We eten een geprint lettertje, gepulkt uit een A4tje. Slikken het in alsof het een voedingssupplement is. De minuscule snack dient als opmaat voor een groots nachtelijk ritueel dat ons ’s-avonds te wachten staat in een van de gebouwen van het beroemde Todaiji-complex in Nara.
Wij zijn ervoor uitgenodigd door Machiko-san1. Zij en haar man brengen ons de speciale toegangsbewijzen, leggen uit wat te doen en vooral wat te laten en welke voorzorgsmaatregelen te nemen in verband met de lange duur en de kou. Twee pagina’s plattegronden en voorschriften vatten alles nog eens samen.
De unieke kans om deze jaarlijkse ceremonie2 van nabij mee te maken danken we aan de vooraanstaande positie van wijlen Kōsai Moriya, Machiko-san d’r vader, van mei 1996 tot april 1999 abt van de Todaiji tempel .
Na haar instructies ontvouwt zij de letter-mandala voor ons op tafel. Een A4tje met ‘aangevreten’ cirkel waarin straalsgewijs karakters zijn geschreven, archaïsche tekens uit het Sanskriet en Chinees. Oorspronkelijk geschreven door Machiko-san d’r vader. Elke dag slikt er één in.
’n Lettertje innemen of een uitgebreide nachtelijke ceremonie: rituelen moet je niet willen begrijpen, maar simpelweg ondergaan. Met zo’n instelling gaan we naar de Todaiji tempel.
Onze vriend Okaze-san, eveneens uitgenodigd, haalt ons op. Het is al donker. Als we te voet het ceremoniële gebouw – de ‘Nigatsudo’ – naderen sluiten we aan bij een lange en brede rij wachtenden. Een leger aan ordebewakers en politiemensen begeleidt de gedweeë massa. Terwijl we ‘in de wacht staan’ zien we op afstand al de eerste fakkeldrager de trap van het gebouw bestijgen. Er volgen er nog tien. Van links naar rechts laten ze één voor één hun vonkende vuurkorf aan lange stelen over de balustrade rollen. In blokken schuiven we gestaag richting het schouwspel, maar als we arriveren is de laatste fakkeldrager al gepasseerd. Voor de meeste mensen teleurstellend, voor ons niet zo. Wij komen voor het ritueel dat binnen op het punt staat zich te voltrekken.
Bij de ingang worden mannen en vrouwen discriminerend gescheiden: heren naar de binnenruimte, dames naar de gang erom heen, daartussen houten hekken. Ik zie geen hand voor ogen. Brandende olielampjes en kaarsen leggen het af tegen de massieve duisternis. Min of meer op de tast zoeken Okaze-san en ik zitruimte op de vloer die al goeddeels bezet lijkt. Voor een lotus-zit niet bekwaam, probeer ik ruggesteun bij de scheidingswand te vinden. Stapel daar m’n meegebrachte kussentjes. Geritsel van kleding, plastic draagtassen en ritssluitingen doet vermoeden dat we lang niet de enigen zijn. In afwachting van wat er staat te gebeuren wennen m’n ogen langzaam aan het duister en ontwaar ik iets van de ruimte. Het rituele ‘speelveld’, waaromheen wij zitten, bestaat uit twee delen: een min of meer gesloten binnenruimte – het ‘heilige der heilige’ – en een open ruimte ervoor. Een halftransparant gordijn scheidt de twee. Met de plattegrond voor de geest besluit ik te verhuizen naar de overkant om beter zicht te hebben op de open ruimte en een glimp op te vangen van de verrichtingen achter het gordijn.
Het is strikt verboden om geluid en licht, laat staan foto’s te maken. Als ik toch ‘stiekem’ op m’n mobieltje kijk om te zien hoe laat het is komt me dat onmiddellijk op een reprimande van de orde-dienst te staan. Weet dan wel dat het pas 20.30 uur is.
