DE EERSTE BOOM – Voedselbos 4

Een jonge boom planten? Gat graven en plant erin. Klaar. Een heel bos?  Zelfde handeling tot het hele terrein vol staat. Zo simpel ging het 25 jaar geleden toen we bij ons vorige huis in Nederland van een kaal stuk land een bosje wilden maken. In twee weekenden plantten we met vrienden meer dan 600 bomen en struiken, waarvan we tien jaar later weer eenderde rooiden. Eenmaal volgroeid vertrokken we naar Japan. 

Ik moet er vaak aan denken nu we hier een halve hectare verwaarloosde rijstvelden in een voedselbos willen veranderen. Die vroegere ervaring, wat lezingen en boeken over bodem, bomen en bossen hebben ons inmiddels wijzer gemaakt. Bodem voorbereiden, een beplantingsplan opstellen en vooral heel veel geduld hebben. In dat laatste worden we noodgedwongen getraind dankzij de corona-pandemie: enkele werksessies met vrijwilligers moesten we uitstellen of afblazen. Om dezelfde reden ging de opening van A.UN.HAUS op 17 april niet door. Bij die gelegenheid zou de eerste voedselbos-boom de grond in gaan.

Lang wachten drukt onze motivatie en tempert het vuurtje bij vrijwilligers. Dus prikken we een nieuwe datum voor het planten van de eerste boom: zondag 14 november. Die datum markeert min of meer de eerste verjaardag van ons project en valt mooi samen met het sluiten van de V.N. klimaat-conferentie in Glasgow. Zo plaatsen we een kleine gebeurtenis in ’n groot perspectief. We nodigen iedereen uit die in het afgelopen jaar bij het voedselbos betrokken was en maken er een feestje van.

Zo’n 26 mensen komen opdagen. Op zaterdag bereidt Hiroe de lunch voor, zodat ze op zondag de handen vrij heeft. Bovendien krijgt ze hulp van Yukiko. We kopen ballonnen en ik tuig hier voor het eerst de ‘muzikale windmolen’ op, die ik tijdens een Indonesië-reis 45 jaar geleden op Bali kocht. Geplaatst op de top van een bamboe-staak produceert hij bij het minste zuchtje wind een vrolijk melodietje. Hoe meer wind, hoe sneller de wieken draaien, hoe leuker de xylofoon klinkt en…hoe fanatieker de twee ganzen paren, die het gevaarte op de wind houden. Helaas. Het is wel zonnig, maar vooralsnog windstil.

We verzamelen ons in de tuin. Hiroe heet iedereen welkom. Ik hou een korte toespraak, vooral om de vrijwilligers in het zonnetje te zetten. Ook benadruk ik de lange adem en het geduld dat een voedselbos vergt, mede gesymboliseerd door de eerste boom: een ginkgo biloba, een van de oudste Aziatische boomsoorten. Kan wel 100 jaar worden maar groeit tergend langzaam. Dan is het woord aan Nozaki-kun, spil van de vrijwilligers en man van het eerste uur. Hij blikt vooral terug op de start van het project. Tenslotte spreekt Oyamada-kun, specialist bodemstructuur en waterhuishouding. Ik zie in hem een soort sjamaan met zijn wilde haardos en trage, bijna bezwerende manier van spreken. Hij draagt ’n Japanse pofbroek en galaxy-jack. Onder leiding van Oyamada-kun gaan we de ginkgo planten en hij belooft er een educatief evenement van te maken.

Tevoren hebben Hiroe en ik de plaats bepaald: op het hoogst gelegen en meest droge deel van het terrein. Een paar ballonnetjes fleuren de boel op. Het gezelschap verzamelt zich op die plek. Op dat moment heb ik nog geen flauw idee wat ons te wachten staat, behalve een gat graven, misschien een bedje van compost en hup, plant erin. Een uur later blijkt dat ik me met m’n Westerse doelgerichtheid weer eens vergist heb in een Japanse aanpak.
Ook tegen mijn verwachting in blijkt het boompje niet ín, maar óp de grond geplaatst te worden, voorafgegaan door uitgebreide voorzorgsmaatregelen en een Shintoïstisch ritueel.

In het kort: er wordt een gat gegraven – 80 cm diep, 15 cm(!) doorsnee – en gevuld met stenen. De uitgegraven aarde er omheen gespreid en bestrooid met houtskool. Daar bovenop een soort ooievaarsnest. Omstanders slepen het materiaal aan. Op de bodem een bedje van stro. Dan is het de beurt aan Miki-chan: liefhebster van tempelfestivals en Shinto-rituelen. Met een dennennaalden-tak in haar hand legt ze uit dat die symbool staat voor vruchtbaarheid. Oorspronkelijk gestoken in tanbo’s als smeekbede aan de goden om een overvloedige rijstoogst, inmiddels ingezet voor elke vorm van vruchtbaarheid. Dus waarom ook niet voor een voedselbos? Ze spreidt de naalden in ‘het nest’. Dan klappen we op haar aanwijzingen collectief twee keer in de handen, buigen en herhalen het klappen. Iedereen doet serieus mee, meer uit respect voor de natuur en zijn vitaliteit, dan uit vroomheid – denk ik.

Dan pas verhuist het ginkgo-boompje van zijn pot naar ‘het nest’ en wordt de ruimte tussen nestwand en kluit gevuld met blad en tuinafval, stevig aangedrukt. De wortels halen hun voedsel uit dat organisch materiaal en zoeken vanzelf de grond op voor water. Het smalle met stenen gevulde gat midden onder de boom zorgt voor beluchting van de wortels op hun weg naar de diepte. Oyamada-kun schept op deze manier de beste conditie voor de jonge boom op die plek. Hij heeft meteen gezien dat de bodem de uitputting door vroegere rijstteelt nog niet te boven is. Blauwgrijze ‘rottende’ klei die tijdens het graven naar boven kwam is daar een aanwijzing voor. In een natuurlijk bos is de bodem poreus, vol organisch leven en met een evenwichtige waterhuishouding. Hier is dat nog niet het geval en in haar eentje zal de ginkgo dat niet redden. Ze staat er nu kaal en eenzaam bij; ‘zij’, want het is een vrouwelijk exemplaar. Op (mannelijk) gezelschap moet ze even wachten. Het terrein is nog te nat. Komende winter graven we geulen en vijvers, bepalen we waar welke soort boom of struik komt en hoe een wandelpad gaat lopen. Met verdere beplanting en groei van het voedselbos neemt het organisch stofgehalte vanzelf toe en verbetert allengs de bodem. Die informatie krijgt het gezelschap later op de middag nog eens voorgeschoteld via een Youtube filmpje.

Met een groepsfoto sluiten we de boomplant-ceremonie af. De lunch wacht. Onder een heerlijke najaarszon geniet iedereen in de tuin van groentesoep, onigiri (rijstballen), yakitori (gegrilde kip), tsukemono (zelfgemaakte pickles) en groenteschotels; zoveel mogelijk met ingrediënten uit eigen tuin. Er heerst een ontspannen sfeer en het kost moeite om na de maaltijd mensen naar binnen te loodsen voor de vertoning van het videofilmpje.

Samen met Ando-kun heeft Hiroe de afgelopen weken voor een Japanse ondertiteling gezorgd bij de Nederlandstalige video “Meet je voedselbos-oogst”. Het gezelschap ‘zuigt’ de informatie op van voedselbos-pionier Wouter van Eck en de onderzoekers van Wageningen Universiteit. Bodemverbetering, toename van biodiversiteit en productiviteit zonder menselijk ingrijpen, op wetenschappelijke manier vastgesteld. Het maakt indruk.

De meeste mensen schuiven na de film nog even aan om na te praten onder het genot van thee en cake. Tijdens het gesprek dringen onverwacht de vrolijke noten van de muziekmolen binnen. Het gezelschap stuift naar buiten. Een Westelijk opgestoken wind scheert over de lege valei van het toekomstige voedselbos en zet de molen in werking. Een haast kinderlijke opwinding maakt zich van de toeschouwers meester. Het lijkt of de vrolijke klanken van de bamboe-xylofoon willen zeggen: eind goed, al goed. Een half uur later is het weer wind- en muisstil en iedereen naar huis.

De volgende ochtend komt de kweker op bezoek bij wie we de ginkgo kochten. Hij is nieuwsgierig naar ons voedselbos-project. Niet uit commerciële overwegingen maar vanwege zijn betrokkenheid bij een herbebossingsproject in Kizugawa, een ‘jonge stad’ in het naburige Kyoto. Het voedselbos-concept is iets nieuws en spreekt hem aan. Hij wil ervan leren. We bieden aan de Youtube filmpjes over voedselbossen met Japanse ondertiteling aan zijn staf te laten zien en over ons project van gedachten te wisselen. Hij ziet het helemaal zitten. Eerder dan verwacht en met nog maar één enkel boompje, maakt het voedselbos al nieuwsgierig. Wat moet dat worden? 

BROOD MET KAAS

Immigranten zoeken graag land- en lotgenoten op, all over the world. Informeel dan wel georganiseerd. Per nationaliteit vind je vaak clubs in den vreemde. Ook in Japan. Inburgering zit in je hoofd, je ‘heimat’ in je ziel.
Wat mijzelf betreft: geen behoefte om hier met landgenoten Sinterklaas of Koningsdag te vieren. Ooit een nieuwjaarsborrel bijgewoond van de Nederlandse Vereniging in West Japan 1). Maar snert en pannenkoeken verleiden me niet gauw ’n tweede keer. Ik hou van Nederland en koester contact met familie en vrienden daar. Ben dagelijks dankzij radio4 en de NRC digitaal met het moederland verbonden. Lees hoofdzakelijk Nederlandstalige boeken en met Hiroe communiceer ik vrijwel alleen in mijn moerstaal. Waarom zou ik nog lid worden van zo’n immigrantenclub?

