Aan allerlei omgevingsgeluiden ben ik zo gewend dat ik ze niet meer hoor. Maar één geluid blijft tegenwoordig mijn aandacht trekken, namelijk dat van de metalen roldeur van de buurman z’n garage op zo’n 60 meter van ons huis. Het is een grote uit plaatmateriaal opgetrokken constructie onder aan de voet van het plateau waarop zijn huis staat. In die garage staan zijn camper en personenauto gestald. Vanuit mijn zolderkamertje kijk ik pal op zijn mooi in het groen gelegen huis en zie de buurman geregeld op en neer naar de garage lopen. Aanvankelijk alleen als ik toevallig uit het kleine raam kijk, maar sinds enige tijd ben ik er op gespitst. Ook als ik in de moestuin bezig ben op het landje dat ik van hem leen. We groeten elkaar dan of lopen elkaar even tegemoet voor een ‘praatje’.
Daimon-san is 84 en woont al geruime tijd alleen in dat grote huis. In het voorjaar van 2019 overlijdt zijn echtgenote in een verpleegtehuis, waar ze acht jaar lang als coma-patiente werd verzorgd. De zoveelste tragische gebeurtenis in de man zijn leven. Eerder al was hij bij een auto ongeluk zijn zoon verloren. En verder liep het huwelijk van zijn dochter op de klippen. Het geluk van kleinkinderen is hem wellicht om die reden evenmin ten deel gevallen. Hij spreekt met zachte stem die vaak trilt van ingehouden verdriet.
Toen Daimon-san nog vrijwel dagelijks zijn vrouw bezocht bood hij me wel eens een lift aan naar Nara stad waar ik Japanse lessen volgde. Tijdens die twintig minuten durende rit bestond onze conversatie meestal uit een korte vraag van mijn kant en een lang antwoord van de zijne. Moest mijn hersenen altijd laten kraken om er iets van te begrijpen. Toch leek hij zich wel met mij te amuseren. Behendig en met zichtbaar plezier manoeuvreerde hij ondertussen zijn grote Lexus door de smalle straatjes van Nara. Hij zat graag achter het stuur.
Met een achterbank vol boodschappen parkeerde hij wekelijks zijn auto tot vlak voor het pad naar zijn voordeur. Aan elke hand een flinke vracht tassen sleepte hij zijn inkopen naar binnen. Als ik dit tafereel zo vanaf mijn schrijftafel gadesloeg vroeg ik me wel eens af hoe lang hij dit nog vol zou houden.
Op een gegeven moment zie ik hem meteen bij terugkeer aandachtig zijn auto inspecteren. Een flinke deuk in de linker zijflank! Hij staat er heel lang naar te kijken, soms op afstand dan weer met zijn neus er bovenop. Aan elke beweging en houding is af te lezen dat dit een ramp voor hem betekent. ‘De mentale deuk is ernstiger dan die blikschade’ schiet mij door het hoofd. Geen loze inschatting naar blijkt. De auto verdwijnt in zijn garage om er nooit meer uit te komen. De Lexus staat nu keurig naast de camper, die hij bij zijn pensionering kocht om samen met zijn vrouw reisjes door Japan te maken. Maar haar ziekte doorkruiste deze plannen. De camper is zodoende amper van zijn plaats geweest.
Een paar maanden na het overlijden van zijn echtgenote zien we af en toe een vrouw schichtig door de tuin bewegen. We vernemen later dat het zijn dochter is, die voortaan een aantal dagen per week bij hem woont. Zij schuwt elk contact. Zelfs toen ik haar ooit noodgedwongen moest passeren op het smalle weggetje langs hun huis, draaide ze me schielijk haar rug toe en beantwoordde mijn groet slechts met een kort knikje. Schaamte over haar mislukte huwelijk? Persoonlijkheidsstoornis? Beide?
Misschien niet het meest ‘opbeurende’ type voor haar vader maar ze houdt in elk geval een oogje in het zeil en dat is voor de kwetsbare Daimon-san geen overbodige luxe.
Hemelsbreed nog geen 200 meter hier vandaan ‘woont’ een andere Daimon-san. Hij is 86 en runt een shiitake kwekerij op de bergkam aan de overkant van ons voedselbos-in-spe. Ter onderscheiding noem ik hem hier D.S.
De twee Daimons zijn verre verwanten van elkaar – hun overgrootvaders waren broers – maar hebben verder weinig gemeen, zijn eerder elkaars tegenpool.
D.S. heeft gedurende een groot deel van zijn leven ‘de bloemetjes buiten gezet’ en geniet alom een reputatie als rokkenjager. Zijn vrouw heeft hem na de zoveelste escapade dan ook de deur gewezen. Sedertdien bivakkeert hij op zijn kwekerij, niet ver van de echtelijke woning waar ook D.S. junior met zijn gezin woont.