Nog minimaal zeven uur te gaan, terwijl er nauwelijks iets gebeurt en geen monnik is te bekennen. Wel hun stemgeluid dat al geruime tijd vanuit de sacrale binnenruimte klinkt. Ze reciteren soetra’s, soms solo, dan weer in koor of beurtelings tussen voorzanger en de rest. Rinkelende bellen, geritsel van kralensnoeren of het snerpende oergeluid, dat al blazend uit reusachtige zeeschelpen wordt geperst, doorbreken de eentonigheid bij tijd en wijle. Allemaal nog vrij rustig, bijna op het slaapverwekkende af.
Maar dan komen de onzichtbare monniken onverwacht in beweging en worden we opgeschrikt door het kabaal van klompen waarmee ze over het plankier van het ‘heilige der heilige’ klossen. Afgaande op het geluid lopen ze rondjes rond een centraal punt. Eenmaal tot stilstand gekomen ontstaat een indrukwekkend samenspel van stemmen en klompen gestamp, de ene keer ritmisch, dan weer willekeurig, soms zacht roffelend dan weer aanzwellend tot onheilspellend gedonder. Fascinerend. Ben er weer helemaal bij.
Een van de monniken komt vanachter het gordijn tevoorschijn en loopt naar het midden van de lege voorruimte. Daar bevindt zich iets dat zich het beste laat omschrijven als een ‘duikplank’. Aan de zijkant verankerd, zweeft het uiteinde twee meter verderop zo’n 10 centimeter boven de vloer. Waar een duiker zich zou afzetten voor de sprong liggen een deken en twee kussentjes. De monnik staat ernaast met zijn gezicht naar de plank – in opperste concentratie. Langzaam tilt hij zijn rechterbeen op, zoals sumo worstelaars voor aanvang van een duel. Vanuit zijn linkerbeen springt hij met alle kracht omhoog terwijl hij zijn lichaam ’n kwartslag draait om zich vervolgens zo hard mogelijk op de plank te laten vallen. De smak waarmee de plank keihard tegen de vloer knalt brengt een collectieve schrikreactie teweeg. De monnik staat op, schikt de kussentjes en verdwijnt met dezelfde waardigheid achter het gordijn als waarmee hij kwam. Vele uren later zullen zijn kompanen één voor één dezelfde exercitie volvoeren.
De ‘duik op de plank’ komt aan als een dreun tegen m’n hoofd: ben voor de rest van de nacht wakker genoeg om in verwondering en geboeid de ceremoniële gebeurtenissen te volgen.
Het moet rond middernacht zijn dat een ceremonie-pauze wordt ingelast. Zang en gerinkel stoppen en alle monniken komen van achter het gordijn tevoorschijn. Ik tel elf kale koppen. Ze wisselen hun klompen voor stro-slippers en verlaten de tempel. Een tiental priesters die een ereplaats innemen langs de open ruimte aan de overkant van het gordijn volgen hen. Onderwijl worden allerlei voorbereidingen getroffen voor het vervolg, er wordt geveegd, olielampjes bijgevuld en kaarsen vervangen. Een aantal gasten verdwijnt, sommige wisselen van plaats, zoals ik zelf. Blij m’n benen even te kunnen strekken. Okaze-san heeft me weten te vinden en meldt in gebarentaal dat hij het voor gezien houdt. Wat ik dan nog niet weet, maar wel vermoed, is dat het ook voor Hiroe genoeg is. Hij brengt haar thuis.
De monniken komen terug en verdwijnen weer in het ‘heilige der heilige’. Er verschijnt een twaalfde monnik, in het wit gekleed en met bijzondere decoraties. Hij geeft het startsein voor het vervolg door op een enorme tempelbel, die ergens boven in de ruimte hangt, te beuken. Dan begint inderdaad weer een reeks ceremonies, permanent begeleid door zang, gerinkel, geblaas en gestamp van klompen.
De verrichtingen volgen elkaar zo snel op dat ik ze hier onmogelijk kan reproduceren, beperk me dus tot enkele memorabele momenten.
Zoals het moment dat de ‘witte monnik’ het gordijn beetpakt en het als een enorme bruidssluier de vrije ruimte intrekt. Het voorhangsel blijkt namelijk drie keer langer dan tot nu toe zichtbaar. Sierlijk en gezwind – als een geoefende performer – draait hij de vele meters stof behendig tot een wrong tot vlak onder de roede. Twee assistenten bergen het aldus gedraaide gordijn aan de rechterzijde op.