Zoiets als ‘vaderlandsliefde’ is mij al helemaal vreemd, daarvoor voel ik me te veel wereldburger. Maar kom ik in Japan ‘iets Nederlands’ tegen, spits ik toch mijn oren. Zoals in de afgelopen weken.
We krijgen bezoek van schrijfster Michiko-san. Een energieke vrouw, die niet om een woordje verlegen zit. Nog voordat Michiko de poort is gepasseerd laat ze me – in niet mis te verstaan Engels – weten mishandeld te zijn door een Nederlandse man met wie ze ooit een relatie had. Punt.
Overrompeld door deze openhartige ‘kennismaking’ kan ik niet anders dan op z’n Japans reageren en met gebogen hoofd ’gomèn nasai’ zeggen, een plaatsvervangend excuus voor aangedaan leed. Ze stelt mijn gebaar op prijs. Bij de thee horen we dat ze ooit in een vuistdik boek haar hart heeft gelucht over d’r onverkwikkelijke liefdesaffaire. Enkele dagen later staat er een artikeltje over ons en onze activiteiten in de lokale versie van de Mainichi-Shinbun. Daarin schrijft ze met waardering over mijn nationaliteit en over de decennia lange ervaring van Hiroe in Nederland. Alsof de lucht boven Nederland nu helemaal geklaard is.

Begin november bezoeken we vriendin Yuko in Tsuyama, 200 km van hier. We trekken een hele dag met haar op en bezoeken ’s-middags de Tsuyama Archives of Western Learning oftewel het ‘Rangaku-museum’ 2).
Op de voordeur een sticker van het Leidse Sieboldhuis. Binnen vallen meteen de Hindelooper decoraties op, waarvan we de maakster, Kinuko-san, maar al te goed kennen 3).
Het museum vertelt vooral het verhaal van enkele Japanse bollebozen uit de tweede helft van de 19e eeuw. Stuk voor stuk pioniers, in brons vereeuwigd voor de museum- entree. Een Nederlands – Japans woordenboek en vertalingen uit het Nederlands van diverse wetenschappelijke boeken in het Japans staan op hun naam. Mijn speurtocht naar iets ‘lees- of verstaanbaars’ in de lawine aan teksten levert weinig op. Op een paar snippertjes na is alles in het Japans.
Alleen ‘Ontleedkundige Tafelen’ op het titelblad van een 18e eeuws Nederlands  anatomieboek springt in het oog. Naderhand lees ik in een Engelstalige brochure dat twee Japanse artsen met dit boek in de hand lijken opensnijden voor anatomische studies. Ze zijn verrast door de nauwkeurigheid van de tekeningen en beschrijvingen. Tot dan kennen Japanners enkel Chinese illustraties van het menselijk binnenste, gezien als een afspiegeling van de kosmos. Dus meer landschappen dan organen.

Eenmaal terug in de entreehal ontdekken we de minuscule mededeling:  “Engelstalige audiotour beschikbaar”. We suggereren de conservator en receptioniste om buitenlanders voortaan bij aanvang van hun bezoek uitdrukkelijk op die service te wijzen. Die suggestie wordt in dank aanvaard en een diepe buiging valt ons ten deel als we het ‘Rangaku-museum’ verlaten.

Yuko is een beeldend kunstenaar, die we in Nederland leerden kennen toen ze in het naburige Heusden woonde. Ze runt hier nu in haar eentje het guesthouse annex galerie, gevestigd in een groot traditioneel huis. Mooi gerenoveerd. Ondanks de sporen van vroegere welstand zijn de ruimtes sober en leeg.  Yuko heeft ze zorgvuldig ingericht niet met meubels, maar met sculpturen van haar vader, die beeldhouwer is4) : koppen, bustes, liggende, zittende of staande figuren in steen, brons, hout of terracotta. Alsof ze vaste bewoners zijn zo bescheiden en vanzelfsprekend zijn ze in het hele pand aanwezig. Yuko probeert het werk van haar zieke en bejaarde vader te verkopen. Moeilijke opgave. Aan de kwaliteit van het – enigszins klassieke – werk ligt het niet. Maar vergeleken bij Nederland ontbreken in Japan klimaat en infrastructuur voor kunst met een K.

Ik ben enigszins geshockeerd als we de volgende dag het sculpturen-depot van Yuko d’r vader bezoeken. We rijden daarvoor naar zijn geboortedorp, zo’n 10 km verderop. 

Op een kruispunt van wegen is een driehoekig veldje uitgespaard. Het is ‘bevolkt’ met grote beelden, merendeels vrouwelijke naakten in zwart graniet. Willekeurig opgesteld. Sommigen staren elkaar aan, anderen kijken wezenloos in de verte. Liggende, hurkende, buigende en strekkende figuren. Bizar om te struinen tussen zo’n verzameling granieten lijven. Ergens tussen de beelden staat een lelijk opberghok, aan de voet waarvan een serie koppen. Angst voor diefstal of vandalisme heeft Yuko niet: niemand is in kunst geïnteresseerd. En vandalisme? Op dat punt contrasteert Japan compleet met Nederland. Je ziet hier zelden graffiti, laat staan vernielingen, zelfs niet in metropolen als Tokyo en Osaka. 

We lopen even de heuvel op naast de driehoek. Bovenop staat het vervallen poortgebouw dat deel uitmaakte van het geboortehuis van Yuko’s vader. Als jongeman verliet hij voor goed zijn ouderlijk huis om in Tokyo te studeren, te werken en te wonen. Voor een beeldend kunstenaar lijken de perspectieven daar rooskleuriger dan op het platteland. Maar de tragikomische verzameling beelden op de winderige driehoek onder aan de heuvel doet vermoeden dat hij inmiddels een illusie armer is. 

Yuko bakt en verkoopt heerlijk zuurdesembrood; op de ochtend van vertrek heeft ze voor dag en dauw enkele broden gebakken. We nemen er twee mee. Op de terugweg hebben we nog een afspraak met vriendin Yasuko. Net uit Nederland aangekomen op de luchthaven van Osaka Int Airport spreken we af bij een wegrestaurant. Corona-maatregelen verplichten haar 10 dagen openbaar vervoer en contact met mensen te mijden. Ze huurt daarom een auto.
Elke keer als ze naar Japan komt om haar moeder te bezoeken brengt ze Hollandse kaas voor me mee. Tijdens de afgelopen periode van reisbeperkingen stuurde ze die heerlijkheden zelfs op. We treffen elkaar op de parkeerplaats van het wegrestaurant. Alsof het om een louche deal gaat overhandigt Yasuko mij snel en met gestrekte arm de Hollandse lekkernij. In een kwartier tijd, onder een stralende zon en op anderhalve meter afstand van elkaar praten we bij. Nog gauw een selfie en ieder vervolgt zijn weg.

De volgende ochtend geniet ik van een heerlijk Hollands ontbijt: brood met kaas, dankzij Yoku en Yasuko.
Een paar dagen later vinden we een catalogus in de brievenbus van Hindelooper ‘kunst’. Afzender: Kinuko-san. Naast gedecoreerde meubels, tegels en paraplu’s ook enkele schilderijtjes. Twee ervan zijn duidelijk geïnspireerd op Van Goghs, die daarvoor op zijn beurt weer motieven ontleende aan Japanse prenten. Een hutspot van Japans-Nederlandse ingrediënten in Hindelooper stijl. Nederland is nooit ver weg.

1)  zie: blog-archief 3 februari 2019
2)  Rangaku is Japanse ‘Hollandologie’ of ‘Nederlandkunde’, de studie van Westerse wetenschap en techniek tussen 1635 en 1853 toen
de Hollandse
 handelspost op Dejima bij Nagasaki de enige verbinding met de (Westerse) buitenwereld vormde.
3)  zie: blog-archief 2 oktober 2019
4)  zie: www.toshiosakurai.com/

 

 

MEMENTO MORI

Omdat onze woonomgeving al een permanent vakantiegevoel geeft trekken we er nauwelijks op uit. Als we al eens voor een of meer nachten van huis gaan proberen we dat plezier ook nog met ‘iets nuttigs’ te combineren. Zondag 19 september. Surfend op de digitale golven blijken ryōkans en hotels tot onze verbazing overal volgeboekt. Dus vertrekken we maandag de 20ste in de veronderstelling op zo’n doordeweekse dag wel een slaapplek op de bonnefooi te vinden. 

Het ‘nuttige’ is in dit geval het Forest River-project in Asuka: een initiatief om verwaarloosde bossen op berghellingen te verbeteren. Volwassen vrijwilligers en (hun) kinderen plegen dit onderhoud door een combinatie van actieve recreatie en educatie. Dat laatste is de uitdrukkelijke bedoeling van de initiatiefnemer, meneer Morikawa, een gepensioneerde leraar. Zelf geboren en getogen in een bergdorp dat onder Asuka valt gaat hem de kwijnende natuur zeer aan het hart. 

