VOEDSELBOS (6)

Over boven- en ondergrondse werkers.

Een van Nederlands voedselbos pioniers roept altijd dat een voedselbos iets voor luie boeren is, een ander vindt dat het iets voor slimme boeren is . En wij – beginnende voedselbos amateurs – houden het erop dat het vooral iets is voor geduldige boeren.

Bomen en andere planten hebben hun eigen groeitempo. Klimaat en natuur in het algemeen zijn wat ons betreft leidend in alles wat een bosbeheerder maar wil, alle kennis  en technologie ten spijt. Geen ‘laat maar waaien’, noch ‘gods water over gods akker’- mentaliteit maar wel aandachtig kijken naar wat een vruchtbaar bos in onze omstandigheden vereist. Dat is op de eerste plaats tijd.

Vier en een half jaar werken levert nog amper het beeld van een bos op. De ruige vegetatie op de voormalige rijstvelden verandert met het jaar als gevolg van drainage. Moest je aanvankelijk bij elke stap je laarzen uit de modder trekken, nu houden we droge voeten bij een wandeling over het terrein. De eerste bomen op zowel het hoogste als laagste deel van het terrasvormige terrein zijn voor 90 procent aangeslagen. Een resultaat dat ons aanmoedigt om een volgende partij te planten op de tussenliggende niveau’s.

Het planten zelf is een fluitje van een cent. Het serieuze werk zit ‘m in de voorbereiding van het plantgat: een kuil van ± 70 cm diep met een doorsnee van 1 meter. De uitgegraven klei wordt gemengd met organisch materiaal en bamboe-houtskool dat gedrengd is in urine. Voordat dit mengsel teruggaat wordt het plantgat ‘bekleed’ met halfvergane boomstammen of takken, rijk aan schimmels, paddenstoelen, torren en kevers.

Waar halen we al dat materiaal vandaan? En wie doen dit allemaal? Nog verre van een bos spelen onze vrijwilligers voor nijvere kabouters. Hun inzet en enthousiasme evenaren de magie van aardmannetjes in een sprookjesbos. Vrouwen en mannen tussen de 20 en 60, uit onze directe omgeving en verder weg, uit Osaka, Kyoto en – sinds juni 2024 – via het internet-platvorm Workaway1 uit de hele wereld.

Deze amoebe-achtige vrijwilligersgroep2 kent zo zijn eigen dynamiek: van eenmalig tot af en toe meewerken, van periodieke tot bijna permanente deelname. Uit het allereerste begin zijn er nog steeds enkelen actief. Een aantal komt na verloop van tijd gewoon niet meer opdagen, anderen verhuizen. Sommigen houden het voor gezien omdat het geen perspectief op betaald werk biedt, een verwachting die wij niet wekken maar zij stiekem wel koesteren.

Het gezelschap groeit vanzelf weer aan met mensen die door vrijwilligers worden geïntroduceerd of die toevallig van ons project horen en geïnteresseerd raken. Hiroe doet maandelijks verslag van activiteiten op Facebook maar niet om vrijwilligers te werven. Die melden zich tot nu toe vanzelf. Dat verloopt vrij spontaan en informeel, zonder registratie of clubblad. Behalve in augustus en december komen elke derde zondag van de maand tussen de vijf en vijftien vrijwilligers opdagen. 

Samen buiten werken, andere mensen ontmoeten en gezamenlijk genieten van thee, koffie en een maaltijd zijn zowel beweegreden als bindmiddel. Voedselbos als bijdrage aan duurzaamheid is ’n tweede, derde of misschien wel helemaal geen motivatie tot deelname. 

Wie zijn ze zoal?

Miki (37), vrijwilligster van het eerste uur en bijna ‘huisvriendin’, combineert drie baantjes om in haar levensonderhoud te voorzien. Woont vlakbij Nara’s historische heiligdommen en is gefascineerd door tempelrituelen en shinto-festivals. Haast zich in haar vrije tijd van de ene interesse naar de andere, waaronder vrijwilligerswerk bij ons.

Haruto en zijn vrouw Kasumi (±40) leerden elkaar kennen tijdens vrijwilligerswerk in Mongolië. Bosbouw-diploma op zak, zette een lezing over ons voedselbos (2023) hen op het spoor zoiets bij ons voort te zetten. Wonend in Kashihara, ruim een uur rijden bij ons vandaan, geven zij soms collega vrijwilliger Tatsuya (24) een lift. Deze meldde zich via het Workaway platvorm met de tekst: ‘ik kom graag twee keer in de week werken, geen maaltijden of overnachting nodig’. Werkzaam op een school voor kinderen met leerproblemen zoekt hij in z’n vrije tijd fysieke ontspanning. De fietstocht heen en terug van telkens ruim twee en een half uur is daar onderdeel van. Vijf uur fietsen, 4 uur werken!

Yukiko (50-er) helpt Hiroe meestal in de keuken maar weet ook van aanpakken in het voedselbos. Eigen kinderen de deur uit adviseert ze ouders van hoogbegaafde kinderen. Werkt parttime in een kliniek, maar verruilt dat binnenkort voor een baantje op de Wereld Expo in Osaka.

Regionale vrijwilligers kennen elkaar soms van andere gelegenheden. Geen beletsel voor nieuwelingen om aan te sluiten. In tegendeel, A.UN.HAUS is trefpunt voor nieuwe contacten. Geen dating spot voor singles overigens, hoewel…. Mantus (35), een grappige Litouwer, die incidenteel komt werken, vroeg de goedlachse Saëmi (32) ooit op de vrouw af ‘wil je met me trouwen?’. Overvallen door deze onverbloemde huwelijksaanzoek hebben we Saëmi sindsdien niet meer gezien. Mantus spreekt vloeiend Japans en woont in Okinawa. Daar raakte hij bevriend met vrijwilligers Riku en Shinka, die naar Nara verhuisden en hem bij ons introduceerden.

Riku (24, timmerman/butoh-danser) en Shinka (24, barista/singer-songwriter) zijn toekomstige dorpsgenoten. Ze hebben hier onlangs een oud pand gekocht om op te knappen. Blij met deze jeugdige aanwas in ons vergrijzende dorp proberen wij hen zo veel mogelijk te steunen. Miki en Tōru zijn er ook blij mee. Deze dertigers zijn twee jaar na ons in Sugawacho komen wonen. Hij meubelmaker, zij werkzaam als ontwerper. Samen met hun 5-jarig zoontje ook enthousiaste voedselbos-vrijwilligers.