Dan verschijnt een monnik met een enorme brandende toorts, die hij – staand op de drempel van de binnenruimte – pardoes, maar gecontroleerd de vrije ruimte in laat vallen. Vonken en brandend hout spatten alle kanten uit, maar worden snel door assistenten bij elkaar geveegd en in een bak water gegooid. Aansluitend rennen de monniken met elk een brandende toorts rond de binnenschrijn. Telkens wanneer een van hen de opening naar de vrije ruimte passeert slaat hij z’n fakkel tegen de vloer. Ze volgen elkaar zo snel op dat de veegploeg het rondspattende vuur nauwelijks bij gebezemd krijgt. Even lijkt het ‘heilige der heilige’ het podium voor een spectaculaire show van zingende, op klompen rennende en vuur spattende monniken.
Als de laatste vonken zijn gedoofd en de looppas-parade voorbij is wordt het gordijn ontrold om het ‘heilige der heilige’ weer aan het zicht te onttrekken.
Het moet al diep in de nacht zijn als de monniken weer voor een onderbreking verdwijnen. Ook veel gasten aan de overkant gaan naar buiten. Een assistent opent – vlak bij de plaats waar ik zit – een dubbele deur. Kou doordringt alle lagen kleding die ik aanheb.
Na terugkeer van de monniken worden zes paar van hun slippers verhuisd tot voor de geopende deur aan mijn kant. Even later vertrekken even zoveel monniken. De voorganger z’n hoofd is bedekt met soort capuchon en in z’n handen houdt hij een kom waaruit een steel steekt, de vijf anderen dragen een lange stok met aan het boveneind een tros belletjes.
Buiten wacht een groep toortsdragers die de processie begeleidt. Dat weet ik dankzij foto’s, die (vrijwilligster) Miki-chan daar maakt en die haar ‘reportage’ graag met mij deelt. Zij is verzot op dit soort ceremoniële evenementen en volgt meerdere dagen en nachten de open lucht gebeurtenissen rond de ‘Nigatsu-do’.
Even gebeurt er niets. Dan hoor ik onmiskenbaar Shintoistische rituele muziek: hoge langgerekte fluittonen, soms een doffe dreun op de trom. Mannen in witte tunica’s en met zwartgelakte hoofddeksels komen binnen, direct herkenbaar als Shintoïstische functionarissen. Ze begeleiden drie andere mannen die ieder een juk op de schouder dragen. Aan de uiteinden van hun draagstok een met groene takken versierd vat met water, dat uit een heilige bron in de buurt van de tempel komt.
Via de zijgang vinden uitwisselingen met de binnenschrijn plaats, maar die vallen buiten mijn blikveld. Na de derde ‘uitwisseling’ verdwijnt de Shinto clerus en voegen de zes monniken zich weer bij hun achterblijvers. De buitendeur gaat weer dicht.
Buitengewoon boeiend om mee te maken hoe de (oorspronkelijk Japanse) godencultus – later ‘Shinto’ gedoopt – en het (uit China geïmporteerde) Boeddhisme hier in een gedeelde ceremonie samenkomen.
Tegen vijf uur in de ochtend verlaat ik de tempel. Verkleumd van de kou, maar met een warm gemoed, klaar wakker en barstensvol indrukken. Matchiko-san en haar man brengen me weer thuis. Dank haar nogmaals voor deze unieke gelegenheid.
1.Machiko-san is de dochter van wijlen de Boeddhistische priester Kōsai Moriya. Hij was van mei 1996 tot april 1999 abt van de Todaiji-tempel in Nara. We ontmoeten Machiko-san geregeld en zij is af en toe vrijwilligster bij onze activiteiten.
2.Shuni-e heet de twee weken durende Boeddhistische ceremonie, die ononderbroken jaarlijks sinds het jaar 752 plaatsvindt in een van de historische gebouwen (de Nigatsudo) van de Todaiji-tempel.
Zie voor een beknopte engelstalige beschrijving: https://www.todaiji.or.jp/en/annual/event/shunie/