ÉEN BERG HEILIGHEID I

Zoals veel mensen ken ik de Fuji-san als hoogste en heiligste berg van Japan. Sinds vorig weekend is de Fuji – wat mij betreft – in heiligheid door een andere ingehaald: de Koya-san. Meer een berglandschap dan een piek en met zijn 900 meter niet zo hoog, maar met zijn 120 tempels wel zo heilig. 

Net terug van een studiereis in China sticht de Boeddhistische monnik Kobo Daishi oftewel Kukai er in de 9e eeuw een klooster. Het wordt en is nog steeds het centrum van het Shingon Boeddhisme: monniken en priesters van deze tak ontvangen hier hun training. Vanaf de tiende eeuw beginnen mensen Kukai als heilige te vereren. Hij zou nooit zijn overleden maar in een ‘eeuwige meditatie’ verzonken. Het Shingon Boeddhisme is populair en een onafgebroken stroom pelgrims uit heel Japan trekt sindsdien de berg op. Zodoende ontstaan er steeds meer tempels, waar al die pelgrims ontvangen worden. 52 ervan , de zogenaamde Shukubo, bieden overnachtingsmogelijkheden. Voorheen kwamen pelgrims allemaal te voet, nu grotendeels per touringcar, trein/kabelbaan of eigen vervoer. Toch is er een aanzienlijke groep mensen die – vaak gehuld in witte kleding – nog steeds de aloude pelgrimsroutes naar Koyasan lopen.

Zaterdagochtend . We arriveren bij de Shukubo, waar we gereserveerd hebben. Voor inchecken nog te vroeg beginnen we te voet aan een tempeltour. Als eerste bezoeken we de ‘Kongobuji’, hoofdtempel van het Shingon Boeddhisme. Een enorm complex en – zoals alle traditionele gebouwen – vrijwel geheel opgetrokken uit hout. Vooral de poorten en klokkentorens zijn kunstige constructies: ingewikkelde houtverbindingen, waar geen spijker of schroef aan te pas komt. De loopvloer ligt zo’n halve meter boven de grond. Sobere lange gangen met glimmend plankier leiden langs tal van lege ruimten, van elkaar gescheiden door schuifwanden. Aan de gangkant zijn ze open. Seizoensvoorstellingen van bomen en dieren op de panelen trekken alle aandacht.  

De tempel heeft ook een rotstuin, zo’n zee van aangeharkt grind waar hier en daar een rotspunt uit steekt. Tussen alle bezoekers ontwaar ik een enkele priester/monnik met kaal geschoren hoofd , gehuld in okergele gewaden en spierwitte ‘tabi’ (sloffen). De route leidt – merkwaardig genoeg – niet langs een ruimte voor religieuze diensten, de eigenlijke tempel, maar naar een enorme zaal waar je je meegebrachte lunch kunt gebruiken. Een zekere anti-climax. We verlaten het gebouw. Zijn geschiedenis is indrukwekkender dan zijn spirituele uitstraling.

De Koyasan en wijde omgeving is begroeid met enorme ceders (symbool van eeuwig leven) en andere pijnbomen. Vaak honderden jaren oud. Kaarsrechte kale stammen, 30 – 40 meter hoog met aan de top wat zijtakken, die het zonlicht mondjesmaat doorlaten. We passeren pagodes, poorten en tempels, maar gaan niet naar binnen. Frisse buitenlucht trekt meer dan wierookwolken binnen.  Aan de enige verkeersweg op de Koyasan liggen wat winkeltjes, eettentjes en souvenirshops. Voor het overige ommuurde klooster- of tempelcomplexen met ontzagwekkende poorten. Geen architecturaal machtsvertoon. De alles overheersende verticale ceders lijken de kloosterbouw in horizontale bescheidenheid te laten buigen. 