Dan zijn er nog de vijftigers Endo (grafisch ontwerper/milieu-activist/amateur historicus),  Onishi (provincie-ambtenaar), Yoda (bibliothecaris National Library of Congress) en Okaze-san, onze vriend/makelaar, de zestigers Naruchan (timmerman) en zijn vrouw Shizuka. 
Allemaal mensen uit de omgeving, die ook graag buiten het vrijwilligerswerk om op de thee of koffie komen.

Wanneer verpleegkundige Ryōko (40) niet voor Artsen Zonder Grenzen in het buitenland zit kunnen wij op haar inzet rekenen. Medio december kwam ze na een lange werkperiode in Afghanistan weer opdagen, samen met David, een Duitse AZG – collega. Uitgerekend op de zondag dat ook Tatsuya zich meldde evenals de Nederlandse Jeanine, die tijdelijk aan Kyoto Universiteit werkt. Samen met een toevallige logee – Chihiro (47) – vormden zij spontaan een vijfkoppige werkploeg om zomaar een dag in ons voedselbos te ploeteren.

Uit eigen beweging kwam in januari de 28 jarige Joelle, werkzaam op het Duitse Consulaat Generaal in Osaka, de gelederen van onze vrijwilligersclub versterken. Tenger van postuur en handen die niet veel meer dan een toetsenbord gewend zijn stond ze haar mannetje met riek en spade. Ze kijkt al weer uit naar de volgende werkdag.

Dan hebben we het nog niet over de buitenlandse Workaway-vrijwilligers (m/v). Meestal avontuurlijke globetrotters, die geïnteresseerd zijn in het platteland en zich daar willen onderdompelen in het sociaal-culturele leven.
Zij werken tegen gratis kost en inwoning gedurende één of twee weken waarvan altijd één dag tezamen met ons ‘regionale team’. Elf mensen uit negen verschillende landen tot nu toe. Begin dit jaar ontvingen we zo de Canadees/Japanse Kaia (30) en de Finse Hilla (23). Leuke, goed gemotiveerde en hardwerkende vrouwen. Binnenkort twee Britse mannen (40 en 29).  Er begint zowaar een kosmopolitische wind door Sugawacho te waaien!

Bevordert een mengeling van planten en een gevarieerd bodemleven de groei van ons  voedselbos dan toch zeker ook deze bonte mix van binnen- en buitenlandse vrijwilligers. Mensen of mollen, bijen of bloedzuigers: biodiversiteit is grenzeloos. 

Ondergronds zou een onzichtbaar netwerk van schimmels en een leger aan bacteriën, wormen en ander nijver spul moeten werken. Maar in de dichte kleilaag onder ons voedselbos zit nog amper bodemleven. Om dat op gang te brengen vullen we de ruime plantgaten met veel organisch materiaal en houtskool zoals eerder beschreven. 
In januari, wanneer het meeste blad gevallen is leg ik een flinke voorraad aan, vergaard in onze bosrijke omgeving. Vrijwilligster Saki leent mij daarvoor haar ‘keitora’3 uit, die wegens winterpauze op de thee-farm van haar man gemist kan worden. Dorpsgenoten die me voorbij zien rijden kijken me met verbazing na. Eindelijk ‘boer onder de boeren’.

Houtskool maken we zelf van de bamboe die we uit ons bamboe-bosje zagen. We slaan zo twee vliegen in een klap: noodzakelijk onderhoud van het bosje en gratis materiaal voor grondverbetering. Tenslotte verzamel ik urine. Ben zelf de producent. Prima natuurlijke meststof voor jonge planten en – gemengd met houtskool – een voortreffelijke bodemverbeteraar.

Medio maart arriveert een selectie jonge fruit- en notenboompjes die nog net voor het einde van het plantseizoen de grond in gaan. Vervolgens wordt de bodem rond de planten bedekt om onkruidgroei aan de voet te onderdrukken en uitdroging te voorkomen, ‘mulchen’ in tuinjargon. Allemaal bezigheden waarbij boven- en ondergrondse vrijwilligers volop actief zijn. 

Het voedselbos is weliswaar geen sprookjesbos, maar beetje bij beetje zien we op termijn de natte rijstvelden in een vruchtbaar landschap veranderen. Een betoverende metamorfose voor……. geduldige boeren.

1. Zie: www.workaway.info
2. Meer dan 120 verschillende vrijwilligers leverden tussen okt. 2020 en mrt. 2025
   gedurende één of meerdere dagen een bijdrage aan ons project.
3. De ‘keitora’ is een minivrachtwagen voor gewoon rijbewijs. Een beetje boer of
   zelfstandige heeft zo’n ding. Een klein, handig en wendbaar voertuig dat je vooral op
   het platteland aantreft.

APIS CERANA JAPONICA

Over wilde bijen, gevaarlijke wespen, een strenge meester en beginnende imker.

Bijen en wespen zijn er in soorten en maten, ook in Japan. Net als elders hebben de eersten hier een beter imago dan de tweede, al zijn beiden even onmisbaar in het ecosysteem. Vol bewondering volg ik soms de prachtige, ingenieuze nestbouw van verschillende wespensoorten, waarvan sommige levensgevaarlijk. Laat ze meestal gewoon hun gang gaan vanuit de gedachte dat ze hier thuishoren. Maar vormen ze een serieuze bedreiging dan verdelg ik ze met broed en al.
Gelukkig kan ik er iets tegenover stellen: sinds dit voorjaar verzorg ik een zwerm Japanse honingbijen, de apis cerana japonica1. Deze bijensoort leeft in het wild, maar is vooral bij amateur imkers geliefd. Eenmaal genesteld in een bijenkast bestaat de kans dat de zwerm alsnog zijn instinct volgt. Imkeren betekent dan ook goed voor de kolonie zorgen zodat de zwerm geen reden heeft om plots met de noorderzon te vetrekken.

