijd met zelfs camelia’s nog in winterbloei. Alles vroeger dan anders en van kortere duur. Ontluikend groen, terugkerende zwaluwen, witte reigers, zangvogels, kikkers die tekeer gaan en boeren die hun rijstveldjes voorbereiden. Levendigheid en bedrijvigheid alom. Wie maalt dan nog om een virus?

Plattelanders hier putten na de winter energie uit jonge scheuten, ontkiemende planten en uitbottende bomen. De oudere generatie althans. Voor zover hun vitaliteit het toelaat scharrelen ze in bossen en bermen om in het vroege voorjaar scheuten van hoefblad en ‘heermoes’ of ‘paardenstaart’ *) te verzamelen; het gaat hen niet alleen om de vitamines, mineralen of geneeskrachtige werking ervan, maar ook om de pure levenskracht waarmee al dat jonge spul elk jaar weer tevoorschijn komt.

hoefblad scheut (fuki no tou)

heermoes ( tsukushi)

De Japanse natuur biedt sowieso een rijkdom aan eetbare wilde planten, vruchten, bloemen, bladeren, knollen en wortels. Mensen benutten die voedselbron hier meer dan elders in de wereld. Groenteboeren en supermarkten richten er zelfs speciale hoekjes voor in. Vóór de kernramp in Fukushima haalden bewoners er maar liefst 40% van hun voedsel direct uit de wilde natuur!  

Interesse in wat de natuur aan eetbaars te bieden heeft is ook Hiroe niet vreemd. In Nederland al stonden gerechten met brandnetels, klitwortel en pis-en-lit op tafel. En niet te vergeten de ‘warabi’, een bepaalde varenscheut, die qua smaak niet voor asperges onder doet. We kenden alle vindplaatsen in de Brabantse bossen. Haar interesse in de ‘wilde keuken’ sluit in Japan dan ook mooi aan bij de gewoonte voedsel in de vrije natuur te vergaren. Elk seizoen met zijn eigen voortbrengselen. Rondom ons huis valt al van alles te oogsten: behalve hoefblad en heermoes, kogomi (varenscheuten), kraaienpeulen, kakiblaadjes en Japanse bijvoet oftewel yomogi**). Verder een variant van de beruchte Japanse duizendknoop: in Nederland gehaat om zijn woekering, hier geliefd om de ‘rabarber’ of jam van de jonge stengels. Een perfecte opmaat naar het voedselbos.

Japanse duizendknoop en kraaienpeulen

kraaienpeulen

Zo tovert Hiroe weer met voorhanden ingrediënten het ‘wilde voorjaar’ op tafel: frisse salades, geblancheerde of gefrituurde groenten (tempura). Terwijl de peulen in eigen moestuin nog in bloei staan eten we al ‘kraaienpeulen’ uit de berm. Hoe heilzaam het allemaal is weet ik niet, maar het geeft wel een lekkere kick.

En dan de ‘take no ko’ oftewel bamboescheuten: als raketkoppen schieten ze op dit moment uit de grond. We gingen ze onlangs op uitnodiging van Nosaki-kun steken op een berghelling in een naburig dorp. Gewapend met schoppen, pikhouweel en kapmessen verzamelden we ons met een 5-tal andere vroege vogels aan de rand van het bamboebos. In het felle ochtendlicht vallen de scheuten niet meteen op. Soms is het maar een klein puntje dat boven de grond uitsteekt. Eerst rondom uitgraven en dan zo diep mogelijk steken. Tussen stenen en boomwortels vaak lastig de jonge bamboe zo gaaf mogelijk van zijn wortels te scheiden. Uiteindelijk vertrekt iedereen met flinke oogst.

Thuis worden de scheuten meteen verwerkt, dat wil zeggen gewassen en nagenoeg in z’n geheel gekookt in ‘nuka’ (restant van gepelde rijst).  Afgekoeld vormt het botergele bamboevlees dat zacht van smaak is een heerlijke basis voor salades, rijstgerechten, soepen en pastasaus. Het staat nu vrijwel dagelijks in een of andere vorm op ons menu. Tegen de tijd dat het gaat vervelen is het seizoen voorbij.