Zo bereiken we Oku-no-in, het beroemde kerkhof van de Koyasan met meer dan 200.000 (graf)monumenten. Hier rusten de resten van de heilige Kukai en van iedereen die een plekje in zijn buurt wilde hebben, al was het maar in naam. Want hoe groter de bouwwerken boven de grond, hoe minder stoffelijke resten eronder. Shoguns, Daimyo’s en andere heersers, helden en schurken uit het afgelopen millennium zijn hier – soms vergezeld van hun hele familie  – begraven of vereeuwigd in een monument. Van rijke families die zich een paar omheinde vierkante meters kunnen permitteren tot gewone stervelingen, aan wier leven een eenvoudig stenen zuiltje herinnert. 

Plots sta ik voor een glimmende steenmassa met de naam Panasonic erop. Blijkt geen sponsor te zijn maar een hommage aan iedereen die deel uit maakte van het aloude familieconcern. Ook Yakult eert er zijn familie met een blow-up van het karakteristieke mini flesje in glimmend graniet. Kamikazepiloten en andere gesneuvelden uit de tweede wereldoorlog worden er in steen herdacht. Er zijn monumenten voor slachtoffers van natuur- en scheepsrampen, vliegtuigcrashes en treinongelukken, en zelfs een voor de Fugu, de vis die enkel door speciaal getrainde chefs bereid mag worden. Is dit een gedenkteken voor de vis zelf, zo vraag ik me af, of een eerbetoon  aan slachtoffers die hij met zijn giftige gal en de kok met zijn onkunde hebben gemaakt?

Oku-no-in is een dodenstad waar het heerlijk toeven is, een prachtig park vol ceders die zich boven de graven verheffen als de zuilen van een gotische kathedraal. Wandelend over de ‘hoofdweg’ somt Hiroe namen op van historische figuren, die we links en rechts passeren, alsof ze de geschiedenis tot leven wil wekken. Veel oude verweerde stenen, bedekt met centimeters mos. Hier en daar schots en scheef staande of compleet ingestorte en met groen overwoekerde gedenkstenen. Nergens is het verval zo mooi als hier. 

De twee kilometer lange begraafplaats eindigt bij Kukai’s Mausoleum, het religieuze hart van de Koyasan. Hier rust de ‘levende’ Kukai, verzonken in eeuwige meditatie ter verlossing van alle levende wezens. Hier zetten monniken daarom tweemaal daags een maaltijd voor hem neer. Hier drommen mensen samen, branden wierook, reciteren hardop soetra’s, vouwen hun handen, sluiten hun ogen en buigen diep. Hier ontstaat een natuurlijke schifting tussen devote pelgrims en nieuwsgierige toeristen. Hier is fotograferen verboden.

Vlakbij het mausoleum een gebouw van twee verdiepingen, van onder tot boven gevuld met duizenden eeuwig – elektrisch – brandende lantaarns. Zij zijn afkomstig van gelovigen, die permanent in Kukai’s nabijheid willen vertoeven. Ik begeef me even tussen de rijen gloeilampen maar krijg het oneerbiedige gevoel in een tot lichtpaleis omgetoverde catacombe te zijn verdwaald. 

Vlak hierna nog zo’n bijzonderheid: een heuvel volgestouwd met Jizo-beeldjes.Ze staan er al een tijdje. Varens en ander groen dreigen ze aan het oog te onttrekken. Je komt Jizo’s, die schattige, vaak totaal verweerde beeldjes overal in Japan tegen. Jizo is een heilige, die – ondanks zijn Boeddha status – besloten heeft op aarde te blijven en zieken en zwakken te helpen, vooral (overleden) kinderen. Met het uiterlijk van een kind krijgen ze iets extra aandoenlijks wanneer mensen ze een gehaakt mutsjes opzetten of een ‘slabbetjes’ omknopen, vaak fel rood van kleur. Vrolijke noten temidden van de eentonig grijze steenmassa. 

We keren via dezelfde weg terug. Het begint te schemeren. Op donkere delen gaan automatisch lantaarns aan. Meer waakvlam dan verlichting. Het wordt allengs sfeervoller. Maar we hebben lang genoeg in dit memoriepark vertoeft. Tempeldiscipline vereist klokslag zes uur onze aanwezigheid bij het avondmaal in de Shukubo.