Voordat ik uitleg wat die zorg inhoudt en hoe ik aan die zwerm kom even iets over een vergelijking met Westerse honingbijen. Die laatsten zijn eind 19e eeuw in Japan geïmporteerd en nemen sindsdien vrijwel de hele (commerciële) honingproductie voor hun rekening. De honingopbrengst van Westerse bijen is drie keer hoger dan die van hun inheemse zusters. Daarmee is ook alles gezegd over wat ze op Japanse bijen vóór hebben.
Zachtaardig van karakter, meer kou en ziekte bestendig, niet vatbaar voor de varroamijt en gewapend met een slimme truc om vijandige wespen te killen2.: dat zijn dan weer de voordelen van de Japanse honingbij. Allemaal eigenschappen die hen voor amateur-imkers als ik aantrekkelijk maken.
Bovendien zijn ze – met andere insecten – van cruciaal belang voor de bestuiving van bloemen, planten, vrucht- en notenbomen. Hebben dus een sleutelrol in het ecosysteem en zijn onmisbaar met het oog op ons voedselbos-in-ontwikkeling. Voor iets meer biodiversiteit leveren we graag wat honing in.

De zwerm in onze kast is afkomstig van Seiji, een bevriende imker met meer dan 25 jaar ervaring. Hijzelf zou in een bijenkolonie geboren kunnen zijn, met zóveel kennis en passie spreekt hij over het bijenvolk. Een bescheiden selfmade man, een onverbiddelijke doorzetter.
Samen met echtgenote Yuka runt hij soba-restaurant3 Tabikisan. Uit elk detail van deze tot eetgelegenheid omgebouwde garage spreekt aandacht, eenvoud en kwaliteit, van inrichting tot bediening. Nagenoeg alle (biologische) ingrediënten zijn van eigen bodem. Het serviesgoed – door Seiji zelf vervaardigd – zou zo uit een Morandi-schilderijtje 4 geplukt kunnen zijn. Geen uitgebreide menukaart, maar keuze genoeg om er een heerlijke lunch te genieten. Plaats voor tien gasten. Seiji in de keuken, Yuka gastvrouw5.

Zo’n zes jaar geleden maken we voor het eerst kennis met Tabikisan en z’n uitbaters. Gemeenschappelijke kennissen hadden ons getipt. Zo raken we makkelijk aan de praat. Aanvankelijk alleen met Yuka. Later en enigszins schoorvoetend ook met Seiji. Al snel merken we dat er wat uit te wisselen valt: eigen voedsel produceren, gezonde leefstijl, kwaliteit boven kwantiteit. Geen hoogdravende idealen, maar concrete, alledaagse dingen en bezigheden.

Bij vertrek valt mijn oog op ’n tafeltje met potjes pesto, jam en…honing. Allemaal van eigen makelij. Het simpele label op het honingpotje vermeldt slechts ‘apis cerana japonica’. Yuka leest het vraagteken in m’n ogen en legt uit dat het om honing van de wilde Japanse honingbij gaat. Daar willen we meer over weten.

Pas enkele bezoeken later vertelt Seiji iets over het bijenleven en zijn imkerij. Hij loopt niet te koop met zijn kennis en ervaring. Deels uit bescheidenheid, deels omdat hij die wetenschap niet zomaar met iedereen deelt. Vrijblijvende informatie? Zoek zelf maar op internet.
Ook mensen waarvan hij inschat dat hun bijenliefde niet meer dan een bevlieging is houdt hij op afstand. Compromisloos als hij zelf is eist hij van geïnteresseerden dat ze er honderd procent voor gaan.

Kennelijk bespeurt hij onze oprechte belangstelling, want eenmaal op dreef is zijn verhaal niet meer te stuiten. We bezoeken zijn ‘hatake’, een stuk grond aan de voet van een berghelling, net buiten zijn woonplaats. Daar teelt hij fruit, kweekt groenten en kruiden, houdt er kippen en bijen. In de schaduw van enkele bomen staan op plastic bierkratten bijenkasten opgesteld. We hurken bij een ervan bestaande uit twee of drie gestapelde ‘boxen’. Bijen vliegen af en aan. Niet zo veel want het is winter. De meester-imker vertelt over gedrag en karakter van ‘zijn maatjes’, zoals hij bijen amicaal noemt. Die leer je pas kennen door ze aandachtig en langdurig te observeren. ‘Ze verdienen ons respect’ krijgen we fijntjes  ingeprent. 

De enorme berg informatie die hij tijdens deze excursie over ons uitstort is alles behalve een lesje imkeren. Toch wakkert het onze fascinatie voor de bijenhouderij aan. Niet zozeer om de honing als wel de bestuiving, niet voor de handel, maar voor eigen gebruik. Perfect aansluitend bij de ‘satoyama-traditie’6 om voedsel uit eigen omgeving te halen. Met Seiji op de achtergrond zien we de imkerij helemaal zitten. Of hij dat ook zo ziet ? Hij knikt in elk geval instemmend bij onze beweegredenen.

Zenmeesters testen aspirant leerlingen soms op hun motivatie door ze dagenlang in weer en wind voor de poort te laten wachten. Zo spartaans is onze meester niet, maar krijg wel de indruk dat Seiji ons op de proef stelt. Na zijn instructie om boxen voor een stapelkast te maken blijft het maandenlang stil. Bijtijds timmert een van onze vrijwilligers – een professional – drie bijenkasten in elkaar en kopen we speciale orchideeën (Cymbidium floribundu) om wilde bijen te lokken.

Half mei. Het zwermseizoen van de bijen is in volle gang. Eindelijk en onaangekondigd komt Seiji opdagen. Onze kasten deugen niet en de ‘lok-orchideeën’ hebben we te duur gekocht. Lichte paniek. Niet voor lang want hij biedt ter plekke een door hem gebruikte bijenkast aan en belooft de volgende dag met een zwerm bijen te komen. Opeens is het menens.


Onder de kruin van een oude kaki boom vind ik een geschikte plek voor de kast: voorkant op het Oosten. Naar voorbeeld van de meester op een omgekeerde bierkrat en afgedekt met een golfplaatje tegen inregenen. 

’s-Anderendaags tegen zeven uur ’s-ochtends arriveert Seiji met het bijenvolk en z’n koningin, dat hij vakkundig overzet in de gereedstaande kast. Tijdens de thee erna geeft hij nog een college over het werk van de bijen en dat van mij, de imker. Was al behoorlijk in het leven van (wilde) bijen gedoken, maar de praktijkervaring van Seiji geeft die informatie pas ‘handen en voeten’.