De bodem van onze oude boomgaard is bezaaid met ‘kogomi’, volgroeid een prachtige varen. ’s-Winters verdwijnt hij compleet om eind maart begin april weer tevoorschijn te komen. Hun jonge scheuten zijn een lekkernij. Nog opgerold en net ontsproten aan de stam worden ze geplukt. Gasten die komen lunchen mogen zelf de ‘krullen’ vergaren, die ze even later aan tafel weer voorgeschoteld krijgen.

kogomi

kogomi plukken

div. wilde ingrediënten

tempura van kogomi en kakiblaadjes

Aandacht voor eten en alles wat daarom heen zit is zeer Japans. Er zit nog veel kennis van eetbare en heilzame wilde planten onder oudere mensen. Net nu die op het punt staat verloren te gaan zorgt de coronapandemie voor een hernieuwde belangstelling onder jongeren voor de natuur en zijn producten. Geen massale trek naar het platteland, maar wel een trend in herwaardering van buitenleven en natuurlijke voeding. Ideaal voor ons voedselbos.

*) hoefblad: ‘fuki no tou’ (petasites japonicus), resp.heermoes: ‘tsukushi’ (equisetum)
**) Jap. bijvoet:  ‘yomogi’ (artemisia princeps)

VOEDSELBOS 3

De corona-pandemie dwingt ons even pas op de plaats te maken. We lijden niet onder een noodtoestand, lock down of andere beperkingen. Toch zeggen we uit voorzorg een geplande workshop ‘grondverbetering’ van begin januari af. Aan de ene kant jammer omdat de grond dan redelijk droog is en ideaal om te bewerken. Aan de andere kant winnen we tijd om boomstammen, takken, blad en ander groen te verzamelen. De verbeteringsoperatie vergt tonnen ‘groen-afval’ en dat produceren we zelf niet. Hiroe weet een aantal hoveniers, die volop met de wintersnoei bezig zijn te verleiden hun tuinafval – gratis – bij ons te dumpen. Normaal storten ze dat tegen betaling bij een composteer bedrijf in de buurt. Win-win dus.

We prikken een nieuwe dag voor de workshop (14 maart) met twee daaraan voorafgaande voorbereidingsdagen. Maart is wel een regenmaand, maar we nemen de gok.

Tatami slopen
Naast groen-afval zijn stro en houtskool de benodigde ingrediënten voor grondverbetering. Op zaterdag 6 maart verzamelt Nosaki-kun zijn vrijwilligersgroep – inmiddels A.UN.club gedoopt – voor het slopen van tatami-matten. Tatami, de traditionele vloerbedekking in Japanse huizen, bestaat uit ± 30 kilo rijststro, samengeperst en gestikt tot een mat van 190 x 90 x 5 cm. Wegens vochtopname zijn ze bevattelijk voor schimmels en een ideale broedplaats voor ongedierte. Reden waarom steeds meer mensen kiezen voor tatami met een kunststof binnenkant en het uiterlijk van traditionele tatami. De eigenaar van een tatami-bedrijf levert zo’n veertig oude stro-matten voor de sloop. Betekent ook voor hem uitsparing van stort-kosten. Hij geeft uitvoerige instructie hoe het geperste stro en het stiksel uit elkaar te halen. In kleine groepjes rond een tafel worden de tatami een voor een onder handen genomen: een rotklus om alle kunststof draden die het stro bij elkaar houden eruit te halen. Tegen vier uur is de compacte stapel matten veranderd in een losse stroberg. 

Houtskool maken
Een week later staat min of meer dezelfde groep mensen opnieuw op de stoep; een druilerige regen dempt hun enthousiasme niet. Het ‘verkolen’ van bamboe staat op het programma. Kushi-san, specialist grondverbetering, plaatst een viertal enorme bodemloze ‘pannen’ op het terrein. We vragen ons af hoe we ooit verse bamboe in deze natte omstandigheden in de fik krijgen. Maar hij stelt ons gerust en spoort ons aan zo veel mogelijk bamboestaken te vellen, van z’n zijtakken te ontdoen en in stukken te zagen. 10 tot 15 meter lange kaarsrechte bamboe’s vallen als lucifertjes onder de motorzaag. Een flinke mep met een stok in hun ‘oksels’ en de zijtakken zijn er af. De gestage motregen deert niemand, ook al bemoeilijkt de zompige klei het lopen en verslepen van de bamboe.
Tegen lunchtijd is het droog. Net als een week eerder genieten we in de tuin voor het huis de maaltijd, verzorgd door vrijwilligster Michi-san en Hiroe.