Zijn vader, een kamikazepiloot die de oorlog overleefde, was een man van aanzien. Als oudste zoon is Morikawa-san voorbestemd zijn vader als hoofd van de familie op te volgen. Omdat hij echter – tegen zijn ouders wil in – de liefde van zijn hart volgt verliest hij die positie aan zijn jongere broer en vertrekt naar elders. Een jarenlange breuk houdt hem weg van familie en geboortedorp.
Als het contact herstelt bewoont zijn broer inmiddels het ouderlijk huis en bekleedt het ambt van burgemeester. Met lede ogen ziet Morikawa-san hoe de natuurlijke erfenis van zijn vader, de bossen, er ondertussen bij staat en besluit er iets aan te doen. Maar ook die natuurliefde wordt door zijn gezag dragende broertje maar lauw ontvangen. Ondanks deze scepsis zet hij door. Stapje voor stapje krijgt het bosonderhoud vorm en uiteindelijk weet hij zelfs de burgemeester voor zijn project te winnen. Forest River, is een vertaling van Morikawa1, de familienaam. Bos èn ouderlijk huis worden – letterlijk en figuurlijk – door een snel stromend riviertje met elkaar verbonden.

Na WO II vindt in heel Japan massaal herbebossing van kale hellingen plaats ten behoeve van de houtproductie. Dicht op elkaar geplant schieten zo overal productiebossen uit de grond van één, hooguit twee soorten naaldbomen: sugi en hinoki. Snelgroeiende kaarsrechte stammen, prima voor de bouw. Bosbouwer is dan nog een zwaar, maar gerespecteerd beroep en bosbouw een bloeiende bedrijfstak. De cyclus van beplanting, onderhoud en rooien houdt de bossen relatief gezond, ondanks de monocultuur. Het ecosysteem is wel armer dan van een gemengd bos, maar gaat niet verloren. Wilde dieren vinden er nog steeds voedsel, de grond houdt water vast en spoelt niet van de hellingen. In de jaren ’90 komt de klad erin. Japan haalt goedkoop hout uit Canada, de inlandse houthandel stort in. Bevolkingskrimp op het platteland en een groeiende minachting voor lichamelijk en ‘vies’ werk, doen daar een schepje bovenop. Er wordt niet meer naar de bossen omgekeken. Te dicht op elkaar geplant beconcurreren bomen elkaar sindsdien op groeiruimte en zonlicht. Gevolg: bossen zijn verworden tot een unheimisch duister oord waarin ijle, kale stammetjes ergens in de hoogte een onzichtbaar ‘dak’ dragen. Geen onderbegroeiing meer. Door zo’n bos zie je de bomen niet meer en vice versa.

Morikawa-san heeft dus een missie: met weinig of geen geld de bossen zien te redden, niet alleen nu en die van de familie, maar ook in de toekomst en elders. Vandaar de combinatie van ouders met kinderen. 

Tijdens zijn bezoek aan ons – enkele weken geleden – toont hij foto’s van zijn project uit de afgelopen 8 jaren. We zien hoe kinderen samen met (hun) ouders helpen bij het uitdunnen van verdicht bos. Op een verrassend slimme, oeroude methode. Bomen, die eruit moeten worden ter plekke zo ver mogelijk van hun bast ontdaan waarna de stam uitdroogt en de boom sterft. Pas dan wordt hij omgezaagd. Het waterverlies brengt het gewicht enorme omlaag, zodat de afgezaagde stam met mankracht versleept kan worden. Koppie, koppie.

Terug naar Asuka. We treffen Morikawa-san ’s-ochtends om 10 uur bij het dorpshuis. Hij wil ons een workshop van zijn Forest River project laten bijwonen. Net buiten het dorp op een schaduwrijke plek aan de bosrand heeft zich een groep van 16 kinderen in de leeftijd van 4 – 8  jaar en ongeveer evenveel ouders/begeleiders verzameld. Ze komen soms van ver buiten het Asuka. De entourage heeft iets van een ‘open lucht schooltje’: rekken met kinderboeken over planten en dieren, werktafeltjes, prikborden. Tussen een paar bomen zijn touwen gespannen waar kinderen zich klimmend en balancerend kunnen uitleven.

Volgens Morikawa-san zijn het allemaal kinderen met leer- en/of gedragsmoeilijkheden, iets dat mijn lekenoog ontgaat. Vandaar waarschijnlijk de bijna één-op-één begeleiding. En waarom ook geen natuureducatie met ’n therapeutisch tintje? Hoe dan ook, de kinderen luisteren behoorlijk gedisciplineerd naar de ‘juffen voor de klas’. De eerste vertelt een sprookje dat zich – natuurlijk – in een bos afspeelt, de tweede legt de groeikracht van bamboe uit en wat je er zo al van kunt maken. Een foto van bamboe die – dwars door de vloer – een keuken binnendringt maakt grote indruk. Op het half uurtje ‘theorie’ volgt de praktijk: van gedroogde bamboe maken de kinderen bezems, spatels of speelgoed. Met bewonderenswaardige toewijding van hun begeleiders leren zelfs de kleinste ukken messen, zagen en tangen hanteren. Alles verloopt in een gemoedelijke sfeer en het team vrijwilligers lijkt te varen op een vertrouwd kompas. Morikawa-san bemoeit zich nergens mee en houdt zich op de achtergrond. 

Terwijl de kinderen verder knutselen neemt hij ons mee naar zijn ouderlijk nest, een groot traditioneel huis met ommuurde tuin en indrukwekkende, gesloten poort. Hij meldt zich via de intercom en wacht keurig op een welkom van zijn schoonzus. We vangen een glimp op van het interieur, waar de tijd stil is blijven staan ondanks de complete herbouw van het huis zo’n 10 jaar geleden. Door een poortje aan de achterzijde komen we bij het riviertje, waarvan het heldere, maar snel stromende water een diepe geul in het gesteente heeft geslepen. Erboven welft een bladerdak. Morikawa-san wijst op een stenen trapje dat naar de plek leidt waar zijn moeder nog de was deed.

Dan gaan we naar het ‘zieke’ bos. Vanaf de weg erlangs is al te zien hoe erg ‘de patiënt’ eraan toe is: stammen als lucifershoutjes, grijs, grauw en donker. Morikawa-san pikt er een boom uit om ons de eerste stap van zijn ‘rooi-methode’ te leren. Beneden aan de stam snijdt hij de bast rondom door en maakt met een spatel een stukje ervan los. Vervolgens trekt hij van onderaf het reepje zo ver mogelijk in één lange strook van de stam. Dan is het aan ons om de boom verder te villen, een karweitje dat na de lunch de kinderen wacht.

Met de kinderen – zo vertelt Morikawa-san – houdt hij vòòr de dodelijke ingreep een kort ritueel ter verontschuldiging aan de goden waarvan elke boom een manifestatie is. Een oud gebruik dat met de verwaarlozing van de bossen teloor is gegaan.
Rond het middaguur nemen we afscheid van Morikawa-san en zijn Forest River-project.

Even buiten het dorp zien we enorm veel mensen langs velden en boshellingen wandelen. Op de heenweg was ons de ongewone drukte op wegen ook al opgevallen. Dan realiseren we ons dat deze maandag wel eens een vrije dag zou kunnen zijn. En inderdaad, in de agenda staat op 20 september ‘keirō no hi’, ‘dag van respect voor de bejaarden’ 2.. Wij rekenen ons nog volop tot de categorie die dat respect moet betuigen. Na de lunch voegen we ons bij de menigte dagjesmensen dat de Ishibutai tumulus bezoekt: een indrukwekkende grafheuvel uit de 6e eeuw en dé trekpleister van Asuka.

Een kolossaal hunebed op een heuvel, waaronder zich een grafkamer bevindt. We gaan er binnen en ik mijmer: ‘geen betere plek dan deze en geen betere dag dan vandaag voor een memento mori ‘ : ’denk aan je sterfelijkheid’ of in mijn eigen hybride vertaling : ’denk aan de bossen’.
Vóór de files zijn we weer thuis, verzekerd van een heerlijk en vertrouwd bed.

1. mori = bos(sen), kawa = rivier(en)
2.  In 1966 werd ‘bejaardendag’ een nationale vrije dag. De Japanse regering schonk een zilveren herdenkingsbeker aan Japanners die 100 jaar werden. Dat waren er toen 153. Omdat het aantal fors toenam werd in 2009 de beker verkleind om kosten te besparen. In 2014 ontvingen 29.357 nog een zilveren bekertje. In 2017 kregen 32.097 100-jarigen (27.461 vrouwen en 4.636 mannen) slechts een felicitatiebrief met een goedkoop – verzilverd – souvenirbekertje, dat een besparing van $ 1 miljoen opleverde. Of dit vrijkomende bedrag sindsdien in ‘zorg’ wordt gestoken is voor ons en elke kritische burger nog de vraag.

 

FUNERAL PARTY

Op excursie bij de usho, een meester die aalscholvers fokt en traint voor de visserij. We pauzeren in zijn prieeltje langs de Nagara rivier. Aan de overkant de Kinkaberg. Bovenop torent het kasteel van de roemruchte Nobunaga clan. Maar de gids die ons al een hele ochtend over historische hoogtepunten van Gifu-stad vertelt wijst naar mijn zitplaats en zegt: ‘precies daar zat ooit Charlie Chaplin! ’Waaahhhh!!’ gaat het door de groep alsof het bankje bij toverslag van kwaliteit verandert. Japanners verbinden zich graag met beroemdheden en plekken die deze bezochten. Al eerder die ochtend hadden we zo’n ‘ontmoeting’ in de Myoshoji tempel. Daar logeerde ooit de gevierde haiku dichter Basho (1644 – 1694). Bij aankomst penseelde hij: ‘k wou da‘k lang genoeg kon blijven om de akaza1 te zien groeien tot een wandelstok voor senioren. De bejaarde tempelpriester vertelt dit al leunend op zo’n stok en wijzend naar de gekalligrafeerde haiku op een ereplaats aan de muur. Buiten zien we een levende akaza de hoogte in schieten.

