VERBLIJF IN EIGEN GASTENHUIS

Op dit moment verblijven we tijdelijk in Japan en willen jullie graag op de hoogte houden van onze ervaringen hier; met dit en onregelmatige verslagjes in de toekomst kunnen jullie hopelijk de overstap naar ons nieuwe leven volgen en meebeleven.

We hebben geen TV, radio of ander consumptief vermaak (op een recent vertaalde verhalenbundel van Tanizaki na). Rond 19.00 uur eten we en daarna volgt een lange avond. Rond half zeven, wanneer de duisternis invalt, sluiten we de houten luiken voor de glazen schuifpui van ons gastenverblijf aan de straatzijde. De enige pottenkijkers zijn buren die hun hondje uitlaten en bij het passeren van ons huis (dwz gastenverblijf) een steelse blik naar binnen werpen. Overdag ontgaat ons die nieuwsgierigheid nimmer en we beantwoorden ze altijd met een ferme buiging bij gesloten deuren en een luid ‘goeie morgen, middag of avond’ als de deuren open staan.

Afgelopen week was het heerlijk weer en dus veel in de tuin aan de straatkant. Voor Hiroe een mooie gelegenheid om met dezelfde mensen een praatje te maken. Hoewel ik met mijn (gebrek aan) Japans niet verder kom dan ‘het weer’ zijn ze welwillend en vriendelijk tegen me. Na een week kennen we zo al enkele namen van buren/hondenbezitters en weten we waar ze wonen: in vaak enorme gebouwencomplexen op een wit ommuurd terrasplateau. Bijna iedereen is rijstboer, ook al hebben ze er vaak een baan of ander bedrijf naast. De conglomeraten van hoofd- en bijwoningen, schuren, garages of opslagplaatsen, zijn dikwijls van een meergeneratie familie en liggen verspreid tegen de hellingen van ons buurtschap Sugawa-cho. Vanaf beneden in het dorp zien ze er soms als kasteeltjes uit met hun wit gestucte gevels en muren. Met grote stenen versterkte borstweringen moeten de plateaus op zijn plaats houden. Overdekte en gesloten poorten maken er helemaal vestingen van. Sowieso zijn de traditionele huizen hier erg gesloten en donker. Onze glaspui biedt iedereen vrije inkijk en deze schaamteloosheid zal wel aan mijn Nederlandsche afkomst worden geweten.

Bij mijn dagelijkse wandelingen door het dorp kom ik amper mensen tegen en vraag ik me dikwijls af of er wel iemand woont in deze indrukwekkende en gesloten bolwerken. Onze buurman – 50 meter verderop – bewoont ook zo’n goed verzorgd complex. Hij is in de 80 en woont er alleen; zijn vrouw heeft jaren geleden een beroerte gehad en ligt sindsdien in coma in een verpleegtehuis. Kinderen wonen elders.Tijdens onze ontmoeting op straat komt zijn (te) grote woning ter sprake en vertrouwt hij ons toe dat het een statuskwestie is.

‘Laat me je huis zien en ik weet wie/wat je bent. Of op zijn Japans: ‘ik weet hoe diep ik voor je moet buigen’.

Ondertussen begrijp ik dat veel van dit familiebezit inderdaad amper of zelfs helemaal niet meer bewoond wordt. Kinderen trekken weg en willen in een kleiner, comfortabeler en moderner huis wonen, vlak bij winkels en werk. Ze houden hun familiebezit wel in stand, herdenken er jaarlijks hun overleden voorouders en gebruiken het soms als weekendhuis  of vakantieverblijf. Dat is goedkoper en makkelijker dan slopen of verkopen; bovendien belemmert allerlei regelgeving andere opties. Dus blijft alles bij het oude totdat ‘de tijd’ of ‘de situatie’ een oplossing forceert.Dit lijdzaam afwachten herken ik ook in bijvoorbeeld het laten staan van een afgedankte auto: gewoon bij huis of ergens langs de weg. De natuur neemt hem over; dat duurt wel even, maar op termijn is hij helemaal verdwenen. Zo had Hiroe een vriend, die twee Porsches en een vrachtwagentje aan de natuurelementen overliet; maar de eigenaar was eerder tot stof vergaan dan de roestbakken in zijn tuin.

Voor ik er erg in heb verdwaal ik in een demografische verhandeling: dus terug naar ons huis en de bezigheden daar rondom. Vooral inkopen doen, kleine klusjes, afspraken en tuinwerk bepalen onze activiteit.Bij aankomst op zondag 11 maart troffen we alles aan zoals we het achtergelaten hadden in december, zelfs de luchtbedden stonden nog ‘bol’. En de nacht was al even koud als die van toen. Min drie en geen verwarming noch warm water voor keuken of douche. Bij elke uitademing een witte wolk uit je mond, zoals in mijn kinderjaren toen we opstonden met ijsbloemen op de ruiten. Gelukkig had Hiroe geregeld dat meteen op maandag de loodgieter een warmwater voorziening kwam aanleggen. En wat is het heerlijk om ‘s-avonds na een hete douche je bed in te duiken. Het is al een dagelijks ritueel geworden.

Ook kwam al snel de stukadoor opdagen, die met het mooie lenteweer zijn kans schoon zag om de topgevels af te werken. Nog in december door de timmerman voorbereid moest hij wachten tot na de winter om de drie lagen stuc erop te zetten. Twee zitten erop en de derde – witte afwerklaag – is komende week aan de beurt. Daarmee is het dak van ons huis grotendeels klaar.