Na de middagpauze gaat het echt gebeuren: we vullen twee ‘pannen’ met verdorde bamboetakken en staken, waar bovenop de in stukken gezaagde groene. Kushi-san zet een vlammenwerper in om het vuur aan de gang te krijgen. Eenmaal in de fik brandt de bamboe als een tierelier. Hitte doet de holle ruimtes tussen de knopen van de verse bamboe uit elkaar knallen met het geluid van carbid schoten. De knallende en knetterende vuren, de uitstralende hitte en de opstijgende rook doet het sombere weer helemaal vergeten. We krijgen de bamboe amper aangesleept. In de ‘pan’ vormt zich allengs een berg verkoolde bamboe dankzij de hoge temperatuur en geringe zuurstof. Natte bamboe krijgt de kans niet om volledig te verbranden. Het kwartje valt. Als de gloeiende houtskool de rand van de pan bereikt wordt het vuur geblust met enorme hoeveelheden water, dat we met emmers uit het beekje vlakbij scheppen.

Workshop
Zondagochtend. Zo nat en grijs als het weer gisteren was zo stralend is het vandaag. Tegen de 30 mensen melden zich voor de workshop ‘grondverbetering’ van Kushi-san. Deelname inclusief lunch en afsluitende thee: 5000 Yen (± € 35,-)p.p., leden A.UN.club betalen de helft. Daarmee zijn voor 80% de workshop kosten gedekt. Het eerste uur is theoretisch en vindt plaats rond de keukentafel: Kushi-san legt noodzaak en werking van zijn verbeteringsmethode uit aan de hand van praktijkvoorbeelden. Er worden driftig aantekeningen gemaakt. Dan volgt het veldwerk. Bedoeling is om een aantal grote en kleinere gaten te graven, al dan niet door middel van sleuven met elkaar verbonden. Gaten en sleuven worden gevuld met boomstammen, takken, groenafval, een beetje compost en verkoolde bamboe. Onder en bovenop de uitgegraven grond (tatami)stro, telkens bestrooid met bamboe-houtskool.
Voor grote gaten hebben we een graafmachine gehuurd, maar de regen van de afgelopen dagen heeft de grond zo drassig gemaakt, dat deze maar beperkt inzetbaar is.

Het wordt dus overwegend ‘handwerk’. En dat lijkt voor niemand een probleem ondanks de blubber waarin gewerkt wordt. Tot de rand van hun laarzen in de modder ploeteren mannen en vrouwen om een labyrint aan gaten en sleuven aan te brengen en deze volgens Kushi-sans instructies te vullen. Geen zucht of klacht over de vermoeiende omstandigheden, eerder pret om komische situaties als bijvoorbeeld bij het zetten van een stap de laars in de zuigende klei achterblijft.

De lunch zorgt voor een welkome onderbreking. Opnieuw in de tuin en andermaal door Michi-san en Hiroe verzorgd. Vriendin Fumi-san bracht ’s-ochtends al een grote pan zelfgemaakte ‘buta-jiru’ (soep met varkensvlees). Als piranha’s stort iedereen zich op het buffet.
Voor mij is de middagpauze meteen einde oefening, heb ’s-ochtends al de grens van mijn fysieke vermogen bereikt. Alle andere deelnemers gaan voortvarend door: in het meanderende beekje aan de zijkant worden om de twee meter licht verkoolde palen geslagen, extra bamboe wordt verkoold en het perceel van gaten en sleuven voltooid. Een uur later dan gepland sluiten we af met een rondje thee in de tuin. Een begin van bodemverbetering is gemaakt.

Niet alledaags
Mijn verbazing over de enorme inzet van vrijwilligers voor het voedselbos, een activiteit waarvoor ze ook nog eens moeten betalen, wordt later door Nosaki-kun uitgelegd: mensen zijn blij dat wij gelegenheid bieden om a. iets te leren, b. samen iets tot stand te brengen, c. bij te dragen aan natuur- en milieuverbetering, d. in de frisse buitenlucht actief te zijn en e. andere mensen te ontmoeten. Zoiets komen ze zelden tegen. Het is, zoals hij zegt: ‘hi nichi jō’, niet-alledaags.
Weer iets geleerd.