Laatste bezienswaardigheid van die zondagochtend is de Daibutsu, een bijna 14 meter hoog Boeddha beeld in de Shobo-ji tempel. Ook al een beroemdheid. De ‘ruggengraat’ van deze Boeddha is tevens de centrale steunpilaar voor de constructie van het hele tempelgebouw. Het beeld zelf bestaat uit bamboevlechtwerk, opgevuld met klei en afgewerkt met papier, bladgoud en lak. Een sympathieke Boeddha, die met mededogen naar de mensen beneden kijkt, anders dan zijn giga collega bij ons in Nara2 die onbewogen over de hoofden van het volk heen tuurt.

We zijn een weekend in Gifu-stad op uitnodiging van Okāsan, onze ‘instant-moeder’3 , tezamen met al haar nakomelingen plus hun schoonouders. Een gezelschap van 38 personen, in leeftijd variërend van 8 maanden tot 97 jaar (Okāsan).

Eindelijk is het dan zover: Okāsan d’r funeral party oftewel haar ‘laatste’ wil: bij leven en welzijn feestelijk afscheid nemen van mens en wereld. En Okāsan d’r wil is wet. Twee jaar geleden al aangekondigd, maar wegens de pandemie telkens uitgesteld. Blakend van gezondheid en levenslust denkt iedereen dat ze glansrijk de 100 passeert. Maar nog eens uitstellen?  Geen sprake van!  Je weet maar nooit en… de Olympische Spelen gaan tot ook gewoon door? Teneinde raad bedenkt haar oudste zoon dat alle volwassenen vooraf twee keer een PCR-test ondergaan. Een betrekkelijke veiligheidsmaatregel, want in het enorme hotel drommen we met honderden andere gasten uit heel Japan samen.

De bekommernis om besmettingsgevaar verdwijnt snel wanneer we met het hele gezelschap inschepen in twee boten die aan de achterzijde van het hotel klaarliggen. Het is zaterdag rond 18.00 uur. Een laagstaande zon zet lucht, water en onszelf in een rooie gloed. Iedereen is in bad geweest en gehuld in een yukata4 van het hotel of in eigen kimono zoals in het geval van Hiroe en mij. Eindelijk eens gelegenheid de zomerkimono te dragen die ik lang geleden cadeau kreeg, maar in Nederland in de mottenballen liet liggen.

 Dit moet het hoogtepunt worden van Okasan d’r feest: varend dineren en ondertussen getuige zijn van een ukai, het vissen met daarvoor getrainde aalscholvers, een 1300 jaar oude, maar in leven gehouden traditie. Terwijl we enkele kilometers stroomopwaarts varen worden we ingehaald door een boot waarop twee koks ayu grillen, de riviervis waar aalscholvers bij uitstek op jagen. Even later gaan we voor anker en voegt de Chef-kok de visjes toe aan de al opgediende gerechten. Nauwelijks geproefd van die heerlijkheden of een usho en zijn assistenten komen met hun boot langszij. Gehuld in een stro-rokje en zwart hemd vertelt de meester over de aalscholver-visserij. Eerst draait hij een zwarte doek in een punt op zijn hoofd. Met het witte mondkapje en sikje dat eronder uitsteekt heeft hij zelf iets weg van een aalscholver.

Sinds lang worden de vogels in gevangenschap gefokt en getraind voor de visserij. Hun aangeboren vaardigheid om onder water te duiken en daar vissen te verschalken is ‘verfijnd’ tot een techniek om die vangst niet door te slikken, maar – uiteindelijk – de menselijke maag te vullen. Uit een van de manden haalt zijn assistent een levende aalscholver te voorschijn. De vogel krijgt een touwtje om zijn hals ter hoogte van zijn maag en een paar dooie vissen voor zijn neus. Als in een reflex schiet zijn snavel af op de vissen, die subiet in zijn keelgat verdwijnen. De meesterhand masseert vervolgens zijn strot en floep daar is de vis weer. Dit herhaalt zich enkele keren. Het gaat allemaal zo snel, soepel en geroutineerd, dat gedachten aan zoiets als dierenleed geen kans krijgen. Vooralsnog, want het echte werk moet nog komen.

 We leren dat in deze manier van vissen al lang geen brood meer zit. De visstand is dramatische gedaald door overbevissing en milieuomstandigheden. De ayu wordt nu elders gekweekt en ieder jaar uitgezet in de Nagara. Ukai  is cultureel erfgoed geworden en valt onder het Bureau van de Keizerlijke Hofhouding in Tokyo. Dit instituut benoemt de usho, waarvan er nooit meer dan acht zijn. Een eer die wel verplichtingen met zich meebrengt: sowieso gaat er elk jaar een maaltje verse ayu via de strot van de aalscholvers naar de keizerlijke familie. Verder dient de usho gasten van staatsbezoeken te trakteren op een ukai. Tenslotte dient hij met zijn ‘attractie’ beschikbaar te zijn voor leden van de keizerlijke familie en hun relaties. Zo zullen ‘de Oranjes’ vast ’n keer – net als wij – op de Nagara gedobberd hebben.

Het begint te schemeren. De meester is nog niet klaar met zijn verhaal of onze aandacht wordt al weer getrokken door een varend podium. Vier dames in kimono dansen op traditionele muziek. Deinend op de golven brengen ze ons een serenade, opmaat voor het ‘moment suprême’. 

In de donkere verte doemen zes fakkels op. Van dichterbij blijken het complete vuurkorven te zijn, die aan een wendbare arm op de boeg van elke boot hangen. Hun licht is net voldoende om de verrichtingen van de meester en zijn ‘vissers’ op afstand te kunnen zien. Een tiental aalscholvers bevindt zich in het water naast iedere boot, aangelijnd in de hand van hun baas. Geregeld gaan ze kopje onder. Heeft er een beet dan trekt de usho hem tot de bootrand uit het water omhoog om hem snel z’n buit te ontfutselen en de vogel terug te zetten. Een heel circus om al die beesten in de hand en in de gaten te houden en te vermijden dat hun lijnen met elkaar in de knoop raken. Een aalscholver kan wel 20 vissen in een uur verschalken hoorden we tijdens de demonstratie eerder op de avond. 6 boten x 10 aalscholvers x 20 vissen zouden dus 1200 vissen in een uur tijd kunnen opleveren. Als er al ooit zo’n vangst is gedaan dan ligt die toch in een ver verleden toen mensen nog met deze vorm van visvangst moesten zien te overleven. Nu is de aalscholvervisserij louter een cultuurhistorisch evenement vergelijkbaar met de even oude valkenjacht elders in de wereld.

Een half uur later varen de zes boten ter afsluiting van de show nog één keer in formatie voorbij. Wij keren terug naar het hotel, de zondag nog voor de boeg. Okāsan d’r ultieme wens is vervuld, zelfs met keizerlijke egards. Haar funeral party ……….je kunt je maar ergens onsterfelijk mee maken.

1 de akaza is een éénjarige plant die wel twee meter hoog kan worden; gedroogd leent de stam zich uitstekend
voor wandelstok want hij is licht, onbreekbaar en ligt prettig in de hand.
2 de grote boeddha in de Todaiji-tempel, op wereld erfgoedlijst van UNESCO
3 zie: ‘Okasan’, blog-archief  13 november 2019.
4 katoenen kimono, die na het nemen van een bad wordt gedragen

 

URUSHI

– wat glimt als een spiegel verbergt zichzelf  –

Met een ‘tomtom’ kom je in vrijwel elke uithoek van Japan, maar niet per se op elk adres. Straatnamen zijn er zeldzaam evenals huisnummers. Wij hebben een afspraak met Tarui-san die aan de rand van Nara-stad woont. Eenmaal in de buurt bellen we hem waarop hij met de brommer komt om voor ons uit naar zijn huis te rijden. Hoewel aan de voet van de beroemde Wakakusa-berg en omringd door ’t groen van een oerbos oogt zijn huis niet bijzonder. Op het voorterrein een golfplaten loods met auto, brommer en wat fietsen. Kippen en een trotse haan scharrelen vrij rond tussen een trampoline en tuinmeubilair van uitgeholde boomstammen. De natuur heeft het hier voor het zeggen.  Als we hem volgen door de openstaande voordeur scheren zwaluwen langs onze hoofden. De ganglamp hangt scheef onder het gewicht van een zwaluwnest, pal naast de fitting. Ook verderop, bij de trap, nestelt een zwaluwenpaar. Zijn vrouw begroet ons en merkt onze verbazing. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is zegt ze hun huis met de vogels te delen. De zwaluwen vliegen vrij in en uit, het raam boven de voordeur is verwijderd. Dat is’t.

Tarui-san wacht ons ondertussen op in de ontvangstruimte, een met tatami-matten belegde en boekenkasten afgeschermde hoek van zijn werkplaats. Een assistent werkt onverstoorbaar in lotuszit op de vloer aan een serie offertafeltjes. Hij kijkt niet op of om. ’t Geluid van de scharrelkippen en het gekraai van ‘hun baas’ dringen door het open raam binnen.