Sindsdien sla ik geen dag over om ‘mijn maatjes’ te observeren. Zie het aantal aan- en afvliegende bijen gestaag groeien. Na een maand komt de meester zelf kijken. Hij legt de kast op z’n zijkant. Vanaf de onderkant zijn tussen de kluwen bijen zeven honingraten oftewel kammen zichtbaar. ‘Een sterke kolonie die goed gedijt’ stelt Seiji vast. Hij complimenteert me met de wespenvallen, die ik rond de kast heb opgehangen. Tientallen wespen zijn  er gesneuveld in een bedwelmend mengsel van sake, honing en azijn.

Overal zomerse bloesem: hoogseizoen voor de bijen. Fascinerend om te zien hoe ze met honderden continue af- en aanvliegen, kleurrijke stuifmeelbolletjes aan hun achterpoten.

Als ik in juli een verdieping aan de kast toevoeg kost het me moeite het gevaarte te tillen, zwaar als hij is van honing en stuifmeel. We overleggen met Seiji over een geschikt moment om de eerste honing te oogsten. Geen haast, verzekert hij ons. We dempen ons ongeduld met het treffen van voorbereidingen en de aanschaf van benodigde materialen. 20 Augustus is het zover. Ondanks het regenachtige weer melden Seiji en Yuka zich in alle vroegte. Plastic containers, roestvrijstalen kommen, zeven, messen, snijdraad en ontsmettingsalcohol staan – net als wij zelf – paraat voor de oogst. De meester gaat doorstastend te werk en ‘snijdt’ de bovenste box los van de stapel. Whaauw!!  Een prachtige doorsnede van kammen vol honing! Yuka leert ons de ‘dekseltjes’ van de kammen te snijden, zodat de honing aan alle kanten uit de raten loopt. Twee weken blijft honing uit de kammen druipen, waarna we de rest handmatig uit de wassen kammen persen. Alles bij elkaar zo’n 2 liter.

Seiji en Yuka komen later nog eens om ons te leren van de uitgeperste raten een blokje pure bijenwas en lippenbalsem te maken. Allemaal met eenvoudige middelen.

Begin oktober is de kast zo zwaar dat ik ’n massieve honingkolom lijk te tillen. Seiji laat mij nu de keuze: òf wij een tweede honingoogst, òf de bijen extra wintervoeding. Ik kies voor het eerste en snij naar het voorbeeld van Seiji de bovenste box van de stapelkast. Opnieuw kammen barstensvol goudgele honing, die we nu zonder het toeziende oog van de meester weten te verwerken.

Ondertussen verschijnen steeds vaker Aziatische hoornaars rond de kast, iets waarvoor Seiji waarschuwde. Ze kunnen een heel bijenvolk om zeep helpen. Ik volg dan ook trouw zijn instructies door de reuze wespen één voor éen met een vlindernet te vangen en te doden. Hun kadavertjes gaan als afschrikwekkend voorbeeld op een lijm-val bovenop de kast, zodat nieuwsgierige soortgenoten bij voorbaat gewaarschuwd zijn.

Het oogst seizoen mag dan voorbij zijn, de cyclus in de bijenhouderij is pas compleet wanneer de imker een nieuw volk weet te strikken. Dat gebeurt in het voorjaar als een nieuwgeboren koningin met een deel van de kolonie de kast verlaat. Voor nu houdt Seiji het bij globale informatie daarover, details volgen te zijner tijd. Timmer wel alvast een stapelkast in elkaar, naar het voorbeeld van de meester. Mijn proefperiode is nog lang niet teneinde.

1.zie: https://www.japan-natural-beekeeping.org/
2.
Reuze wespen (Aziatische hoornaars) worden bij binnendringen in de kast overmeesterd door honderden
  bijen. Ze vorm een bal rond de wesp. Trilbewegingen van de bijen doet de temperatuur in de bal oplopen tot
  47 grC, waardoor de wesp het loodje legt.
Zie verder: https://nl.wikipedia.org/wiki/Japanse_honingbij# 
3.
soba is een populair Japans noedelgerecht gemaakt van boekweit. zie verder:
 
https://nl.wikipedia.org/wiki/Sobanoedels
4.Giorgio Morandi (1890-1964) was een Italiaanse kunstenaar, bekend van eenvoudige stillevens in
   aardekleuren.
5.
In 2023 kreeg het restaurantje onverwacht een Michelinster, een erkenning waaraan Seiji en Yuka geen
  ruchtbaarheid geven omdat ze niet voor ‘sterren’, maar voor gasten hun uiterste best doen.
6.
de satoyama-traditie behelst de eeuwenoude gewoonte van rijstboeren om hun menu aan te vullen met
  voedsel dat zij in de hun omringende bossen en bergen verzamelen, zoals paddestoelen, wortelen, zaden,
  blad, vruchten, noten, wild en honing.
7.
Wilde bijen bouwen (zelf) honingraten van boven naar beneden. In het bovenste gedeelte slaan ze honing op,
  daaronder stuifmeel en daaronder weer legt de koningin haar eitjes. Uit de stuifmeelvoorraad worden de
  larven gevoed. Vrijkomende stuifmeelcellen worden weer met honing, vrijkomende larvencellen met stuifmeel
  gevuld. Zo verplaatst alles langzaam van boven naar beneden terwijl bovenin de (winter)voorraad honing
  toeneemt.
 

 

 

 

 

 

HEART FOR THE BEST

‘Zomer’ betekent zoveel als ‘vakantie’ – in Westerse landen althans. In Japan minder, dat wil zeggen scholieren en studenten hebben in juli en augustus – afgezien van huiswerk en andere verplichtingen – een week of zes verlof. Hun ouders/verzorgers niet, zij werken gewoon door. Misschien zelfs een tandje hoger om de enorme massa buitenlandse vakantiegangers op te vangen. De goedkope Yen lokt momenteel de hele wereld naar Japan. Overvolle steden, file-lopen op de Fuji.

Vanwege groeiende weerzin bij lokale bewoners tegen het massa-toerisme op hot spots en in steden als Tokyo, Kyoto en Osaka probeert de overheid toeristen richting platteland te dirigeren met nostalgische treinreizen, geweldige natuurparken, kunst-festivals, klooster-ervaringen en eilanden-trips. Natuurliefhebbers hebben die aansporing niet nodig. Zij weten de mooie landschappen en uitzichten op eigen initiatief te vinden, meestal via (oude) wandel- en pelgrimroutes door bergen en bossen. 