Bij het passeren van de ‘toerist information’ valt mijn oog op een poster voor het raam: ‘Oku-no-in Cemetery Night Tour ‘. ‘Tussen het vroege diner en het slapen gaan.’ 2500 Yen, Engelstalige gids.‘Grappige en enge verhalen op het kerkhof’. 

Overdag voor vrome pelgrims, ’s- nachts voor sensatiebeluste toeristen verdient Oku-no-in niettemin een plaats in de top tien van mooiste begraafplaatsen ter wereld.

OKASAN

Vanaf onze trouwdag zo’n kwart eeuw geleden genieten wij de aandacht van een (extra) Japanse ‘moeder’ : Okasan. Zij is inmiddels 95, woont zelfstandig, beschikt over een volle agenda en zit geregeld nog achter het stuur van haar auto. Een toegestoken hand accepteert ze zelden. Met een paarse spoeling in d’r haren en rood aangezette lippen ziet ze er altijd pico bello uit zonder haar leeftijd te willen verdoezelen. Haar stem kan nog een bataljon soldaten in het gelid krijgen, maar evengoed zachtjes vertrouwelijkheden uitwisselen. Ze is een zakenvrouw, organiseren en regelen zitten haar in het bloed. Kortom een persoonlijkheid, waar je niet zomaar omheen kunt.

Onlangs kwam Okasan bij ons op bezoek in het gezelschap van vier vriendinnen, die ze gecharterd had voor aanspraak, autovervoer en het aanslepen van een warme maaltijd voor zeven personen, voldoende voor een hele week. Niks instant. Ze heeft er twee dagen voor staan koken in het piepkleine keukentje van haar appartement. 

Okasan serveert haar eigen maaltijd bij ons.

We verwachtten van haar niet anders en weten al lang dat daartegen protesteren zinloos is. Koken, gerechten en (speciale) ingrediënten daarvoor spelen haar hele leven een belangrijke rol. Aanvankelijk als uitbaatster van een restaurantje dat ze sinds de geboorte van haar oudste zoon runde. Haar man zorgde voor voldoende inkomsten, maar d’r drang naar onafhankelijkheid was groter dan wat destijds van een moeder/echtgenote werd verwacht. Zij combineerde de rol van zakenvrouw met die van moeder, huishoudster en echtgenote.

Als horecaondernemer was ze tevens ‘mama-san’, de barkeepster/moederfiguur bij wie menige – mannelijke – gast zijn hart luchtte. Lang voor ik in Japan kwam las ik over dit verschijnsel in een boek van Ian Buruma en fronste mijn wenkbrauwen. Toen ik later in werkelijkheid volwassen heren aan een Tokyose bar als een jengelend kind de gastvrouw om whisky zag vragen kon ik mijn ogen niet geloven. Heren die bij daglicht de baas spelen over mensen en miljoenen gedragen zich na zonsondergang als kinderlijk afhankelijke wezens, hunkerend naar de aandacht van een mama-san. 

Ooit was Japan een matriarchale samenleving, waar vrouwen dus leidend waren. Nu domineren de mannen, in het openbare leven althans. Achter de voordeur zijn vrouwen nog steeds de baas. Vrouwen beheren vaak de bankrekening waarop het salaris van haar man wordt gestort en voorziet hem vervolgens van zakgeld. Veel Japanse mannen zien in hun echtgenote de vervanger van hun eigen moeder of koesteren zich in de aandacht van een mama-san.

In de vijfendertig jaar ‘waterhandel’, zoals het uitgaansleven in Japan wel heet, heeft Okasan een enorme mensenkennis opgedaan. Dat niet alleen. Ze heeft met ‘Genji’, haar kleine restaurant, de basis gelegd voor de grote, beursgenoteerde horeca-onderneming van haar oudste zoon. En daar is ze maar wat trots op. Bij bijzondere gelegenheden zet de bedrijfsleiding haar nog steeds in het zonnetje. Met (ex)werknemers uit de beginperiode blijft ze contacten onderhouden en bekommert zich om hun wel en wee, tot zelfs na hun dood door de verzorging van hun graven.