Het huis was twaalf jaar onbewoond, waarmee de tuin even lang onaangeroerd bleef. Toen we er aanvankelijk een satellietfoto van zagen leek het een stukje oerwoud, waar een dakpuntje uit stak. Maar bij onze eerste bezichtiging bleek de makelaar het huis al door een ploeg kettingzagers te hebben bevrijd van het jarenlange plantaardige bewind. Deze drastische manoeuvre veroorzaakte een kaalslag, die alle vegetatie op de bodem, waar tot dan toe geen zonlicht bij kon, de groeistuipen op het lijf joeg. Dus onkruid al om. Talloze dode stronken herinneren aan de jungle die het huis overwoekerde. Aan de achterkant houden hun wortels voorlopig een aarden wal  in stand die we graag als een ‘natuurlijke’ beschutting willen handhaven. Een buurvrouw weet te melden dat overhellende bomen aan de straatkant ooit de doorgang belemmerde. Dus enig ingrijpen was niet overbodig.

Kennelijk hield de laatste bewoner van camelia’s. Ze staan overal in de grond of nog in plastic potten en piepschuimen bakken te wachten op een ‘definitieve plek’. Ik heb er wel 60 geteld. En hier gebeurt zoiets als met die autowrakken maar dan omgekeerd: de overlevingsdrang van de planten is zo groot dat hun wortels de weg naar de tuingrond vanzelf vinden dwars door hun plastic omheining. Het heeft ons twee dagen gekost om de half vergane en verbrokkelende potten en bakken uit de wirwar van wortels te verwijderen: eerst uit de grond graven en vervolgens in een leven sparende operatie de potten in stukken snijden. Tenslotte de geredde planten hun verdiende plek in de tuin geven. Heb ik al de pest aan ‘vergankelijke’ troep in tuin of langs de weg, dat geldt des te meer voor plastics en andere kunststof. Dat spul verbrokkelt en verpulvert, maar vergaat niet. Waar veel mensen zich druk maken over de plastic soep in de oceanen strijd ik tegen de onomkeerbare milieuvervuiling op het land en in rivieren. In Japan lijkt het milieubewustzijn sowieso een stuk lager dan in Europa: die autowrakken zijn nog uitzonderlijk, maar plastic wordt volkomen ondoordacht en zonder enige restrictie altijd en overal toegepast en gebruikt. De weg van Nara-stad naar ons huis is ongeveer 12 km lang. Ik noem hem ironisch ‘onze milieustraat’ want er liggen wel acht ‘recycling’ bedrijven aan, allemaal afgeschermd door lelijke hoge golfplaten wanden en met camera’s bewaakte poorten. Vrachtwagens rijden af en aan. Alleen wanneer zo’n truck binnen- of buiten rijdt vang ik iets op van wat kennelijk aan het oog onttrokken moet blijven. In elk geval heb ik een autosloperij, een gebruikte autobandenhandel en oud ijzer handel kunnen identificeren. Maar de vele uitpuilende vrachtwagens vol sloophout die passeren doen vermoeden dat hier ook in dit soort afval wordt gehandeld. Voor al die bedrijven zijn stukken grond ontbost, verschoven en geasfalteerd. Op een plek langs de ‘milieustraat’ staan over een lengte van enkele honderden meters oranje hekken. Navraag leerde dat Nara stad hier een vuilverbrandingsoven had gepland, maar ervan af zag na protest van boeren uit de buurt en de abt van de beroemde Boedhistische Todaiji-tempel (Nationaal erfgoed). Verheugend in twee opzichten: de stem van de locals heeft kennelijk invloed en wij komen niet onder de rook van zo’n vuilverbranding. Eigenlijk is de ‘milieustraat’ een mooie groene weg, die door het laaggebergte slingert, maar nu ontsiert wordt door de recyclingindustrie,  hellingen vol zonnepanelen (waarvoor bos wordt gekapt!!) en grootse afgravingen. Lieflijke buurtschappen en terrassen voor natte rijstbouw kunnen de balans van het landschapsschoon  niet meer in evenwicht brengen. Daarbij moet ik nog vermelden dat de professionele afvalverzameling langs deze route kennelijk  het normbesef van andere weggebruikers negatief beïnvloedt, want de zijkanten van de weg zijn bezaaid met tonnen zwerfvuil. Tot slot nog een laatste curieuze bedrijvigheid aan onze kringloopstraat – hoewel ‘bedrijvigheid’ en zoiets als ‘cradle to cradle’ hier wat vreemd klinkt: ergens achter een al even lelijke golfplaten wand en dito poort bevindt zich een groot dierenkerkhof. Omdat de poort meestal open staat kijk ik bij het passeren naar binnen en zie een enorme heuvel propvol gebouwd met grafstenen. Hier en daar wordt de grijze steenmassa opgevrolijkt met iets kleurrijks als (plastic) bloemen en knuffels. Tot nu toe hebben we er geen tijd voor gehad, maar ik kom hier beslist nog terug om deze ‘business’ – want ook dat is een laatste rustplaats voor dieren – van dichtbij te bekijken.

Op weg naar huis slaken we meestal een zucht van verlichting wanneer we de laatste berghelling afdalen richting Sugawa-cho: na ook weer een laatste bocht van deze nog steeds groene en bosrijke route ligt opeens de vallei van ons dorp. Hier begint het mooie en vooral schone Japan en hier voelen we ons al aardig thuis.