A.UN.HAUS

Ongeveer gelijktijdig met de eerste actie voor het voedselbos (25 oktober ’20) slaan we de eerste paal voor het ‘zonnepaviljoen’: een constructie met 120 zonnepanelen. Goed voor 20kw stroom en ruim voldoende om in eigen energiebehoefte te voorzien. Overschotten verkopen we voor een habbekrats aan het energiebedrijf, dat deze weer duur doorverkoopt. We hadden liever onze stroomproductie rechtstreeks met buren gedeeld, maar dat staat de overheid niet toe. Die beschermt de grote (nucleaire energie)bedrijven, tevens beheerders van alle netwerken. Voor energieopslag in accu’s en de aanschaf van een elektrische auto is het nog iets te vroeg, we wachten tot ze efficiënter en beter betaalbaar zijn. Je ziet in Japan nog amper elektrische auto’s, terwijl het de tweede grootste autoproducent ter wereld is en fossiele brandstof ingevoerd moet worden. 

We spreken over ‘zonnepaviljoen’, niet omdat dit aantrekkelijk klinkt, maar omdat het echt iets moois moet worden. Het landschap is al te veel verpest door lelijke bouwsels, om nog maar te zwijgen over de berghellingen die ontbost worden ten behoeve van zonnepanelen.

De architect-aannemer vertaalde onze ideeën en schetsen in een fantastische bouwkundige vorm: de hellingsgraad van de zonnepanelen (10%) komt terug in de hoek waaronder de zijwanden naar binnen staan. De constructie zelf is van gegalvaniseerd metaal, de bekleding van zwart geïmpregneerd hout. Het geheel oogt als een zwarte transparante doos. Om een forse OZB aanslag te ontwijken presenteren we het dakloze bouwsel als een ‘reuze pergola’. Over ongeveer een jaar – wanneer de inspectieperiode voorbij is – schuiven we alsnog een dak onder de panelen. Maar dit blijft even onder ons.

De architectonische vorm is er niet alleen voor de sier, maar vooral om een statement af te geven over duurzaamheid. De ruimte onder de panelen (7 x 18 m.) benutten we in de toekomst voor kleinschalige evenementen op dat gebied (ecologie, biodiversiteit, biologische landbouw en voeding). Te denken valt aan vertoning van films/documentaires, aanbieden van lezingen en workshops, houden van markten en seminars.
Mede ten behoeve van het voedselbos tuigen we hiervoor een kleine informele organisatie op, waarin vrijwilligers een grote rol spelen en activiteiten zichzelf bedruipen.

Zo’n locatie en zulke activiteiten vragen natuurlijk om een klinkende naam en die vonden we in: A.UN.HAUS.

‘HAUS’ verwijst naar het Bauhaus, de idealistische kunstacademie in het Duitse Weimar (1919 – 1933). Dit beroemde instituut wilde kunst, design en industrie op elkaar afstemmen en zo bijdragen aan een socialer, beter en mooiere maatschappij. Zoiets staat ons ook voor ogen maar dan bescheidener en met nadruk op duurzaamheid en schoonheid. Met een klein beetje fantasie kun je A.UN.HAUS ook als een kunstproject zien. We hebben per slot van rekening allebei een kunst-achtergrond en Hiroe rekt de grenzen van haar atelier eenvoudigweg op tot de sociale en natuurlijke ruimte die ons omringt. 

‘A’ en ‘UN’ zijn de eerste, respectievelijk laatste letter van het Sanskriet alfabet en zijn in het Indiase Boeddhisme verbonden met mythische figuren, die huizen en heiligdommen beschermen. Ze staan tevens voor de eindeloze cyclus van leven en dood. Sinds de zesde eeuw kwamen ze met het Boeddhisme via China en Korea naar Japan en je vindt ze nog steeds op of nabij elke tempel of schrijn, meestal in de vorm van twee vervaarlijk uitziende leeuwen: de een met zijn bek open (A), de ander dicht (UN).

A
UN

De twee hoekpunten van ons dak zijn versierd met zulke uit de hemel aanstormende leeuwen: A en UN. Een zeldzaamheid en teken dat het huis oorspronkelijk aan een voorname familie toebehoorde. De combinatie van die begin- en eindletter uit het Sanskriet alfabet spreekt ons aan als symbool van continuïteit: in het begin zit het einde en andersom, de eeuwige kringloop van ontstaan en vergaan, het leven in essentie. De stap van hieruit naar zaken als natuurlijke cycli en circulaire economie – kern van duurzaamheid – is dan niet meer zo groot. 