Okasan met Hiroe’s zonnebril (±1997) , door haar zoon gebruikt als icoon van horeca keten

Okasan was zeer ingenomen met onze verhuizing naar Japan, al had ze liever gezien dat we nòg dichter bij haar waren gaan wonen. Zij regelde destijds dat haar familie ‘stand-in’ was voor die van mij tijdens onze trouwceremonie. Een ludieke oplossing, die tot een hechte band met de hele familie Kobayashi leidde. Bij gevolg neemt Okasan als Mater Familias ook ons onder haar vleugels. Zelf geen meisje voortgebracht gaat ze met Hiroe om als was het haar bloedeigen dochter en behandelt mij als haar schoonzoon. De urenlange telefoongesprekken van Hiroe met Okasan lijken precies op die Hiroe eerder met haar eigen moeder voerde: een luisterend oor voor alles waar een moederhart van overloopt.

Ze vergeet dat ik nauwelijks Japans versta, laat staan haar dialect. Toch pakt ze me soms bij de arm, trekt me naar zich toe en spreekt me – dichtbij mijn oor – vertrouwelijk toe. Pas als het er echt op aankomt draagt ze Hiroe op te tolken. Ooit zat ik alleen met Okasan anderhalf uur op een terras terwijl Hiroe met Okasan d’r vriendinnen op koopjesjacht waren. Welwillend leende ik mijn oor voor een onafgebroken stroom verhalen zonder er maar iets van te begrijpen. Misschien klonk mijn begeleidend ‘hai’, ‘hai’ wel als een aanmoediging. Gevraagd bij terugkomst van Hiroe en haar vriendinnen of we ons vermaakt hadden riep Okasan in onvervalst Toyohashi dialect ‘jazeker, we hebben fantastisch met elkaar kunnen praten!’. Bij haar recente bezoek aan ons hebben we dat moment nog eens met veel plezier opgehaald.

Okasan beseft dat ze niet het eeuwige leven heeft, vooral nu haar generatiegenoten een voor een wegvallen. Ze is niet van plan om het leven zo maar te verlaten. In tegendeel. Ze zal de touwtjes in eigen hand houden tot de laatste snik. Om te vermijden dat ze door een onverhoedse overval van ‘Magere Hein’ geen fatsoenlijk afscheid kan nemen organiseert zij al vast haar ‘begrafenis’. Dat wil zeggen een groots feest, waarop ze haar toekomstige nabestaanden dankt voor alle goeds die ze van hen ondervindt. Zo organiseerde ze dit jaar alvast een ‘afscheidsfeest’ voor vrienden en enkele (ex)werknemers van haar eigen horecaonderneming en die van haar zoon. Een vrolijk eet- en drinkfestijn bij gelegenheid waarvan ze zich met het hele gezelschap op foto liet vereeuwigen. 

‘Begrafenis-party’ van Okasan ( met strik)

Voor volgend jaar staat zo’n ‘begrafenis’ voor haar familie op de rol. Wij horen daar uiteraard bij. Datum, hotel en eetgelegenheid zijn al gereserveerd. Ik begrijp dat het ergens aan de kust plaatsvindt op een plek waar met behulp van aalscholvers vis wordt gevangen. Niet meteen mijn favoriete uitje, maar het is Okasan d’r feestje.  

Als ik haar zo druk bezig zie dan denk ik dat ze makkelijk de 100 passeert en dus voorbarig is met haar ‘begrafenis-party’s’. Zij léeft nog steeds bij de gratie van haar zorg en aandacht voor anderen.

Okasan, een mooi mens, zorgend, regelend, heersend als een strenge moeder, icoon van wat ten diepste nog steeds een matriarchale samenleving is.