De populariteit van dit ‘langzame toerisme’ groeit, vooral onder milieubewuste natuurliefhebbers. Tot die laatste categorie reken ik mezelf. Wonend in de groene omgeving van Nara-stad heb ik inmiddels meerdere wandelroutes in de buurt verkend.

Logerende gasten turnen we om tot eco-toeristen. We verleiden hen tot wandeltochten in onze omgeving, voorzien van routekaarten met aanduiding van bezienswaardigheden. Gemaakt door vrijwilliger Endo-kun1.

Helaas valt op de idyllische natuur ook wel wat af te dingen: hier en daar is het paradijselijk groen namelijk stortplaats voor illegaal gedumpt afval: witgoed, T.V.’s en computers, huisraad, sloop- en bouwafval, landbouwplastic, tot en met complete auto’s! Hoewel dit verschijnsel niet uniek is voor Japan treft me de aanblik van al die troep elke keer weer pijnlijk. 

Japan, dat de natuur van oudsher als goddelijk aanbidt en wiens hele cultuur op seizoenswisselingen is gebaseerd, verkwanselt zijn rijke erfenis soms op een schokkende manier. In pre-industrieel Japan geen probleem – afval bestond toen uit puur natuurlijke materialen – maar wèl in deze tijd met stoffen als Pfas en plastic. 

Geshockeerd bij de eerste aanblik van zo’n dumpplaats besloot ik een fotografische collectie aan te leggen van uitsluitend achtergelaten voertuigen. Dit ‘specialisme’ heeft me in de afgelopen 6 jaar een verzameling van 25 gedumpte vierwielers opgeleverd, merendeels ‘en passent’ vastgelegd binnen een straal van 20 kilometer rond ons huis. 

Sommige doelbewust ergens in de natuur gedumpt, andere achtergelaten op een verlaten bergweg, langs een akker of in een bos, sommige staan voor eeuwig in de garage of onder een car port weg te roesten onder een laagje mos of dikke stofdeken. 

Aan de mate waarin de natuur ‘bezit neemt’ van de voertuigen valt af te leiden hoe lang ze al van hun laatste rustplaats genieten. Bestelbusjes, die als ‘schuurtje’, schuilplaats of opslag dienst doen, mini vrachtwagens, volgestouwd met ander grof vuil. Een groen uitgeslagen Mini Moris in hartje Tokyo; hetzelfde automerk in speelgoedformaat al 5 jaar geparkeerd tegen een boom 500 meter van ons huis. Afdankertjes van het openbaar vervoer, waarvan er één nog dienst doet als ‘clublokaal’ voor een cricketploeg van senioren en een ander – na ’n tweede leven als snackbar- langs de straat staat weg te kwijnen. 

Bij elk object is wel een verhaal te verzinnen en soms levert de vergankelijkheid zulke ‘mooie plaatjes’ op dat je de milieumisdaad zou vergeten. 

Autosloperijen en -kerkhoven genoeg in de buurt. Waarom dan toch die illegale dump?
Inleveren van auto-schroot kost geld en van de prijs die de natuur betaalt heeft men geen benul. 

Met de slogan ‘Heart for the best’, aangetroffen op de rugleuning van een gedumpte auto, nodig ik je uit voor een zomerse toer door m’n ‘roestieke autogalerij’:

Gelukkig is de natuur weerbaar en is het areaal aan idyllisch natuurschoon in Japan zo groot dat het 18e eeuwse gedichtje van Buson nog steeds – ook in Sugawacho – actueel klinkt. 

Dag van rust –
een zomers bos in een dorp
waar een haantje kraait.
Yosa Buson (1717 – 1783)3

1.zie ook blog bijdrage ‘Pelgrimspad met luchtje’ d.d. 15 juni 2022 
2.
zie ook blog bijdragen ‘Why?’ d.d.1 maart 2020 en ‘Eco-salon’ d.d. 20 febr. 2022
3. uit: Jos Vos, Eeuwige Reizigers – Een bloemlezing uit de klassieke Japanse literatuur.

   De Arbeiderspers, Amsterdam – Antwerpen, 2008. Ned. Vertaling Jos Vos.

 

 

BUTOH DANS

Naoko-chan, vrijwilligster, introduceert van tijd tot tijd bij ons onbekende mensen. Zelf al een kleurrijke verschijning, weet ze hen nieuwsgierig te maken naar A.UN.HAUS en onze bezigheden. Haar enorme netwerk bestaat uit mensen van allerlei slag. Zo maken we begin februari van dit jaar kennis met Seiji Tanaka, professioneel butoh-danser en chiropractor: het eerste uit passie, het tweede om den brode. 

Hij woont in Nara-stad en zoekt een geschikte locatie voor zijn solo optreden als butoh danser. Naoko-chan heeft hem ongetwijfeld ingefluisterd dat die bij ons is te vinden. Als we hem Arayashiki1 laten zien is hij meteen verkocht; het liefst treedt hij er al binnen een maand op.

Het oer-Japanse Butoh2 heeft mij nooit zo bekoord. Veel modern Westers danstheater lijkt erop en daar lopen Hiroe noch ik warm voor. We beginnen dan ook met enige terughoudendheid aan het gesprek met Seiji. Een gesprek, dat gaandeweg een soort theatraal verhaal van zijn kant wordt.

Terwijl hij dat vol vuur aan onze keukentafel vertelt springt hij geregeld op van zijn stoel om zijn woorden lijfelijk kracht bij te zetten. Zelfs ik, die nauwelijks iets versta, raak geboeid.

Het zijn vooral zijn innemende persoonlijkheid en fascinerende levensverhaal3 die onze butoh-weerzin temperen en Seiji groen licht geven voor een performance in Arayashiki. We prikken een datum in mei om voordien de locatie schoon en geschikt te maken voor een optreden. Binnen zowel als buiten, want de performance vindt op het voorterrein plaats, terwijl toeschouwers binnen door de open voorpui toekijken.

De organisatie en publiciteit laten we aan Seiji over, wij stellen ruimte ter beschikking en zorgen voor parkeergelegenheid. Zondag 19 mei klokslag 18.00 uur – zo besluiten we – zal de dorpssirene4 het startsein geven voor de performance, het moment ook dat de zon achter de bergen verdwijnt en de schemer inzet. Een perfecte ambience.

