ARAYASHIKI

Ons voedselbos-in-wording ligt ingeklemd tussen twee hellingen, beide uitlopers van een iets hogere berg. Op de ene wonen wij met aan weerszijden buren. Op de andere staan een vijftal huizen en een shiitake-kwekerij, aan ons zicht onttrokken door hoge bomen, bamboe en ander woekerend groen, zoals wilde blauwe regen. Een klein perceel, bijna aan het eind van die helling, hoort nog bij onze grond. Het staat vol eetbare varens (warabi) en tekent scherp af tegen een bamboe-bosje dat de uitloper aan de ‘kopse kant’ afrondt. 

De huizen ‘aan de overkant’ liggen aan een openbare weg. Aanvankelijk tel ik niet meer dan vier ommuurde wooncomplexen. Maandelijkse wijkvergaderingen, die bij tourbeurt telkens bij iemand anders thuis plaatsvinden geeft me het idee dat daar niet meer huizen staan. Aan het eind van die rij is nog wel een pad. Nieuwsgierig waar dat naar leidt vertelt een buurvrouw me dat het toegang geeft tot het huis van een alleenstaande man. ‘Je kunt er beter uit de buurt blijven’, voegt ze er meteen aan toe, ‘hij kan agressief reageren’. Sindsdien passeer ik het onzichtbare vijfde huis nooit zonder te kijken of ik niet toch een glimp van zijn bewoner op kan vangen. 

Op een van de laatste wijkvergaderingen vòòr de corona pandemie – ruim twee jaar geleden- is ‘Mr. X.’ onverwacht aanwezig. Een magere man van midden 60 met een tamelijk onverzorgd uiterlijk. Gewoontegetrouw leest de voorzitter besluiten ‘van hoger hand’ voor terwijl de rest braaf luistert. Geen discussie, wel af en toe een vraag. Mr. X roert zich ook met ’n iets te luide stem. Er wordt geduldig naar hem geluisterd. Na deze bijeenkomst zie ik hem nooit meer. Wel af en toe het autootje van de Obōsan, boeddhistische priester, op het pad richting zijn huis.

We zijn nu twee jaar verder. Mr. X. is overleden. Zijn naam – Hōriguchi-san – vernemen we pas, wanneer onze makelaar contact met zijn familie heeft. We zijn namelijk eigenaar van zijn huis met omringende bamboe geworden. Daarover later meer.

Misschien door toedoen van die Obōsan, in elk geval niet door bemiddeling van zijn familie, is Hōriguchi-san op enig moment opgenomen in een verzorgingshuis, waar hij ook is overleden. Doodsoorzaak onbekend. Of zijn handicap reden is van de verstoorde relatie met zijn zus en verdere familie weten we evenmin. Zij willen in elk geval volstrekt niet met hem in verband gebracht worden en de nalatenschap – huis en grond – zo snel en onopvallend mogelijk afwikkelen. ‘Uitwissen die schandvlek op het familieblazoen’, zo lijkt het.

Wie was Hōriguchi-san en waarom leidde hij zo’n teruggetrokken en eenzaam leven? Een buurman kent hem nog van de basisschool, kwam toen wel eens bij hem thuis over de vloer. Pientere jongen, herinnert hij zich, die na de middelbare school naar de universiteit ging. Met een ingenieursdiploma op zak vond hij een baan bij electronica concern Sharp in Osaka. Japan B.V. bevindt zich – eind jaren 80 – op het hoogtepunt van zijn ‘bubbel-economie’. Dan slaat het noodlot tweevoudig toe: hij wordt plotseling doof en de Japanse zeepbel klapt. Beiden zijn al gauw reden voor ontslag. Nog aan het begin van zijn carrière verliest Hōriguchi-san in elk geval zijn baan. Weg perspectief op werk en kans op een huwelijk. Het ouderlijk huis tussen de bamboe is sindsdien zijn wereld. Doofheid isoleert, maar hoeft niet persé tot eenzaamheid te leiden. Hōriguchi-san kiest vrijwillig voor sociaal isolement en schaart zich daarmee in het leger van ‘hikikomori’. Dat is het in heel Japan wijd verbreide verschijnsel van – vaak jonge – mensen, die zich sociaal compleet isoleren en zich terugtrekken in hun kamertje of appartement. Zelfs contact met ouders of andere gezinsleden schuwen ze, gaan niet meer naar school of werk, vertonen zich amper binnenshuis, laat staan buitenshuis. Een groot maatschappelijk probleem, waar de overheid wel aandacht voor heeft, maar geen oplossing1. Zo lang ouders leven en vitaal zijn kunnen hikikomori nog terugvallen op een zekere zorg. Op het moment dat ouders hoogbejaard en zelf hulpbehoevend worden kantelt die zorgbehoefte. Wanneer beide ouders tenslotte zijn overleden is het isolement compleet en dreigt algehele zelfverwaarlozing. Dat kan jaren duren, zoals in het geval van Hōriguchi-san. 

Het bamboe-bosje, waarin het huis verscholen ligt is toonbeeld van die verwaarlozing. We kappen al geregeld de bamboe die aan de voet van de helling richting voedselbos oprukt. Ook al zijn de scheuten een lekkernij, liever geen bamboe in het voedselbos, wel ernaast.  En zo komen we op de gedachte ons perceel met het bamboebosje uit te breiden. Als we vermoeden dat terrein en huis verlaten zijn waag ik me op het duistere pad richting zijn huis om polshoogte te nemen. Hoog onkruid tot de voordeur, bamboe dat het dak overhuift en gesloten luiken bevestigen het vermoeden. We informeren onze makelaar en zo gaat het balletje rollen.