Het contact met Tarui-san danken we aan Ryō-kun1, die hem dit voorjaar bij ons introduceerde. Zijn cultuurhistorische kennis maakte indruk èn nieuwsgierig naar zijn professie: dat van lakwerker. Urushi (lakwerk)2 is een duizenden jaren oud ambacht dat – ook al weer – vanuit China naar Japan kwam. Aanvankelijk alleen ten behoeve van tempels en schrijnen, later ook voor het keizerlijk hof en de adel. 

Terwijl zijn vrouw ijskoffie serveert vleien we ons op de tatami aan de salontafel, recht tegenover Tarui-san. Hij steekt van wal alsof er geen tijd is te verliezen. Ter illustratie legt hij een plank op tafel: uiterst rechts 3 cm kaal hout, uiterst links ± 10 cm met parelmoer ingelegd hoogglans lakwerk, daartussen de 35 opeenvolgende bewerkingsstadia.

Als een gedreven docent geeft hij college over het lakwerk proces en de toepassing van decoraties met parelmoer, zilver en goud. Een gave schelp, vierkantjes parelmoer om figuurtjes uit te zagen, een plaat 18 karaats goud, alles komt op tafel. 

Hij trekt boeken uit de kast, slaat ze open op pagina’s met afbeeldingen van historisch lakwerk. Ernaast zet hij voorbeelden van eigen werk om de gelijkenis te demonstreren. En die is treffend. Tarui-san noemt zich dan ook geen kunstenaar, maar kopiist. Het namaken van honderden jaren oude voorbeelden is zijn core business.

En zijn klanten? Boeddhistische tempels en Shintoïstische schrijnen. Daar barst het van in Nara, ooit het Boeddhistisch ‘Vaticaan’ van Japan en zelfs voor korte tijd keizerlijke hoofdstad. Veel van deze heiligdommen staan op de Werelderfgoedlijst of zijn Nationaal Cultuurbezit.
Hij blijft er heel bescheiden onder, maar uit zijn verhaal maken we op dat hij een soort ‘hofleverancier’ is voor dit soort instellingen. Niks restaureren dus, maar kopiëren, een oude praktijk die ook geldt voor het ‘behoud’ van veel historische gebouwen. Eeuwenoude tempels kunnen ‘nagelnieuw’ zijn (ook al komt er geen spijker aan te pas).

Zo lijkt Tarui-sans kostje wel gekocht. Want, zo vertelt hij, ooit verordonneerde de abt van een invloedrijke tempel dat lakwerk niet ééns in de zestig, maar elke twintig jaar opnieuw gemaakt moet worden. Snel afschrijven houdt het vak op peil. Dit is nog steeds zo3 en het is aan die oekaze te danken dat het arbeidsintensieve ambacht op dit hoge niveau is blijven bestaan. In plaats van once in a lifetime kan een lakwerker meerdere keren zijn specialisme inzetten en tevens een jongere generatie opleiden. Tarui-san is er zelf het levende bewijs van: zijn vader was vijfde generatie lakwerker in de familie. Hij kreeg het vak dus met de paplepel ingegeven. Al vanaf zijn twaalfde duikt hij in de lakwerkgeschiedenis. Met de jaren groeien zijn kennis, vaardigheden en vooral: zijn liefde voor urushi.

Na ongeveer een uur kondigt hij ‘een bijzondere gast’ aan, maar vertelt niet wie of wat. Terwijl hij even verderop in zijn werkplaats een zoveelste sigaret opsteekt zwaait de deur open. Furuta-san4 komt binnen, behangen met enkele manden en uitgedost als een excentrieke marskramer. Brede grijs op zijn gezicht. De sfeer verandert compleet en zijn komst voelt meer als een overval dan als ’n verrassing. We verhuizen van de tatami naar een chaise longue op een Perzisch tapijtje ernaast, waar Furuta-san meteen begint met het bereiden van thee, zìjn thee uiteraard.

Maar eerst moet er weer geproefd worden: deze keer het verschil tussen water uit een klein glas, uit een keramisch kopje of uit – jawel – een lakwerk kommetje. Ik ben snel klaar met mijn bevindingen: het voelt allemaal anders, maar smaakt hetzelfde. De test valt in meerderheid uit ten gunste van het lakwerk kommetje en dat is precies wat Furuta-san wil horen. Hij had Tarui-san al gevraagd een set theekoppen te maken waarvan de proefmodellen klaarstaan. De testuitslag begroet hij dan ook weer met een brede grijns.

Terug naar de urushi. We krijgen een paneel in handen geduwd dat eruit ziet als iets van klei of metaal. Een geelgroen oppervlak met wat op het eerste gezicht een ‘spijkerpatroon’ lijkt. Hier en daar glinstert een kleurig glaspareltje. De ‘spijkertjes’ blijken kruidnagelen en de ondergrond een laagje peperdure wierook. Ook dit is lakwerk. Om beurten drukken we onze neus tegen het paneel om z’n exotische geur op te snuiven. Een bakje kruidnagels, een pondje van die peperdure wierook en een boek met historische voorbeelden van dergelijk lakwerk komen voor de dag.

Terwijl wij die spullen bestuderen halen de lak- en theemeester hun rookgerei tevoorschijn. Tarui-san stopt wierook in zijn sigaret en biedt Furuta-san hetzelfde aan om het aan zijn shag toe te voegen. Met schalks plezier geeft Tarui-san zich over aan de verkwisting het kostbare goedje alsof hij wil zeggen ‘wierook in lakwerk is ook maar een nutteloze luxe’.

De tabaksgeur al lang ontwend kijk ik met verbazing toe hoe de heren van hun rokertje genieten. Als Furuta-san ons ook nog zijn jointje aanbiedt waan ik me even in een Hollandse koffieshop. Dan begint hij te oreren over oude Chinezen en de geneeskrachtige werking van roken. Maar zulke ‘wetenswaardigheden’ zijn aan ons niet besteed.

Tarui-san blijft nuchter en demonstreert tenslotte hoe hij aan een serie zwarte ronde lakwerkdozen-met-deksel werkt. Puur lakwerk, zonder houten drager. Hij perst daarvoor de dikke lak samen met een stukje weefsel laag voor laag in een mal. Truc is elk segment van de lobvormige doos passend te maken met elk segment van de bijbehorende deksel. Die moeten precies sluiten. Over het demonstratiemodel is hij niet tevreden omdat de twee helften niet naadloos in elkaar vallen. Afgekeurd.

Urushi is perfectie. Met dat idee verlaten we zijn werkplaats en zonder navigatie vinden we de weg terug naar huis

1 ‘Theemonnik’ en bamboevlechter, zie vorige blog
2 Tarui-san gebruikt uitsluitend traditionele lak, gemaakt van het sap van de (Aziatische)
   lakboom.
3 De – nog puntgave – vervangen exemplaren gaan naar donateurs of sponsors.
4 Biologische thee-boer, zie vorige blog

 

THEE

Toegegeven, een erg sexy onderwerp is het niet, laat staan een ‘hot item’ in de actualiteit.Toch waag ik er een bijdrage aan, want ‘ocha’ (thee) doordrengt het leven van Japanners. Decennia lang heb ik het kopje groene thee aan me voorbij laten gaan als een laffe slok gekleurd water. Maar zoals met veel onbekende smaken, je kunt het leren waarderen. Zo is het mij vergaan. Ik begin er nu elke dag mee, drink wel tot een halve liter. Probeerde ik vroeger wakker te worden met sloten koffie nu doe ik dat met ocha. Staat natuurlijk haaks op de culturele verhevenheid van dit groene vocht, maar als ‘barbaar’ in Japan ben ik bij voorbaat verontschuldigd.

Groene thee1 is heilzaam en even stimulerend als koffie. Japanse zen-monniken leerden dat in China, waar ze studeerden. Het verhoogt de waakzaamheid tijdens meditaties. Bij terugkeer naar Japan namen ze thee-zaad mee en legden daarmee de eerste theetuinen van Japan aan. Zoals op het tempelterrein van de Kozan-ji2, iets ten Noordwesten van Kyoto. Nu zo’n 1000 jaar geleden. Hij bestaat nog steeds en wordt gezien als het begin van de Japanse theecultuur. Ooit ging ik er op bezoek, meer uit nieuwsgierigheid naar de tempel en zijn stichter, Myoe, dan naar zijn ‘groene nazaten’. 

Zen en thee waren in het oude China al een hecht koppel. Maar Japanners zouden geen Japanners zijn als ze die combinatie niet tot een hoogst verfijnde kunstvorm wisten te ontwikkelen in de Thee-ceremonie3. Ze kweekten daarmee een mentaliteit waarvan het alledaagse leven nog steeds sporen draagt. In de Thee-ceremonie oftewel ‘sadō’, de weg van de thee, zijn aandacht en thee schenken verenigd in een verfijnd ritueel: geconcentreerd en toegewijd voert de meester (m/v) minutieus en in stilte alle voorgeschreven handelingen uit. Het speelt zich af in een sober theehuisje of -kamer, omringd door natuur en met een toegangsdeur, die elke deelnemer op de knieën dwingt, zó laag. Dat ‘egaliseert’ de gasten en helpt hen in een sfeer van rust en eenvoud te komen. Hoe verheven ook, de Theeceremonie is een laag-bij-de-grondse activiteit. Iedereen zit geknield op de tatami-mat, billen op de voetzolen. Alles en iedereen is honderd procent gefocust op de handelingen van de meester en het nuttigen van het slokje ‘matcha’, de groene, licht schuimende thee.

Ocha is vooral een huis-tuin-en-keukendrankje dat routineus en onnadenkend wordt bereid, geserveerd en gedronken. Ben je ergens te gast dan staat er al gauw en ongevraagd een kopje groene thee voor je neus. Zonder poespas. Thee trek je ook overal ‘uit de muur’, warm of koud. 