Twee weken voor het optreden nemen we ter plekke de laatste details door: het voorterrein moet niet té opgeruimd zijn en Seiji wil er zelfs een berg halfvergane bamboe naartoe slepen. Ook wil hij mijn roestige kruiwagen als attribuut. “En als het op 19 mei regent?” vraag ik bezorgd – butoh dansers treden immers bijna naakt en volledig wit geschminkt op. ‘Geen enkel probleem’ reageert hij opgewekt alsof hij op deze vraag zit te wachten. Dan herinner ik me gelezen te hebben dat butoh-dans doortrokken is van melancholie, dat het niet alleen mooie en verheven kanten van het leven wil tonen, maar ook en misschien wel vooral de vulgaire en destructieve. Dus liever een donderbui dan ’n strakblauwe hemel.

De tuin van het voorterrein is pas aangelegd en oogt redelijk kaal; de meeste aanplant is jong en kwetsbaar; hier en daar liggen als bij toeval stenen. Een ideaal butoh-podium. Hovenier Uchi-kun en Hiroe zorgen nog voor de finishing touch. Dankzij familie-bezoek uit Nederland krijgt Arayashiki in één dag een grondige schoonmaakbeurt.

De buurvrouw stelt een naastgelegen braakliggend landje ter beschikking als parkeerterrein. Ik maai het onkruid ervan en markeer de inrit. Vrijwilligster Miki-chan helpt met het verwijderen van de schuifdeuren, waardoor één grote ruimte ontstaat voor zo’n 40 bezoekers. Op de vloer voor iedereen een zitkussen. Via e-mail melden zich al 28 belangstellenden, waaronder een Finse, die er helemaal voor uit Tokyo overkomt.

Zondag 19 mei. Alsof Seiji de goden heeft verzocht regent het. ‘Geen probleem’, stelt hij mij nogmaals gerust. Hij en zijn assistent verwijderen alle delen van de glazen voorpui, zodat het publiek direct en over de volle breedte zicht heeft op het voorterrein. Het ruim overstekende dak beschermt tegen inregenen.

Rond half zes melden zich de eerste bezoekers. Dan blijkt regen wèl een probleem: het provisorisch parkeerterrein is doorweekt en auto’s blijven in de blubber steken. Onze attente buurvrouw dirigeert meteen alle auto’s naar haar eigen – verharde – terrein. Als een geroutineerde verkeersregelaar propt ze een tiental auto’s in de smalle strook voor haar huis. De rest parkeert langs de openbare weg.

Als het geluid van de dorpssirene is verstomd komt Seiji als een schim uit het niets opdagen. Zó traag dat het lijkt alsof hij zelf niet beweegt maar langzaam aan een onzichtbare lier richting publiek wordt getrokken. Helemaal wit geschminkt, strohoed op zijn hoofd. Hij duwt een kruiwagen met stenen voor zich uit. Het is muisstil.

Hij stopt ter hoogte van de tuin, verwijld in zijn eigen wereld. Minuten lang. Tot zijn ogen die van het publiek kruisen. Met de kijkers continue in het vizier gaat hij op hen af. Tot heel dichtbij, raakt iemand op de voorste rij aan, alsof hij met dit gebaar voor de rest van de performance het publiek aan zich bindt. Dan klinkt een vrij populair liedje5 uit de luidsprekers, begin van een gedramatiseerde vertelling in ‘butoh– taal’. Trage lichaamsbewegingen, die soms ‘bevriezen’ in de houding van een gekweld figuur met ‘verwrongen’ ledematen. Het hele terrein is zijn speelveld, tussen struiken, op stenen, in het zand. Soms rijkt hij naar de hemel dan weer laat hij zich vallen op de grond. 

Foto: Gen Kasuga
Foto: Gen Kasuga

Opeens een onverwachte wending in de trage vloeiende bewegingen: hij grijpt de kruiwagen, rent ermee weg richting een berg brandhout, gooit de eenwieler opzij en stort zich op een partij golfplaten. Als een waanzinnige gaat hij tekeer en schreeuwt. Dan beklimt hij de houtstapel en gooit woest met houtblokken. Ontdaan van z’n jack en hoed toont het witte lijf de sporen van zijn agressieve optreden tot bloedens toe. Sint Sebastiaan, maar dan zonder pijlen. 


Op deze ruige ontlading volgt tenslotte een haast ‘klassieke dans’ op muziek van een van Bachs cellosuites. Het voelt als een verademing. De performer zelf lijkt ‘herboren’. Ontspannen en dankbaar wendt hij zich tot zijn toeschouwers met een diepe, diepe buiging. Hem wacht een lang en warm applaus.

Foto: Gen Kasuga
Foto: Gen Kasuga

Delen wij het enthousiasme van het publiek? Het antwoord: ‘Ja’! Seiji’s optreden was overtuigend door zijn uiterst gecontroleerde, maar toch natuurlijke bewegingen en zijn compromisloze overgave aan het spel. Van begin tot eind wist hij een spanningsvolle aandacht vast te houden. Een verhaallijn heb ik in het visuele spektakel niet kunnen ontdekken. Wat heet, in wezen draait het bij butoh enkel om ‘leven en dood’.

Foto: Reiko Gōtsubo

Mijn butoh-weerzin overwonnen?  Voor wat Seiji Tanaka’s uitvoering betreft zeker wel. 

Twee dagen na zijn performance in Arayashiki vertrekt hij voor ’n Europese tour met optredens in Brussel en Düsseldorf, waar butoh een eigen plaats heeft verworven tussen modern danstheater en klassiek ballet. 

1. Opgeknapt huis dat dienst doet als cultureel centrum en gastenverblijf.
   zie iroha blog ‘ARAYASHIKI’ dd 20 september 2022.
2. Voor de geschiedenis en een inleiding op butoh dans zie (engelstalige site): 
    
https://japanobjects.com/features/butoh   

3. Zie (Japans/Engels/Duits) website: http://web1.kcn.jp/seijitanaka/index.html  
   Hier vind je enkele links naar video- films met Seiji’s optredens.