We wonen hier amper een maand als D.S. in zijn onafscheidelijke mini vrachtwagen stapvoets langs rijdt, nieuwsgierig naar wie er zijn neergestreken. Hiroe gaat direct op hem af en maakt zo kennis. D.S. praat er levendig en lustig op los, haar ondertussen monsterend. Wat weet hij over ons huis en zijn vroegere bewoners willen wij weten. Maar daarover worden we niet veel wijzer. Hij is vooral geïnteresseerd in ònze plannen. Als Hiroe het woord ‘café’ laat vallen twinkelen zijn pretoogjes: hij ziet accuut handel als leverancier van verse shiitake.
We weten wel dat achter het groen aan de overkant van de vallei zijn kwekerij ligt, maar horen er nu wat saillante details over. Begonnen in een klein schuurtje zag D.S. in de snel groeiende paddestoelen een gouden business. Hij breidt zijn bedrijf dan ook schielijk uit met een vijftal grote loodsen. Iets te ambitieus blijkt al gauw want de zaak gaat binnen de kortste tijd op de fles. Maar zijn humeur lijdt er allerminst onder en onlangs grapte D.S. junior nog dat zijn vaders vitaliteit te danken is aan de schulden waarmee hij sindsdien zit opgezadeld.
D.S. vertelt zonder gène of grief door zijn vrouw uit huis te zijn gezet om haar vervolgens ook nog de hemel in te prijzen, ze is ‘zó slim, zó sterk’. Of het de charmeur in de ouwe D.S. is weet ik niet, maar hij laat er meteen op volgen dat hij in Hiroe dezelfde kwaliteiten herkent als in zijn ega. Het compliment is is hem vermoedelijk ingegeven door de curieuze ontdekking dat Hiroe en zijn vrouw – oh toeval! – precies dezelfde voor- èn achternaam hebben! Als we later ook met haar kennismaken is één ding zonneklaar: met die naam houdt elke overeenkomst op.
Een jaar na het overlijden van Daimon-sans echtgenote vindt – traditioneel -een Boeddhistische herdenking plaats voor het huisaltaar. In de loop van de ochtend parkeren enkele auto’s vlakbij zijn huis, waaronder die van de ‘obou-san’ de Boeddhistische priester, herkenbaar aan zijn ornaat en kale kop. De mini truck van D.S. staat er ook tussen. Iedereen is in het zwart. Na een goed uur vertrekt de obou-san; zijn taak – het reciteren van soetra’s en branden van wierook – zit erop. De rest van het gezelschap geniet verder van het eten en drinken, dat de cateraar een dag eerder heeft bezorgd. In de loop van de middag vertrekt de ene na de andere gast. Alleen het vrachtwagentje van D.S. blijft staan.
Rond de klok van zessen als het bijna donker is en we op het punt staan aan het avondeten te beginnen schuift de voordeur open en horen we de luide stem van D.S. Straalbezopen strompelt hij naar binnen in de kennelijke veronderstelling dat hij in het café is beland waarvan Hiroe gewag maakte bij de kennismaking. ‘Koffie, koffie’ roept hij terwijl we hem op de dichtstbijzijnde stoel planten. Op zijn stem na herken ik hem amper in zijn zwarte kostuum, gladgeschoren gezicht, zonder cap en met kunstgebit. Ik bied hem sterke koffie aan en Hiroe schuift een bord rijst met curry onder zijn neus. Maar koffie noch curry dragen bij aan de ontnuchtering en bevorderen al evenmin de samenhang in wat hij zegt. Hiroe belt uiteindelijk zijn zoon, die vijf minuten later arriveert om zijn vader op te halen.
D.S. junior verontschuldigt zich voor het gedrag van zijn vader en neemt hem mee. In de week erna levert D.S. een flinke partij verse shiitake af.
Niet veel later belandt Daimon-san per ambulance in het ziekenhuis. Van D.S. die toevallig langsreed toen de ziekenauto voor de deur stond, vernemen we dat hij een tia heeft gehad. We zien Daimon-san enige tijd niet en kunnen nergens naar zijn toestand informeren. Maar als hij uiteindelijk opdaagt en weer zijn gangetje naar de garage maakt spreekt Hiroe hem aan. Hij is sterk vermagerd en kijkt wat wazig uit zijn ogen. Op d’r vraag hoe het met hem gaat reageert hij alsof hij het in Keulen hoort donderen. De ziekenhuisopname en alles wat er omheen gebeurde vormt blinde vlek in zijn geheugen.
Sindsdien hou ik Daimon-san in de gaten, vanuit mijn zolderkamer of moestuin. Hij loopt onzeker, blijft vaak doelloos staan en tuurt dan wat in de verte. Tegenwoordig daalt hij vrijwel dagelijks, soms meerdere keer per dag, af naar zijn garage, staat er minutenlang voor de deur te puzzelen met sleutels. Piepend en ratelend gaat de dubbele deur omhoog. Auto en camper staan met hun neus naar de straat, rijklaar.
Ik begon me ondertussen af te vragen wat Daimon-san telkens in zijn garage uitspookt. Tot ik hem achter het stuur van zijn Lexus zie zitten en denk: Daimon-san is virtueel op pad, hij toert door de smalle straatjes van Nara, op weg naar zijn vrouw aan wie hij een reisje met de camper voorstelt ……