Met het A-UN duo op het dak wordt het huis in elke windrichting geflankeerd door een aspect van duurzaamheid: Noord: het zonnepaviljoen, Oost: de oude boomgaard, Zuid: het nieuwe voedselbos en West: de biologische moestuin. Doorsneden door een openbare weg vormt alles één geheel met siertuin en beplanting rond het huis.

Shinshuke-kun, een grafisch ontwerper uit Hiroshima, heeft op basis van dit verhaal een logo ontworpen. Een heel simpel beeld, direct herkenbaar. Geen letterlijke vertaling van de Boeddhistische A – UN figuren, maar een eigentijdse ‘manga-achtige’ verwijzing ernaar in zwart-wit met groene (!) ogen.  

Vrijwilligers dragen straks een T-shirt voorzien van dit logo en bezoekers lopen er dwars doorheen waneer ze de poort passeren met de traditionele ‘noren’ (stoffen voorhang).

Verder laten we een ‘meishi’ drukken, het onontbeerlijke visitekaartje waarmee Japanners zich voorstellen. Dat uitwisselen van ‘meishi’ is een serieus ritueel waarbij je al buigend met twee handen jouw kaartje aanbiedt en dat van je tegenpartij aanneemt. Gelijk oversteken dus. Belangrijker dan de persoon is het bedrijf of organisatie die hij/zij vertegenwoordigt. Met A.UN.HAUS spelen we dit spel mee, al zijn we vooral een informele organisatie waarbij mensen méér tellen dan zaken. 

Met ongeveer een maand vertraging is vandaag, zaterdag 23 januari 2021, de installatie van de zonnepanelen opgeleverd en zijn we overgeschakeld op ‘eigen stroom’. Vanaf nu hopen we dat elke dag een zon-dag is want alles waar in huis een stekker of schakelaar aan zit draait dan op duurzame energie, inclusief verwarming en kooktoestel. Helaas laat de zon uitgerekend vandaag verstek gaan, maar ondanks dat geeft de monitor aan dat de stroomproductie van de collectoren hoger is dan ons verbruik. Leve de zonne-energie!

We koesteren vooral de wens dat het A.UN paviljoen door zijn aanwezigheid en activiteiten anderen inspireert en stimuleert tot een duurzame levensstijl. Japan heeft wat dat betreft nog een wereld te winnen.

Het zonnepaviljoen zelf en zijn omgeving wachten nog op afwerking. Op zaterdag 17 april staat – corona en weder dienende – een feestelijke kick-of van het gehele A.UN.HAUS project gepland. Dat is ook de dag waarop de eerste boom in het voedselbos wordt geplant. Wordt vervolgt.

 

 

DE DAIMONS

Aan allerlei omgevingsgeluiden ben ik zo gewend dat ik ze niet meer hoor. Maar één geluid blijft tegenwoordig mijn aandacht trekken, namelijk dat van de metalen roldeur van de buurman z’n garage op zo’n 60 meter van ons huis. Het is een grote uit plaatmateriaal opgetrokken constructie onder aan de voet van het plateau waarop zijn huis staat. In die garage staan zijn camper en personenauto gestald. Vanuit mijn zolderkamertje kijk ik pal op zijn mooi in het groen gelegen huis en zie de buurman geregeld op en neer naar de garage lopen. Aanvankelijk alleen als ik toevallig uit het kleine raam kijk, maar sinds enige tijd ben ik er op gespitst. Ook als ik in de moestuin bezig ben op het landje dat ik van hem leen. We groeten elkaar dan of lopen elkaar even tegemoet voor een ‘praatje’. 

Daimon-san is 84 en woont al geruime tijd alleen in dat grote huis. In het voorjaar van 2019 overlijdt zijn echtgenote in een verpleegtehuis, waar ze  acht jaar lang als coma-patiente werd verzorgd. De zoveelste tragische gebeurtenis in de man zijn leven. Eerder al was hij bij een auto ongeluk zijn zoon verloren. En verder liep het huwelijk van zijn dochter op de klippen. Het geluk van kleinkinderen is hem wellicht om die reden evenmin ten deel gevallen. Hij spreekt met zachte stem die vaak trilt van ingehouden verdriet. 