Japanse of groene thee heeft zijn weg naar de rest van de wereld gevonden: aanvankelijk nog als iets voor hipsters en gezondheidswinkels, nu in elke theedoos als dompelzakje naast die van Darjeeling, Rooibos en Oolong. Zelfs ‘matcha’ heeft een groeiend aantal liefhebbers in het Westen. Webshops prijzen die groene delicatesse aan als een levenselixer, verbaal verpakt in allerlei zen-bla-bla.

Een Japans gezegde luidt: ‘Iemand die geen thee in zich heeft is niet in staat om waarheid en schoonheid ten volle te begrijpen’. Vraag me af hoeveel Japanners daar vandaag de dag nog van zijn doordrongen. De oorspronkelijke zen-geest is al lang uit de thee verdampt. Slechts een enkel individu legt zich nog met aandacht toe op het bereiden en serveren van thee. Wij kennen er twee: Tomoko en Ryō-kun.

Tomoko is een energieke vrouw van tegen de vijftig, maar oogt midden dertig. We leerden haar kennen als enthousiaste vrijwilligster voor het voedselbos. Ze is single en werkt bij een groot elektronicaconcern als een – naar eigen zeggen – stille, grijze muis, iets wat we ons moeilijk van haar kunnen voorstellen. Ze praat namelijk altijd luid, levendig en honderduit. Ze heeft zich ontwikkeld tot een soort ‘thee-sommelier’. In die hoedanigheid demonstreerde ze eens haar kwaliteiten voor ons en een gezelschap van zeven gasten.  Met attributen als waterkoker, weegschaal, thermometer, theeklopper en een hele reeks kommetjes installeerde ze zich op een hoek van de keukentafel. Hiroe had haar tevoren in kimono gestoken, een traditie die ze van huis uit niet kende, maar graag wilde leren. Vol verve stak ze een college af over de thee-traditie en wetenswaardigheden over de kunst van het thee zetten, groene thee wel te verstaan. En dan de proeverij: met telkens een graadje verschil in watertemperatuur kregen we in de kopjes van eierdop-formaat matcha aangeboden. Zelfs simultaan om met twee kommetjes het smaakverschil tussen de gradaties beter te proeven. Iedereen nipte aandachtig van het groene vocht alsof het dure whisky betrof. Mij ontgingen de nuances. De Japanse tongen beleefden er meer plezier aan, getuige de commentaren die op de diverse slokjes thee volgden. Tomoko zelf genoot zichtbaar van de ernst waarmee de proeverij plaatsvond. 

Vergeleken bij de extraverte Tomoko is Ryō-kun meer het type ‘monnik’. Hij is een dertiger en woont met zijn gezin in een – eigenhandig – tot woning omgebouwde schuur. Wabi-sabi stijl: schoonheid zien in wat vergankelijk en onvolmaakt is. Wat voor het interieur geldt, geldt ook voor hun levensstijl. Ben geneigd die te omschrijven als ‘verfijnde armoe’. Alles is basic, sober, zorgvuldig gekozen (tweedehands) en rustgevend. Hij verdient de kost met een al even simpel ambacht – bamboevlechten -, dat hij tot zo’n graad van perfectie heeft gebracht, dat hij ervan kan leven. Bamboe thee-eieren!  Bij hun eerste bezoek aan ons kregen we van hem zo’n gevlochten ei cadeau. Past precies in de roestvrijstalen theepot. 

Bij ons tegenbezoek verraste zijn vrouw ons met een zelfgebakken roggebrood, dat zo uit de oven van een Brabantse kwaliteitsbakker had kunnen komen. Zelf serveerde Ryō-kun toen – hoe kan het anders – thee. Dat deed hij met bijna ceremoniële aandacht en zorgvuldigheid, volkomen ongekunsteld. Alles klopte: zijn ernst, manier van doen en spreken, de entourage. Mijn conclusie: als iemand nog ’thee in zich’ heeft, moet Ryō-kun het zijn.

Vlak na ons bezoek stelde hij ons voor aan Furuta-san, een biologische thee-boer. Deze vijftiger komt oorspronkelijk uit de omgeving van Tokyo, maar ontvluchtte die streek tien  jaar geleden uit angst voor nucleaire fall-out van Fukushima. Nu probeert hij een bestaan op te bouwen met twee theeplantages in onze omgeving.

Bij één ervan hielpen wij een dag thee plukken. Op weg ernaar toe passeerden we Wazuka, beroemd om zijn thee-plantages: ooit 2000, nu nog 300 familiebedrijven. Hellingen vol prachtige frisgroene thee-stroken, die jaarlijks hordes toeristen trekken zoals de bollenstreek in Nederland. Maar niemand die achter deze groene schoonheid een minder fraaie werkelijkheid vermoedt. Moderne bestrijdingsmiddelen worden in zulke enorme hoeveelheden toegepast dat de van ouds bekende gezondheidseffecten van groene thee bijna cynisch klinken.

Het contrast met Furuta-sans theehelling kon niet groter zijn: woest en onverzorgd ogende struiken. Een decennia lang verwaarloosde plantage, overgroeid door bomen. Met bewonderenswaardig optimisme is Furuta-san al jaren in de weer om het bos terug te dringen en de theeproductie weer op gang te brengen. Met blote handen en zonder chemische middelen.

‘Thee-plukken’ is niet zo maar wat frisgroene blaadjes verzamelen: alleen formaties van twee jonge blaadjes met in het midden een ‘piekje’ komen in aanmerking. Dat betekende een ware speurtocht langs de verwilderde struiken.  Ondertussen je evenwicht zien te bewaren op de stijle helling, die ook nog eens bezaaid was met puin en glasscherven, onverteerbare souvenirs van illegale stort. Nee, bij ‘een heerlijk dagje theeplukken’ hadden we ons iets anders voorgesteld. 

Waar we wel van genoten was de thee tijdens de lunch: getrokken van de vers geoogste blaadjes, maar dat genoegen ontdekten we later ook dicht bij huis. Samen met Tomoko oogstte Hiroe genoeg jong blad van struiken in onze eigen tuin om er een pot heerlijke, superverse thee van te zetten. 

Thee, cultuur en poëzie: haiku-dichter Kikusha (1752-1826) verbeeldt het aldus:

Uit de tempelpoort
komend, ’t lied van de thee-oogst:
– dat is Japan! 4

1) De algemene benaming voor thee in Japan is o-cha; ’groene thee’ is de meest voorkomende, maar er zijn verschillende soorten met eigen benamingen; ‘matcha’ is groene thee in poedervorm en rijk aan antioxidanten; wordt o.a. gebruikt bij theeceremonies.
2) Onlangs verschenen: Cees Nooteboom ‘Over het Japanse klooster Kozan-ji en de beroemde diertekeningen’.  Koppernik. Amsterdam 2021
3) over eigen ervaring met Theeceremonie: zie Iroha-blog archief, november 2018.
4) Uit: Haiku – een jonge maan. Ned. vert. J van Tooren. Meulenhoff, Amsterdam. 3e druk1977 

 

WILD VOORJAAR

De opening van A.UN.HAUS afgelopen zaterdag 17 april. Met een zestal vrijwilligers tot in de puntjes voorbereid. We rekenen op zo’n 100 gasten. Ongeveer eenderde daarvan is donateur van Otentosan, een stichting die zich inzet voor zonne-energie en dat financieel ondersteunt. Maar helaas, corona gooit roet in het eten.
De explosieve stijging van het aantal besmettingen in Osaka en Nara dwingt ons het evenement af te blazen. Ruim een week na de uitnodiging vindt iedereen een afzegging in de (digitale) brievenbus . Mensen reageren met begrip en sympathie. Buren halen zelfs opgelucht adem en ook wijzelf zijn eerder gerust dan teleurgesteld.
Was het feestje niet door corona in het water gevallen, dan wel door het slechte weer: het plensde de godganse dag.
We prikken geen nieuwe openingsdatum. Uitnodigingstekst en -kaart, met een getekende impressie van zonnepaviljoen en A.UN.HAUS, schetsen een beeld van onze locatie en ambities. Daar houden we het voorlopig bij.

A.UN.HAUS met zonnepaviljoen (penseeltekening H.Okubo)

Verder raakt het oprukkende virus ons dagelijkse leven nauwelijks. We volgen het nieuws erover en blijven weg uit risicogebieden. Kijken niet eens uit naar de vaccinatie, die afgelopen week van start ging onder 65 plussers in grootstedelijke gebieden.

Liever genieten we van het voorjaar: met zijn uitbundige bloesems van kersen, magnolia’s, perziken, azalea’s en vele andere. Dit jaar allemaal tegelijkertijd met zelfs camelia’s nog in winterbloei. Alles vroeger dan anders en van kortere duur. Ontluikend groen, terugkerende zwaluwen, witte reigers, zangvogels, kikkers die tekeer gaan en boeren die hun rijstveldjes voorbereiden. Levendigheid en bedrijvigheid alom. Wie maalt dan nog om een virus?