4. Zeven dagen per week loeit de dorpssirene om 6, 9, 12, 15 en 18.00 uur gedurende
   10 seconden; Arayashiki bevindt zich op zo’n 200 meter er vandaan.
5. Herkenningsmelodie van een decennialang razend populaire Japanse dramaserie op
   tv rondom Torasan, een maatschappelijk randfiguur. Hele generaties zijn er mee
   vertrouwd.

 

 

 

 

 

NACHTELIJK RITUEEL

We eten een geprint lettertje, gepulkt uit een A4tje. Slikken het in alsof het een voedingssupplement is. De minuscule snack dient als opmaat voor een groots nachtelijk ritueel dat ons ’s-avonds te wachten staat in een van de gebouwen van het beroemde Todaiji-complex in Nara. 

Wij zijn ervoor uitgenodigd door Machiko-san1. Zij en haar man brengen ons de speciale toegangsbewijzen, leggen uit wat te doen en vooral wat te laten en welke voorzorgsmaatregelen te nemen in verband met de lange duur en de kou. Twee pagina’s plattegronden en voorschriften vatten alles nog eens samen. 

De unieke kans om deze jaarlijkse ceremonie2 van nabij mee te maken danken we aan de vooraanstaande positie van wijlen Kōsai Moriya, Machiko-san d’r vader, van mei 1996 tot april 1999 abt van de Todaiji tempel . 

Na haar instructies ontvouwt zij de letter-mandala voor ons op tafel. Een A4tje met ‘aangevreten’ cirkel waarin straalsgewijs karakters zijn geschreven, archaïsche tekens uit het Sanskriet en Chinees. Oorspronkelijk geschreven door Machiko-san d’r vader. Elke dag slikt er één in.

’n Lettertje innemen of een uitgebreide nachtelijke ceremonie: rituelen moet je niet willen begrijpen, maar simpelweg ondergaan. Met zo’n instelling gaan we naar de Todaiji tempel. 

Onze vriend Okaze-san, eveneens uitgenodigd, haalt ons op. Het is al donker. Als we te voet het ceremoniële gebouw – de ‘Nigatsudo’ – naderen sluiten we aan bij een lange en brede rij wachtenden. Een leger aan ordebewakers en politiemensen begeleidt de gedweeë massa. Terwijl we ‘in de wacht staan’ zien we op afstand al de eerste fakkeldrager de trap van het gebouw bestijgen. Er volgen er nog tien. Van links naar rechts laten ze één voor één hun vonkende vuurkorf aan lange stelen over de balustrade rollen. In blokken schuiven we gestaag richting het schouwspel, maar als we arriveren is de laatste fakkeldrager al gepasseerd. Voor de meeste mensen teleurstellend, voor ons niet zo. Wij komen voor het ritueel dat binnen op het punt staat zich te voltrekken. 

Bij de ingang worden mannen en vrouwen discriminerend gescheiden: heren naar de binnenruimte, dames naar de gang erom heen, daartussen houten hekken. Ik zie geen hand voor ogen. Brandende olielampjes en kaarsen leggen het af tegen de massieve duisternis. Min of meer op de tast zoeken Okaze-san en ik zitruimte op de vloer die al goeddeels bezet lijkt. Voor een lotus-zit niet bekwaam, probeer ik ruggesteun bij de scheidingswand te vinden. Stapel daar m’n meegebrachte kussentjes. Geritsel van kleding, plastic draagtassen en ritssluitingen doet vermoeden dat we lang niet de enigen zijn. In afwachting van wat er staat te gebeuren wennen m’n ogen langzaam aan het duister en ontwaar ik iets van de ruimte. Het rituele ‘speelveld’, waaromheen wij zitten, bestaat uit twee delen: een min of meer gesloten binnenruimte – het ‘heilige der heilige’ – en een open ruimte ervoor. Een halftransparant gordijn scheidt de twee. Met de plattegrond voor de geest besluit ik te verhuizen naar de overkant om beter zicht te hebben op de open ruimte en een glimp op te vangen van de verrichtingen achter het gordijn.

Het is strikt verboden om geluid en licht, laat staan foto’s te maken. Als ik toch ‘stiekem’ op m’n mobieltje kijk om te zien hoe laat het is komt me dat onmiddellijk op een reprimande van de orde-dienst te staan. Weet dan wel dat het pas 20.30 uur is. 

Nog minimaal zeven uur te gaan, terwijl er nauwelijks iets gebeurt en geen monnik is te bekennen. Wel hun stemgeluid dat al geruime tijd vanuit de sacrale binnenruimte klinkt. Ze reciteren soetra’s, soms solo, dan weer in koor of beurtelings tussen voorzanger en de rest. Rinkelende bellen, geritsel van kralensnoeren of het snerpende oergeluid, dat al blazend uit reusachtige zeeschelpen wordt geperst,  doorbreken de eentonigheid bij tijd en wijle. Allemaal nog vrij rustig, bijna op het slaapverwekkende af.   

Maar dan komen de onzichtbare monniken onverwacht in beweging en worden we opgeschrikt door het kabaal van klompen waarmee ze over het plankier van het ‘heilige der heilige’ klossen. Afgaande op het geluid lopen ze rondjes rond een centraal punt. Eenmaal tot stilstand gekomen ontstaat een indrukwekkend samenspel van stemmen en klompen gestamp, de ene keer ritmisch, dan weer willekeurig, soms zacht roffelend dan weer aanzwellend tot onheilspellend gedonder. Fascinerend. Ben er weer helemaal bij.

Een van de monniken komt vanachter het gordijn tevoorschijn en loopt naar het midden van de lege voorruimte. Daar bevindt zich iets dat zich het beste laat omschrijven als een ‘duikplank’. Aan de zijkant verankerd, zweeft het uiteinde twee meter verderop zo’n 10 centimeter boven de vloer. Waar een duiker zich zou afzetten voor de sprong liggen een deken en twee kussentjes. De monnik staat ernaast met zijn gezicht naar de plank – in opperste concentratie. Langzaam tilt hij zijn rechterbeen op, zoals sumo worstelaars voor aanvang van een duel. Vanuit zijn linkerbeen springt hij met alle kracht omhoog terwijl hij zijn lichaam ’n kwartslag draait om zich vervolgens zo hard mogelijk op de plank te laten vallen. De smak waarmee de plank keihard tegen de vloer knalt brengt een collectieve schrikreactie teweeg. De monnik staat op, schikt de kussentjes en verdwijnt met dezelfde waardigheid achter het gordijn als waarmee hij kwam. Vele uren later zullen zijn kompanen één voor één dezelfde exercitie volvoeren. 