Toen Daimon-san nog vrijwel dagelijks zijn vrouw bezocht bood hij me wel eens een lift aan naar Nara stad waar ik Japanse lessen volgde. Tijdens die twintig minuten durende rit bestond onze conversatie meestal uit een korte vraag van mijn kant en een lang antwoord van de zijne. Moest mijn hersenen altijd laten kraken om er iets van te begrijpen. Toch leek hij zich wel met mij te amuseren. Behendig en met zichtbaar plezier manoeuvreerde hij ondertussen zijn grote Lexus door de smalle straatjes van Nara. Hij zat graag achter het stuur.

Met een achterbank vol boodschappen parkeerde hij wekelijks zijn auto tot vlak voor het pad naar zijn voordeur. Aan elke hand een flinke vracht tassen sleepte hij zijn inkopen naar binnen. Als ik dit tafereel zo vanaf mijn schrijftafel gadesloeg vroeg ik me wel eens af hoe lang hij dit nog vol zou houden.

Op een gegeven moment zie ik hem meteen bij terugkeer aandachtig zijn auto inspecteren. Een flinke deuk in de linker zijflank! Hij staat er heel lang naar te kijken, soms op afstand dan weer met zijn neus er bovenop. Aan elke beweging en houding is af te lezen dat dit een ramp voor hem betekent. ‘De mentale deuk is ernstiger dan die blikschade’ schiet mij door het hoofd. Geen loze inschatting naar blijkt. De auto verdwijnt in zijn garage om er nooit meer uit te komen. De Lexus staat nu keurig naast de camper, die hij bij zijn pensionering kocht om samen met zijn vrouw reisjes door Japan te maken. Maar haar ziekte doorkruiste deze plannen. De camper is zodoende amper van zijn plaats geweest. 

Een paar maanden na het overlijden van zijn echtgenote zien we af en toe een vrouw schichtig door de tuin bewegen. We vernemen later dat het zijn dochter is, die voortaan een aantal dagen per week bij hem woont. Zij schuwt elk contact. Zelfs toen ik haar ooit noodgedwongen moest passeren op het smalle weggetje langs hun huis, draaide ze me schielijk haar rug toe en beantwoordde mijn groet slechts met een kort knikje. Schaamte over haar mislukte huwelijk? Persoonlijkheidsstoornis? Beide?
Misschien niet het meest ‘opbeurende’ type voor haar vader maar ze houdt in elk geval een oogje in het zeil en dat is voor de kwetsbare Daimon-san geen overbodige luxe.

Hemelsbreed nog geen 200 meter hier vandaan ‘woont’ een andere Daimon-san. Hij is 86 en runt een shiitake kwekerij op de bergkam aan de overkant van ons voedselbos-in-spe. Ter onderscheiding noem ik hem hier D.S.
De twee Daimons zijn verre verwanten van elkaar  – hun overgrootvaders waren broers –  maar hebben verder weinig gemeen, zijn eerder elkaars tegenpool. 

D.S. heeft gedurende een groot deel van zijn leven ‘de bloemetjes buiten gezet’ en geniet alom een reputatie als rokkenjager. Zijn vrouw heeft hem na de zoveelste escapade dan ook de deur gewezen. Sedertdien bivakkeert hij op zijn kwekerij, niet ver van de echtelijke woning waar ook D.S. junior met zijn gezin woont. 

We wonen hier amper een maand als D.S. in zijn onafscheidelijke mini vrachtwagen stapvoets langs rijdt, nieuwsgierig naar wie er zijn neergestreken. Hiroe gaat direct op hem af en maakt zo kennis. D.S. praat er levendig en lustig op los, haar ondertussen monsterend. Wat weet hij over ons huis en zijn vroegere bewoners willen wij weten. Maar daarover worden we niet veel wijzer. Hij is vooral geïnteresseerd in ònze plannen. Als Hiroe het woord ‘café’ laat vallen twinkelen zijn pretoogjes: hij ziet accuut handel als leverancier van verse shiitake. 

We weten wel dat achter het groen aan de overkant van de vallei zijn kwekerij ligt, maar horen er nu wat saillante details over. Begonnen in een klein schuurtje zag D.S. in de snel groeiende paddestoelen een gouden business. Hij breidt zijn bedrijf dan ook schielijk uit met een vijftal grote loodsen. Iets te ambitieus blijkt al gauw want de zaak gaat binnen de kortste tijd op de fles. Maar zijn humeur lijdt er allerminst onder en onlangs grapte D.S. junior nog dat zijn vaders vitaliteit te danken is aan de schulden waarmee hij sindsdien zit opgezadeld.