Plattelanders hier putten na de winter energie uit jonge scheuten, ontkiemende planten en uitbottende bomen. De oudere generatie althans. Voor zover hun vitaliteit het toelaat scharrelen ze in bossen en bermen om in het vroege voorjaar scheuten van hoefblad en ‘heermoes’ of ‘paardenstaart’ *) te verzamelen; het gaat hen niet alleen om de vitamines, mineralen of geneeskrachtige werking ervan, maar ook om de pure levenskracht waarmee al dat jonge spul elk jaar weer tevoorschijn komt.

hoefblad scheut (fuki no tou)

heermoes ( tsukushi)

De Japanse natuur biedt sowieso een rijkdom aan eetbare wilde planten, vruchten, bloemen, bladeren, knollen en wortels. Mensen benutten die voedselbron hier meer dan elders in de wereld. Groenteboeren en supermarkten richten er zelfs speciale hoekjes voor in. Vóór de kernramp in Fukushima haalden bewoners er maar liefst 40% van hun voedsel direct uit de wilde natuur!  

Interesse in wat de natuur aan eetbaars te bieden heeft is ook Hiroe niet vreemd. In Nederland al stonden gerechten met brandnetels, klitwortel en pis-en-lit op tafel. En niet te vergeten de ‘warabi’, een bepaalde varenscheut, die qua smaak niet voor asperges onder doet. We kenden alle vindplaatsen in de Brabantse bossen. Haar interesse in de ‘wilde keuken’ sluit in Japan dan ook mooi aan bij de gewoonte voedsel in de vrije natuur te vergaren. Elk seizoen met zijn eigen voortbrengselen. Rondom ons huis valt al van alles te oogsten: behalve hoefblad en heermoes, kogomi (varenscheuten), kraaienpeulen, kakiblaadjes en Japanse bijvoet oftewel yomogi**). Verder een variant van de beruchte Japanse duizendknoop: in Nederland gehaat om zijn woekering, hier geliefd om de ‘rabarber’ of jam van de jonge stengels. Een perfecte opmaat naar het voedselbos.

Japanse duizendknoop en kraaienpeulen

kraaienpeulen

Zo tovert Hiroe weer met voorhanden ingrediënten het ‘wilde voorjaar’ op tafel: frisse salades, geblancheerde of gefrituurde groenten (tempura). Terwijl de peulen in eigen moestuin nog in bloei staan eten we al ‘kraaienpeulen’ uit de berm. Hoe heilzaam het allemaal is weet ik niet, maar het geeft wel een lekkere kick.

En dan de ‘take no ko’ oftewel bamboescheuten: als raketkoppen schieten ze op dit moment uit de grond. We gingen ze onlangs op uitnodiging van Nosaki-kun steken op een berghelling in een naburig dorp. Gewapend met schoppen, pikhouweel en kapmessen verzamelden we ons met een 5-tal andere vroege vogels aan de rand van het bamboebos. In het felle ochtendlicht vallen de scheuten niet meteen op. Soms is het maar een klein puntje dat boven de grond uitsteekt. Eerst rondom uitgraven en dan zo diep mogelijk steken. Tussen stenen en boomwortels vaak lastig de jonge bamboe zo gaaf mogelijk van zijn wortels te scheiden. Uiteindelijk vertrekt iedereen met flinke oogst.

Thuis worden de scheuten meteen verwerkt, dat wil zeggen gewassen en nagenoeg in z’n geheel gekookt in ‘nuka’ (restant van gepelde rijst).  Afgekoeld vormt het botergele bamboevlees dat zacht van smaak is een heerlijke basis voor salades, rijstgerechten, soepen en pastasaus. Het staat nu vrijwel dagelijks in een of andere vorm op ons menu. Tegen de tijd dat het gaat vervelen is het seizoen voorbij.

De bodem van onze oude boomgaard is bezaaid met ‘kogomi’, volgroeid een prachtige varen. ’s-Winters verdwijnt hij compleet om eind maart begin april weer tevoorschijn te komen. Hun jonge scheuten zijn een lekkernij. Nog opgerold en net ontsproten aan de stam worden ze geplukt. Gasten die komen lunchen mogen zelf de ‘krullen’ vergaren, die ze even later aan tafel weer voorgeschoteld krijgen.

kogomi

kogomi plukken

div. wilde ingrediënten

tempura van kogomi en kakiblaadjes

Aandacht voor eten en alles wat daarom heen zit is zeer Japans. Er zit nog veel kennis van eetbare en heilzame wilde planten onder oudere mensen. Net nu die op het punt staat verloren te gaan zorgt de coronapandemie voor een hernieuwde belangstelling onder jongeren voor de natuur en zijn producten. Geen massale trek naar het platteland, maar wel een trend in herwaardering van buitenleven en natuurlijke voeding. Ideaal voor ons voedselbos.

*) hoefblad: ‘fuki no tou’ (petasites japonicus), resp.heermoes: ‘tsukushi’ (equisetum)
**) Jap. bijvoet:  ‘yomogi’ (artemisia princeps)

VOEDSELBOS 3

De corona-pandemie dwingt ons even pas op de plaats te maken. We lijden niet onder een noodtoestand, lock down of andere beperkingen. Toch zeggen we uit voorzorg een geplande workshop ‘grondverbetering’ van begin januari af. Aan de ene kant jammer omdat de grond dan redelijk droog is en ideaal om te bewerken. Aan de andere kant winnen we tijd om boomstammen, takken, blad en ander groen te verzamelen. De verbeteringsoperatie vergt tonnen ‘groen-afval’ en dat produceren we zelf niet. Hiroe weet een aantal hoveniers, die volop met de wintersnoei bezig zijn te verleiden hun tuinafval – gratis – bij ons te dumpen. Normaal storten ze dat tegen betaling bij een composteer bedrijf in de buurt. Win-win dus.

We prikken een nieuwe dag voor de workshop (14 maart) met twee daaraan voorafgaande voorbereidingsdagen. Maart is wel een regenmaand, maar we nemen de gok.

Tatami slopen
Naast groen-afval zijn stro en houtskool de benodigde ingrediënten voor grondverbetering. Op zaterdag 6 maart verzamelt Nosaki-kun zijn vrijwilligersgroep – inmiddels A.UN.club gedoopt – voor het slopen van tatami-matten. Tatami, de traditionele vloerbedekking in Japanse huizen, bestaat uit ± 30 kilo rijststro, samengeperst en gestikt tot een mat van 190 x 90 x 5 cm. Wegens vochtopname zijn ze bevattelijk voor schimmels en een ideale broedplaats voor ongedierte. Reden waarom steeds meer mensen kiezen voor tatami met een kunststof binnenkant en het uiterlijk van traditionele tatami. De eigenaar van een tatami-bedrijf levert zo’n veertig oude stro-matten voor de sloop. Betekent ook voor hem uitsparing van stort-kosten. Hij geeft uitvoerige instructie hoe het geperste stro en het stiksel uit elkaar te halen. In kleine groepjes rond een tafel worden de tatami een voor een onder handen genomen: een rotklus om alle kunststof draden die het stro bij elkaar houden eruit te halen. Tegen vier uur is de compacte stapel matten veranderd in een losse stroberg. 

Houtskool maken
Een week later staat min of meer dezelfde groep mensen opnieuw op de stoep; een druilerige regen dempt hun enthousiasme niet. Het ‘verkolen’ van bamboe staat op het programma. Kushi-san, specialist grondverbetering, plaatst een viertal enorme bodemloze ‘pannen’ op het terrein. We vragen ons af hoe we ooit verse bamboe in deze natte omstandigheden in de fik krijgen. Maar hij stelt ons gerust en spoort ons aan zo veel mogelijk bamboestaken te vellen, van z’n zijtakken te ontdoen en in stukken te zagen. 10 tot 15 meter lange kaarsrechte bamboe’s vallen als lucifertjes onder de motorzaag. Een flinke mep met een stok in hun ‘oksels’ en de zijtakken zijn er af. De gestage motregen deert niemand, ook al bemoeilijkt de zompige klei het lopen en verslepen van de bamboe.
Tegen lunchtijd is het droog. Net als een week eerder genieten we in de tuin voor het huis de maaltijd, verzorgd door vrijwilligster Michi-san en Hiroe.

Na de middagpauze gaat het echt gebeuren: we vullen twee ‘pannen’ met verdorde bamboetakken en staken, waar bovenop de in stukken gezaagde groene. Kushi-san zet een vlammenwerper in om het vuur aan de gang te krijgen. Eenmaal in de fik brandt de bamboe als een tierelier. Hitte doet de holle ruimtes tussen de knopen van de verse bamboe uit elkaar knallen met het geluid van carbid schoten. De knallende en knetterende vuren, de uitstralende hitte en de opstijgende rook doet het sombere weer helemaal vergeten. We krijgen de bamboe amper aangesleept. In de ‘pan’ vormt zich allengs een berg verkoolde bamboe dankzij de hoge temperatuur en geringe zuurstof. Natte bamboe krijgt de kans niet om volledig te verbranden. Het kwartje valt. Als de gloeiende houtskool de rand van de pan bereikt wordt het vuur geblust met enorme hoeveelheden water, dat we met emmers uit het beekje vlakbij scheppen.

Workshop
Zondagochtend. Zo nat en grijs als het weer gisteren was zo stralend is het vandaag. Tegen de 30 mensen melden zich voor de workshop ‘grondverbetering’ van Kushi-san. Deelname inclusief lunch en afsluitende thee: 5000 Yen (± € 35,-)p.p., leden A.UN.club betalen de helft. Daarmee zijn voor 80% de workshop kosten gedekt. Het eerste uur is theoretisch en vindt plaats rond de keukentafel: Kushi-san legt noodzaak en werking van zijn verbeteringsmethode uit aan de hand van praktijkvoorbeelden. Er worden driftig aantekeningen gemaakt. Dan volgt het veldwerk. Bedoeling is om een aantal grote en kleinere gaten te graven, al dan niet door middel van sleuven met elkaar verbonden. Gaten en sleuven worden gevuld met boomstammen, takken, groenafval, een beetje compost en verkoolde bamboe. Onder en bovenop de uitgegraven grond (tatami)stro, telkens bestrooid met bamboe-houtskool.
Voor grote gaten hebben we een graafmachine gehuurd, maar de regen van de afgelopen dagen heeft de grond zo drassig gemaakt, dat deze maar beperkt inzetbaar is.