De ‘duik op de plank’ komt aan als een dreun tegen m’n hoofd: ben voor de rest van de nacht wakker genoeg om in verwondering en geboeid de ceremoniële gebeurtenissen te volgen.

Het moet rond middernacht zijn dat een ceremonie-pauze wordt ingelast. Zang en gerinkel stoppen en alle monniken komen van achter het gordijn tevoorschijn. Ik tel elf kale koppen. Ze wisselen hun klompen voor stro-slippers en verlaten de tempel. Een tiental priesters die een ereplaats innemen langs de open ruimte aan de overkant van het gordijn volgen hen. Onderwijl worden allerlei voorbereidingen getroffen voor het vervolg, er wordt geveegd, olielampjes bijgevuld en kaarsen vervangen. Een aantal gasten verdwijnt, sommige wisselen van plaats, zoals ik zelf. Blij m’n benen even te kunnen strekken. Okaze-san heeft me weten te vinden en meldt in gebarentaal dat hij het voor gezien houdt. Wat ik dan nog niet weet, maar wel vermoed, is dat het ook voor Hiroe genoeg is. Hij brengt haar thuis.

De monniken komen terug en verdwijnen weer in het ‘heilige der heilige’. Er verschijnt een twaalfde monnik, in het wit gekleed en met bijzondere decoraties. Hij geeft het startsein voor het vervolg door op een enorme tempelbel, die ergens boven in de ruimte hangt, te beuken. Dan begint inderdaad weer een reeks ceremonies, permanent begeleid door zang, gerinkel, geblaas en gestamp van klompen.

De verrichtingen volgen elkaar zo snel op dat ik ze hier onmogelijk kan reproduceren, beperk me dus tot enkele memorabele momenten.

Zoals het moment dat de ‘witte monnik’ het gordijn beetpakt en het als een enorme bruidssluier de vrije ruimte intrekt. Het voorhangsel blijkt namelijk drie keer langer dan tot nu toe zichtbaar. Sierlijk en gezwind – als een geoefende performer – draait hij de vele meters stof behendig tot een wrong tot vlak onder de roede. Twee assistenten bergen het aldus gedraaide gordijn aan de rechterzijde op. 

Dan verschijnt een monnik met een enorme brandende toorts, die hij – staand op de drempel van de binnenruimte – pardoes, maar gecontroleerd de vrije ruimte in laat vallen. Vonken en brandend hout spatten alle kanten uit, maar worden snel door assistenten bij elkaar geveegd en in een bak water gegooid. Aansluitend rennen de monniken met elk een brandende toorts rond de binnenschrijn. Telkens wanneer een van hen de opening naar de vrije ruimte passeert slaat hij z’n fakkel tegen de vloer. Ze volgen elkaar zo snel op dat de veegploeg het rondspattende vuur nauwelijks bij gebezemd krijgt. Even lijkt het ‘heilige der heilige’ het podium voor een spectaculaire show van zingende, op klompen rennende en vuur spattende monniken.

Als de laatste vonken zijn gedoofd en de looppas-parade voorbij is wordt het gordijn ontrold om het ‘heilige der heilige’ weer aan het zicht te onttrekken. 

Het moet al diep in de nacht zijn als de monniken weer voor een onderbreking verdwijnen. Ook veel gasten aan de overkant gaan naar buiten. Een assistent opent – vlak bij de plaats waar ik zit – een dubbele deur. Kou doordringt alle lagen kleding die ik  aanheb. 

Na terugkeer van de monniken worden zes paar van hun slippers verhuisd tot voor de geopende deur aan mijn kant. Even later vertrekken even zoveel monniken. De voorganger z’n hoofd is bedekt met soort capuchon en in z’n handen houdt hij een kom waaruit een steel steekt, de vijf anderen dragen een lange stok met aan het boveneind een tros belletjes.  
Buiten wacht een groep toortsdragers die de processie begeleidt. Dat weet ik dankzij foto’s, die (vrijwilligster) Miki-chan daar maakt en die haar ‘reportage’ graag met mij deelt. Zij is verzot op dit soort ceremoniële evenementen en volgt meerdere dagen en nachten de open lucht gebeurtenissen rond de ‘Nigatsu-do’.

 

Even gebeurt er niets. Dan hoor ik onmiskenbaar Shintoistische rituele muziek: hoge langgerekte fluittonen, soms een doffe dreun op de trom. Mannen in witte tunica’s en met zwartgelakte hoofddeksels komen binnen, direct herkenbaar als Shintoïstische functionarissen. Ze begeleiden drie andere mannen die ieder een juk op de schouder dragen. Aan de uiteinden van hun draagstok een met groene takken versierd vat met water, dat uit een heilige bron in de buurt van de tempel komt. 

                                                                                                                                                           Via de zijgang vinden uitwisselingen met de binnenschrijn plaats, maar die vallen buiten mijn blikveld. Na de derde ‘uitwisseling’ verdwijnt de Shinto clerus en voegen de zes monniken zich weer bij hun achterblijvers. De buitendeur gaat weer dicht.

Buitengewoon boeiend om mee te maken hoe de (oorspronkelijk Japanse) godencultus – later ‘Shinto’ gedoopt – en het (uit China geïmporteerde) Boeddhisme hier in een gedeelde ceremonie samenkomen.

Tegen vijf uur in de ochtend verlaat ik de tempel. Verkleumd van de kou, maar met een warm gemoed, klaar wakker en barstensvol indrukken. Matchiko-san en haar man brengen me weer thuis. Dank haar nogmaals voor deze unieke gelegenheid.

1.Machiko-san is de dochter van wijlen de Boeddhistische priester Kōsai Moriya. Hij was van mei 1996 tot april 1999 abt van de Todaiji-tempel in Nara. We ontmoeten Machiko-san geregeld en zij is af en toe vrijwilligster bij onze activiteiten.

2.Shuni-e heet de twee weken durende Boeddhistische ceremonie, die ononderbroken jaarlijks sinds het jaar 752 plaatsvindt in een van de historische gebouwen (de Nigatsudo) van de Todaiji-tempel.
  Zie voor een beknopte engelstalige beschrijving:  https://www.todaiji.or.jp/en/annual/event/shunie/