D.S. vertelt zonder gène of grief door zijn vrouw uit huis te zijn gezet om haar vervolgens ook nog de hemel in te prijzen, ze is ‘zó slim, zó sterk’. Of het de charmeur in de ouwe D.S. is weet ik niet, maar hij laat er meteen op volgen dat hij in Hiroe dezelfde kwaliteiten herkent als in zijn ega. Het compliment is is hem vermoedelijk ingegeven door de curieuze ontdekking dat Hiroe en zijn vrouw – oh toeval! – precies dezelfde voor- èn achternaam hebben!  Als we later ook met haar kennismaken is één ding zonneklaar: met die naam houdt elke overeenkomst op.

Een jaar na het overlijden van Daimon-sans echtgenote vindt – traditioneel -een Boeddhistische herdenking plaats voor het huisaltaar. In de loop van de ochtend parkeren enkele auto’s vlakbij zijn huis, waaronder die van de ‘obou-san’ de Boeddhistische priester, herkenbaar aan zijn ornaat en kale kop. De mini truck van D.S. staat er ook tussen. Iedereen is in het zwart. Na een goed uur vertrekt de obou-san; zijn taak – het reciteren van soetra’s en branden van wierook – zit erop. De rest van het gezelschap geniet verder van het eten en drinken, dat de cateraar een dag eerder heeft bezorgd. In de loop van de middag vertrekt de ene na de andere gast. Alleen het vrachtwagentje van D.S. blijft staan.

Rond de klok van zessen als het bijna donker is en we op het punt staan aan het avondeten te beginnen schuift de voordeur open en horen we de luide stem van D.S. Straalbezopen strompelt hij naar binnen in de kennelijke veronderstelling dat hij in het café is beland waarvan Hiroe gewag maakte bij de kennismaking. ‘Koffie, koffie’ roept hij terwijl we hem op de dichtstbijzijnde stoel planten. Op zijn stem na herken ik hem amper in zijn zwarte kostuum, gladgeschoren gezicht, zonder cap en met kunstgebit. Ik bied hem sterke koffie aan en Hiroe schuift een bord rijst met curry onder zijn neus. Maar koffie noch curry dragen bij aan de ontnuchtering en bevorderen al evenmin de samenhang in wat hij zegt. Hiroe belt uiteindelijk zijn zoon, die vijf minuten later arriveert om zijn vader op te halen.
D.S. junior verontschuldigt zich voor het gedrag van zijn vader en neemt hem mee. In de week erna levert D.S. een flinke partij verse shiitake af.

Niet veel later belandt Daimon-san per ambulance in het ziekenhuis. Van D.S. die toevallig langsreed toen de ziekenauto voor de deur stond, vernemen we dat hij een tia heeft gehad. We zien Daimon-san enige tijd niet en kunnen nergens naar zijn toestand informeren. Maar als hij uiteindelijk opdaagt en weer zijn gangetje naar de garage maakt spreekt Hiroe hem aan. Hij is sterk vermagerd en kijkt wat wazig uit zijn ogen. Op d’r vraag hoe het met hem gaat reageert hij alsof hij het in Keulen hoort donderen. De ziekenhuisopname en alles wat er omheen gebeurde vormt blinde vlek in zijn geheugen. 

Sindsdien hou ik Daimon-san in de gaten, vanuit mijn zolderkamer of moestuin. Hij loopt onzeker, blijft vaak doelloos staan en tuurt dan wat in de verte. Tegenwoordig daalt hij vrijwel dagelijks, soms meerdere keer per dag, af naar zijn garage, staat er minutenlang voor de deur te puzzelen met sleutels. Piepend en ratelend gaat de dubbele deur omhoog. Auto en camper staan met hun neus naar de straat, rijklaar.

Ik begon me ondertussen af te vragen wat Daimon-san telkens in zijn garage uitspookt. Tot ik hem achter het stuur van zijn Lexus zie zitten en denk: Daimon-san is virtueel op pad, hij toert door de smalle straatjes van Nara, op weg naar zijn vrouw aan wie hij een reisje met de camper voorstelt ……