Het wordt dus overwegend ‘handwerk’. En dat lijkt voor niemand een probleem ondanks de blubber waarin gewerkt wordt. Tot de rand van hun laarzen in de modder ploeteren mannen en vrouwen om een labyrint aan gaten en sleuven aan te brengen en deze volgens Kushi-sans instructies te vullen. Geen zucht of klacht over de vermoeiende omstandigheden, eerder pret om komische situaties als bijvoorbeeld bij het zetten van een stap de laars in de zuigende klei achterblijft.

De lunch zorgt voor een welkome onderbreking. Opnieuw in de tuin en andermaal door Michi-san en Hiroe verzorgd. Vriendin Fumi-san bracht ’s-ochtends al een grote pan zelfgemaakte ‘buta-jiru’ (soep met varkensvlees). Als piranha’s stort iedereen zich op het buffet.
Voor mij is de middagpauze meteen einde oefening, heb ’s-ochtends al de grens van mijn fysieke vermogen bereikt. Alle andere deelnemers gaan voortvarend door: in het meanderende beekje aan de zijkant worden om de twee meter licht verkoolde palen geslagen, extra bamboe wordt verkoold en het perceel van gaten en sleuven voltooid. Een uur later dan gepland sluiten we af met een rondje thee in de tuin. Een begin van bodemverbetering is gemaakt.

Niet alledaags
Mijn verbazing over de enorme inzet van vrijwilligers voor het voedselbos, een activiteit waarvoor ze ook nog eens moeten betalen, wordt later door Nosaki-kun uitgelegd: mensen zijn blij dat wij gelegenheid bieden om a. iets te leren, b. samen iets tot stand te brengen, c. bij te dragen aan natuur- en milieuverbetering, d. in de frisse buitenlucht actief te zijn en e. andere mensen te ontmoeten. Zoiets komen ze zelden tegen. Het is, zoals hij zegt: ‘hi nichi jō’, niet-alledaags.
Weer iets geleerd.

A.UN.HAUS

Ongeveer gelijktijdig met de eerste actie voor het voedselbos (25 oktober ’20) slaan we de eerste paal voor het ‘zonnepaviljoen’: een constructie met 120 zonnepanelen. Goed voor 20kw stroom en ruim voldoende om in eigen energiebehoefte te voorzien. Overschotten verkopen we voor een habbekrats aan het energiebedrijf, dat deze weer duur doorverkoopt. We hadden liever onze stroomproductie rechtstreeks met buren gedeeld, maar dat staat de overheid niet toe. Die beschermt de grote (nucleaire energie)bedrijven, tevens beheerders van alle netwerken. Voor energieopslag in accu’s en de aanschaf van een elektrische auto is het nog iets te vroeg, we wachten tot ze efficiënter en beter betaalbaar zijn. Je ziet in Japan nog amper elektrische auto’s, terwijl het de tweede grootste autoproducent ter wereld is en fossiele brandstof ingevoerd moet worden. 

We spreken over ‘zonnepaviljoen’, niet omdat dit aantrekkelijk klinkt, maar omdat het echt iets moois moet worden. Het landschap is al te veel verpest door lelijke bouwsels, om nog maar te zwijgen over de berghellingen die ontbost worden ten behoeve van zonnepanelen.

De architect-aannemer vertaalde onze ideeën en schetsen in een fantastische bouwkundige vorm: de hellingsgraad van de zonnepanelen (10%) komt terug in de hoek waaronder de zijwanden naar binnen staan. De constructie zelf is van gegalvaniseerd metaal, de bekleding van zwart geïmpregneerd hout. Het geheel oogt als een zwarte transparante doos. Om een forse OZB aanslag te ontwijken presenteren we het dakloze bouwsel als een ‘reuze pergola’. Over ongeveer een jaar – wanneer de inspectieperiode voorbij is – schuiven we alsnog een dak onder de panelen. Maar dit blijft even onder ons.

De architectonische vorm is er niet alleen voor de sier, maar vooral om een statement af te geven over duurzaamheid. De ruimte onder de panelen (7 x 18 m.) benutten we in de toekomst voor kleinschalige evenementen op dat gebied (ecologie, biodiversiteit, biologische landbouw en voeding). Te denken valt aan vertoning van films/documentaires, aanbieden van lezingen en workshops, houden van markten en seminars.
Mede ten behoeve van het voedselbos tuigen we hiervoor een kleine informele organisatie op, waarin vrijwilligers een grote rol spelen en activiteiten zichzelf bedruipen.

Zo’n locatie en zulke activiteiten vragen natuurlijk om een klinkende naam en die vonden we in: A.UN.HAUS.

‘HAUS’ verwijst naar het Bauhaus, de idealistische kunstacademie in het Duitse Weimar (1919 – 1933). Dit beroemde instituut wilde kunst, design en industrie op elkaar afstemmen en zo bijdragen aan een socialer, beter en mooiere maatschappij. Zoiets staat ons ook voor ogen maar dan bescheidener en met nadruk op duurzaamheid en schoonheid. Met een klein beetje fantasie kun je A.UN.HAUS ook als een kunstproject zien. We hebben per slot van rekening allebei een kunst-achtergrond en Hiroe rekt de grenzen van haar atelier eenvoudigweg op tot de sociale en natuurlijke ruimte die ons omringt. 

‘A’ en ‘UN’ zijn de eerste, respectievelijk laatste letter van het Sanskriet alfabet en zijn in het Indiase Boeddhisme verbonden met mythische figuren, die huizen en heiligdommen beschermen. Ze staan tevens voor de eindeloze cyclus van leven en dood. Sinds de zesde eeuw kwamen ze met het Boeddhisme via China en Korea naar Japan en je vindt ze nog steeds op of nabij elke tempel of schrijn, meestal in de vorm van twee vervaarlijk uitziende leeuwen: de een met zijn bek open (A), de ander dicht (UN).

A
UN

De twee hoekpunten van ons dak zijn versierd met zulke uit de hemel aanstormende leeuwen: A en UN. Een zeldzaamheid en teken dat het huis oorspronkelijk aan een voorname familie toebehoorde. De combinatie van die begin- en eindletter uit het Sanskriet alfabet spreekt ons aan als symbool van continuïteit: in het begin zit het einde en andersom, de eeuwige kringloop van ontstaan en vergaan, het leven in essentie. De stap van hieruit naar zaken als natuurlijke cycli en circulaire economie – kern van duurzaamheid – is dan niet meer zo groot. 

Met het A-UN duo op het dak wordt het huis in elke windrichting geflankeerd door een aspect van duurzaamheid: Noord: het zonnepaviljoen, Oost: de oude boomgaard, Zuid: het nieuwe voedselbos en West: de biologische moestuin. Doorsneden door een openbare weg vormt alles één geheel met siertuin en beplanting rond het huis.

Shinshuke-kun, een grafisch ontwerper uit Hiroshima, heeft op basis van dit verhaal een logo ontworpen. Een heel simpel beeld, direct herkenbaar. Geen letterlijke vertaling van de Boeddhistische A – UN figuren, maar een eigentijdse ‘manga-achtige’ verwijzing ernaar in zwart-wit met groene (!) ogen.  

Vrijwilligers dragen straks een T-shirt voorzien van dit logo en bezoekers lopen er dwars doorheen waneer ze de poort passeren met de traditionele ‘noren’ (stoffen voorhang).

Verder laten we een ‘meishi’ drukken, het onontbeerlijke visitekaartje waarmee Japanners zich voorstellen. Dat uitwisselen van ‘meishi’ is een serieus ritueel waarbij je al buigend met twee handen jouw kaartje aanbiedt en dat van je tegenpartij aanneemt. Gelijk oversteken dus. Belangrijker dan de persoon is het bedrijf of organisatie die hij/zij vertegenwoordigt. Met A.UN.HAUS spelen we dit spel mee, al zijn we vooral een informele organisatie waarbij mensen méér tellen dan zaken. 

Met ongeveer een maand vertraging is vandaag, zaterdag 23 januari 2021, de installatie van de zonnepanelen opgeleverd en zijn we overgeschakeld op ‘eigen stroom’. Vanaf nu hopen we dat elke dag een zon-dag is want alles waar in huis een stekker of schakelaar aan zit draait dan op duurzame energie, inclusief verwarming en kooktoestel. Helaas laat de zon uitgerekend vandaag verstek gaan, maar ondanks dat geeft de monitor aan dat de stroomproductie van de collectoren hoger is dan ons verbruik. Leve de zonne-energie!

We koesteren vooral de wens dat het A.UN paviljoen door zijn aanwezigheid en activiteiten anderen inspireert en stimuleert tot een duurzame levensstijl. Japan heeft wat dat betreft nog een wereld te winnen.

Het zonnepaviljoen zelf en zijn omgeving wachten nog op afwerking. Op zaterdag 17 april staat – corona en weder dienende – een feestelijke kick-of van het gehele A.UN.HAUS project gepland. Dat is ook de dag waarop de eerste boom in het voedselbos wordt geplant. Wordt vervolgt.