Hōriguchi-san heeft zijn huis achtergelaten zoals hij er de laatste jaren waarschijnlijk woonde: teruggetrokken in één kamer, zich een weg banend tussen opgetaste spullen en een berg afval, die hem in al die eenzame jaren boven het hoofd is gegroeid. Met het oog op de verkoop pikt de familie er uit wat van hun gading is en gooit de rest rigoureus naar buiten om pal voor het huis te verbranden. Bij ons eerste bezoek treffen we een zwartgeblakerde stookplaats voor de deur en een leeg interieur aan. Enkel het huisaltaar is nog intact: een door wierook en kaarsenwalm beroete kast. De toch al gehavende rolschildering van een boeddha-figuur op de achterwand valt bij aanraken uit elkaar.  Verder staan er dozen vol oude foto’s, een compleet 100 jaar oud familiearchief. Dat durft de familie natuurlijk niet aan de vlammen prijs te geven uit angst Hōriguchi-sans geest en die van anderen te tergen. ‘In deze familie is niemand van liefde omgekomen’, dicht de Poolse Wislawa Szymborska in ‘Familiealbum’ 2. Hoe toepasselijk hier. Via de makelaar bied ik aan de curieuze fotocollectie op te ruimen. En zo gebeurt.

Rotzooi buiten het huis weerspiegelt waarschijnlijk hoe het er binnen uitzag: een niet te beschrijven bende, overwoekerd door struikgewas en onkruid. Oprukkende bamboe duwt hier en daar het dakoverstek omhoog.  Achter het huis een open loods met roestige machines en gereedschap, bestoft meubilair en een enorme partij sloophout.

We hebben vaker huizen bezocht waarvan in- en exterieur na dood of vertrek van de laatste bewoner compleet intact zijn gebleven. Soms zelfs met – na jaren – de afwas nog op het aanrecht, rondslingerende brieven en foto’s, eieren in de koelkast…. Shockerende aanblik. Kinderen of naaste familie interesseert het dan niet, pikken eruit wat van hun gading is en laten de rest aan verval en ongedierte over. Waarom al die moeite als je uit de opbrengst amper de kosten voor opruimen en vuilstort kunt dekken. Bovendien vereist al dat gedoe eensgezindheid onder erfgenamen. Familiebezit gaat vaak stilzwijgend van generatie op generatie over, zodat bij verkoop de handtekening van soms wel dertig erfgenamen nodig is. Mensen die niet eens weten dat ze mede- eigenaar zijn, zoals nazaten van emigranten. Die zijn bovendien amper op te sporen. Om zulke reden valt nogal wat onroerend goed in Japan ten prooi aan onherroepelijk  verval.

Hōriguchi-sans familie weet er dus wèl raad mee, gewoon de inboedel opstoken en zich verder vrijwaren tegen eventuele claims in het geval van verborgen gebreken of ander onheil. Uiteindelijk worden we eigenaar ‘voor een appel en een ei’ omdat het dak lekt en wij opdraaien voor de kosten van opruimwerk rond het huis. En die zijn niet mis: liefst 4 ton afval afgevoerd!

Viel ons oog op het bamboebosje, krijgen we er uiteindelijk een huis bij. Geen bijzonder huis. Z’n ligging – temidden van bamboe – maakt het speciaal en natuurlijk het stempel dat wij erop drukken. Te beginnen met de naam: Arayashiki, een Boeddhistische term voor het achtste bewustzijnsniveau3. Mooie klank en diepe betekenis maar het wordt alles behalve een meditatiecentrum. Het leent zich perfect voor een combinatie van functies: guesthouse, expositie- en workshopruimte. Met dit voor ogen knappen we het huis op. 

Duurzaamheid is daarbij leidraad – net als bij ons woonhuis. Daar hebben we dat gerealiseerd met high-tech voorzieningen als zonne-energie en warmtepompen. In Arayashiki gaan we low-tech te werk: een ‘irori’ (verzonken houtskoolhaard) in de huiskamer. Traditionele tatami kamers met futons, een houtgestookte ‘ofuro’ (warmwaterbad), een compost-toilet. We oriënteren ons momenteel op een eigen waterzuiveringsinstallatie en drinkwatervoorziening. Voor het opwekken van stroom komt misschien een ‘biochar energy system’ 4 in aanmerking.  Arayashiki wordt niet primitief, maar wel praktisch en eenvoudig. We hopen dat uit de aandacht en zorg die we eraan besteden als vanzelf een zekere schoonheid naar voren treedt, iets dat Japanners ‘wabi-sabi’ zouden noemen.

De renovatie is in volle gang. Het dak vernieuwd. Ondertussen al de eerste tentoonstelling in Arayashiki gepland. Start 30 oktober aanstaande: Zawa Zawa – een ruimte vullende installatie van kunstenaar en geologe Sasaoka Miho. In een volgende bijdrage meer hierover.

1 zie: https://japantimes.pressreader.com/article/281573769488424
2 uit: Wislawa Szymborską, Uitzicht met zandkorrel. Ned. vert. Gerard Rasch. Meulenhoff A’dam. p.35
3 Het achtste en fundamentele niveau van bewustzijn in de boeddhistische Hossō school. Het slaat indrukken op die zijn ontvangen van
   andere vormen van bewustzijn en houdt ze vast als een potentieel voor verdere acties en gedachten.
4 Een experimenteel systeem waarbij tegelijkertijd houtskool wordt geproduceerd en energie opgewerkt.